Achtergrond van de eerste lezing (Ezechiël 17: 22-24)
In de tijd van de Babylonische ballingschap, zo’n 500 jaar vóór Christus, zijn de Joodse ballingen verslagen, in armoede gedompeld, en leven als ballingen in een ver, vreemd land. Een tijd dus van grote ontmoediging. Maar de profeet Ezechiël spreekt daar Gods woord van hoop. In deze profetie gebruikt de profeet de symboliek van een grootse majestueuze boom, de ceder. God zal een twijgje van de top van die gigantische boom nemen en dat planten op het gebergte van Israëls hoogland, dus op de berg Sion waar het verwoeste Jeruzalem lag. Dit kleine twijgje wordt door Gods barmhartigheid zelf een grote boom, in wiens takken allerlei vogels zullen komen nestelen. Dat is een profetie die aankondigt dat allerlei volkeren der aarde, in de profetie aangeduid door die vele vogels die komen nestelen, bij alles wat God met Israël zal doen genade, kracht en nieuw leven zullen vinden. Gods eeuwig verbond met Israël en Zijn openbaring aan Israël zullen dus ook voor vele andere volkeren een bron van gelovige inspiratie worden. Tenslotte volgt er nog een profetie: “En alle bomen van het open veld zullen erkennen dat Ik, de Heer, een sappige boom heb doen verdorren en een dorre boom tot bloei gebracht heb”. Deze profetie wordt vervuld wanneer het machtige Babylonië, de sappige boom, een oorlog met de Perzische legers verliest en ten ondergaat. De ballingen van het verslagen Israël, de dorre boom, mag door een ander beleid van de Perzische koning Cyrus weer terugkeren, Jeruzalem weer herbouwen en zo tot een onverwachte nieuwe bloei worden gebracht.
Eerste lezing: Ezechiël 17: 22-24
Dit zegt de Heer God: “Dan zal Ik zelf van de top van de hoge ceder een twijgje nemen en dat in de grond zetten; van de bovenste van de jonge takken zal Ik een twijgje plukken en Ik zelf zal het planter op een hoge en verheven berg, op het gebergte van Israels hoogland zal Ik het planten. Het zal takken dragen, vrucht vormen en een prachtige ceder worden. Daaronder zullen alle vogels van allerlei gevederte nestelen; in de schaduw van zijn takken zullen ze nestelen. En alle bomen van het open veld zullen erkennen dat Ik, de Heer, een sappige boom heb doen verdorren en een dorre boom tot bloei gebracht heb; Ik, de Heer, heb het gezegd en Ik zal het doen.”
Tussenzang: Psalm 92
Refrein: HOE HEERLIJK IS HET DE HEER TE PRIJZEN.
- Hoe heerlijk is het de heer te prijzen,
Uw naam, Allerhoogste te loven.
Uw goedheid te melden iedere ochtend
en heel de nacht door Uw trouw. - De vromen schieten als palmbomen op,
als Libanon-ceders gedijend;
Zij zijn geplant bij het Huis van de Heer,
zij komen tot bloei in Gods voorhof. - Ook als zij reeds oud zijn dragen zij
vruchten, zij blijven sappig en fris.
Zij wijzen hoe rechtvaardig de Heer is,
Mijn Rots, in Hem is geen onrecht.
Achtergrond van de tweede lezing (2 Korintiërs 5: 6-10)
Het gedeelte van de tweede brief aan de Korintiërs dat we in de tweede lezing van deze zondag horen, is deel van Paulus’ overweging die hij in hoofdstuk 4 vers 7 begon. Paulus bracht in herinnering de vele tegenslagen, ontberingen en vervolgingen die hij in de achterliggende jaren had moeten verwerken omwille van zijn verkondiging van het evangelie van Christus. Maar hij getuigt dat in al die moeilijke tijden, de Heer hem kracht had geschonken om er samen met Hem doorheen te kunnen gaan. Paulus geeft daarom de moed niet op, maar houdt zijn hart gericht op de onzichtbare dingen, dus op God en Zijn Zoon Jezus Christus, want, zegt Paulus: “wat wij zien gaat voorbij, maar de onzichtbare dingen duren eeuwig”. Zo vindt Paulus ook rust in de gelovige wetenschap dat wanneer de aardse woning van dit lichaam wordt neergehaald, God reeds in de hemel een eeuwige, niet door mensenhanden vervaardigde woning heeft. Deze overweging geeft Paulus kracht om ook te midden van moeilijke, pijnlijke of lastige omstandigheden, toch een gelovige vrede te bewaren. Hij is gelijk een rank aan Christus, de ware wijnstok, wetende dan hoewel wij de Heer tijdens dit aardse bestaan nog niet met onze ogen kunnen zien, wij toch altijd moed en leven ontvangen van Hem, zolang wij maar in geloof met Hem verbonden blijven. Paulus is daarom ook niet bang voor het oordeel waarin iedere mens door God wordt geoordeeld over het goed en kwaad van zijn of haar leven.
Tweede lezing: 2 Korintiërs 5: 6-10
Broeders en zusters, daarom houden wij altijd goede moed. Wij zijn
ons bewust dat wij, zolang wij thuis zijn in het lichaam, ver zijn van de Heer. Wij leven in geloof, wij zien Hem niet. Maar wij houden moed en zouden liever uit het lichaam verhuizen om onze intrek te nemen bij de Heer. Daarom is onze enige eerzucht, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem te behagen. Want allen moeten wij voor Christus’ rechterstoel verschijnen, opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad.
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 4: 26-34)
De evangelist Marcus noteert twee korte parabels van Jezus en plaatst ze gelijk na elkaar. Daarmee geeft Marcus aan dat hij een belangrijke band ziet tussen de innerlijke boodschap van de twee parabels. Jezus zet ons aan het denken over hoe God werkt: God is in alle stilte bezig, neemt liever het kleine en het eenvoudige, daar waar vele mensen eerder het grote, rijke en machtige respecteren. Maar God is geheel anders. Hij werkt vanuit het kleine en laat zijn Rijk groeien ondanks alles wat de mens doet. Maar eens komt het oordeel en dan zal blijken dat Gods liefde en barmhartigheid de plek was waar we eeuwig leven konden vinden, zoals de vogels die in de schaduw van de takken van de boom opzochten om er hun nesten in te maken.
Evangelie: Marcus 4: 26-34
In die tijd zei Jezus tot de menigte: “Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait; hij slaapt en staat op, ’s nachts en overdag, en onderwijl kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe. Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort, eerst de groene halm, dan de aar, dan het volgroeide graan in de aar. Zodra de vrucht het toelaat slaat hij er de sikkel in, want het is tijd voor de oogst.” En verder: “Welke vergelijking kunnen wij vinden voor het Rijk Gods en in welke gelijkenis zullen we het voorstellen? Het lijkt op een mosterdzaadje. Wanneer dat gezaaid wordt in de grond, is het wel het allerkleinste zaadje op aarde; maar eenmaal gezaaid schiet het op en het wordt groter dan alle tuingewassen, en het krijgt grote takken zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen.” In vele dergelijke gelijkenissen verkondigde Hij hun zijn leer op de wijze die zij konden verstaan. Anders dan in gelijkenissen sprak Hij niet tot hen, maar eenmaal met zijn leerlingen alleen gaf Hij van alles uitleg.
Overweging:
Twee korte parabels van Jezus houdt Marcus ons voor in hoofdstuk 4, vanaf vers 26. Beide parabels zijn heel kort maar vol bekentenis.
We laten de eerste parabel echt tot ons spreken en stellen dan de vraag: Wat is opmerkelijk in deze parabel, wat is vreemd of onverwacht? Dat is de vraag die je je altijd moet stellen bij Jezus’ parabels, want zo kom je de diepe boodschap op het spoor die Jezus Zijn gehoor wilde geven.
In die eerste parabel zijn drie zaken opmerkelijk. Ten eerste, dat Jezus de landbouwer op een hele passieve manier beschrijft: “Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait: hij slaapt en staat op, ’s nachts en overdag”. Dit is wel een heel passieve manier om het werk en het leven van een boer te beschrijven, dus waarschijnlijk doet Jezus dit met opzet en heeft Hij daar Zijn bedoelingen mee.
Ten tweede zegt Jezus: ondertussen, dus terwijl die landbouwer slaapt en opstaat, dus nogmaals, zonder actieve betrokkenheid of invloed van de boer, kiemt het zaad en schiet op. En dan voegt Jezus er extra aan toe: “maar hij weet niet hoe”. Dus opnieuw lijkt de rol van de boer maar heel minimaal te zijn ten opzichte van het door hem gezaaide zaad.
Het derde opmerkelijke is dat Jezus dan zegt: “Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort” Dat eerste “uit eigen kracht” zou misschien in het Nederlands zelfs beter vertaald kunnen worden met “uit zichzelf”, want het Griekse woord hier is “autómatos”. Van dit Griekse woord “autómatos” komt ons Nederlandse woord “automatisch”. Het Griekse “autómatos” betekent “uit zichtzelf”. Meestal wordt in de Bijbel dit woord in de context van de landbouw niet gebruikt voor de gewassen, groenten en bomen die door de boeren zelf werden geplant en onderhouden, maar voor die gewassen die “uit zichzelf’ opgroeiden en er waren. Men bedoelt meestal struiken, bomen en planten die al dan niet door de mens waren geplant, maar die nu “uit zichzelf”, dus vanuit de vrije werking van de natuur, daar groeiden en bloeiden. We zien dus bijvoorbeeld dat wanneer in Leviticus de instructies gegeven worden voor het sabbatsjaar, dat is het jaar waarbij eens in de zeven jaar de boeren hun gronden een jaar lang rust moesten geven, de schrijver van de Griekse vertaling uit Jezus’ tijd aangaf in Lev. 25:5: “Dan moogt ge uw akkers niet inzaaien en uw wijngaard niet snoeien. Dat wat “uit zichzelf” (“autómatos”) opgroeit mag u niet oogsten. Het land zal een heel jaar sabbat houden”.
Dus waarom gebruikt Jezus hier dat woord “uit zichzelf” in een parabel waarbij het wel degelijk de boer is die het zaad gezaaid heeft en met de opgroeiende plantjes bezig blijft? Jezus wil zo heel duidelijk maken, dat wat de mens ook doet in het leven, dat in het meest wezenlijke van het Rijk Gods het toch helemaal niet de mens is die bepaalt. Het zijn niet de wijsheid of de inspanningen of de wilskracht of de inzichten van de mens die werkelijk ertoe doen, nee, het is God die zelf werkt zoals Hij dat meent te moeten doen. Denk misschien aan dat spreekwoord “De mens wikt, maar God beschikt”. Jezus zegt: niet de boer bepaalt wat er zal gebeuren in deze akker, maar het is God die bepaalt wat er hier zal gebeuren. Híj zal uiteindelijk de groeikracht geven, Hij zal bepalen wat wel en wat niet tot goede wasdom zal uitgroeien, en hoe de oogst zal zijn.
Laten we dan nu even stilstaan bij die oogst. Daarvan zegt Jezus in Zijn parabel: “Zodra de vrucht het toelaat, slaat de boer er de sikkel in, want het is tijd voor de oogst”. Jezus verwijst met het beeld van de oogst en de sikkel naar Gods oordeel over de mensen, het oordeel over de wereld. We weten dat, omdat in het oude Testament dit beeld van de oogsttijd vaak gebruikt wordt voor Gods oordeel over de mensen. Kijk maar eens hoe dicht Jezus’ woorden over de sikkel en de oogst staan bij de tekst uit de profeet Joël 4: 12-13. Ook daar gaat het over het oordeel. We lezen daar: “De volkeren moeten zich in beweging zetten en optrekken naar het dal van Josafat (wat in het Hebreeuws het dal van het oordeel is). Daar zal Ik zetelen om recht te spreken over alle volkeren rondom. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp”. Dus ook hier bij de profeet Joël van het Oude Testament, zien we in een profetie die Jezus ook goed gekend moet hebben, en zovele andere Joden uit Zijn tijd ook, datzelfde beeld voor Gods oordeel over de volkeren van een sikkel die tijdens het oogsten in het graan geslagen wordt en die de rijpe planten allemaal afsnijdt. En zo weeft Jezus in Zijn parabel woorden en beelden uit belangrijke teksten van het Oude Testament, zodat een ieder die deze Oudtestamentische teksten kent, ze hopelijk herkent en een voller begrip krijgt van wat Jezus ons wilt leren.
Hij geeft met deze parabel aan dat het Rijk Gods gaat over allerlei kansen tot liefde en zorgzaamheid die God steeds weer geeft, buiten wat mensen allemaal doen, om. God werkt in alle stilte, onopgemerkt vaak, om Zijn rijk van zinvol leven, van goedheid en van innerlijke vrede, van geestelijke en menselijke groei, steeds door te laten gaan, wat er ook door mensen gebeurt aan lelijke dingen. Uiteindelijk is de mens veel minder degene die bepaalt, zegt Jezus. Dat is God! God geeft de kracht, God geeft alle kansen tot goedheid en liefde, God zoekt mensen die met Hem willen meewerken. God zoekt mensen die op allerlei eenvoudige manieren in hun dagelijks bestaan goed doen aan anderen, omdat hun hart geworteld is, of kennis heeft, van Gods waarden en normen.
Dit zal in ons groeien wanneer wij steeds weer vertrouwen schenken aan God, omdat wij van Jezus leren dat God eigenlijk het belangrijkste is om in je bestaan te hebben.
Jezus leert ons dat er eens een oordeel komt, dat we niet altijd in dit aardse bestaan zullen blijven leven. Eens zal God over de volkeren, over de wereld, en dus ook over elk van ons oordelen. Wanneer je dood gaat, zal voor jou dat moment van oordeel aangebroken zijn. Dan zal de sikkel geslagen worden in het graan van jouw leven, en dat graan afsnijden , omdat het nu de tijd is van de oogst, dus de tijd van het oordeel over wat je aan goed en kwaad gedaan hebt in je leven, over de keuzen die je maakte in je leven, over waar je in werkelijkheid je hart en je prioriteiten aan hebt gegeven tijdens je leven. Herinnert u zich nog hoe ook Paulus aan het einde van de tweede lezing verwees naar dat oordeel: “Want allen moeten wij voor Christus’ rechterstoel verschijnen, opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad”.
Dat oordeel zal goed nieuws zijn voor hen die deel zijn van alles wat God doet aan goedheid. Dat oordeel zal barmhartig zijn voor allen die deel wilden zijn van de barmhartigheid van God zelf, zoals we die in Jezus tegenkomen. Maar dat oordeel zal geen zegen en rust, zal geen eeuwige vreugde en licht betekenen voor hen die Jezus en het Rijk Gods hebben afgewezen, of die door steeds weer daadwerkelijk te kiezen voor hebzucht of onrecht, voor oneerlijkheid of bedrog, steeds weer Gods Rijk afwezen. Zoals olie en water niet met elkaar kunnen vermengen, zo zullen onrecht, hardheid, wreedheid, corruptie, en oneerlijkheid niet kunnen mengen met Gods zuivere goedheid, met Zijn liefde voor waarheid, met Zijn mededogen en liefde. En daarom herinnert Jezus ons in deze parabel aan dat oordeel, duidelijk met de bedoeling om ons krachtig aan te sporen om in het hier en nu goede keuzen te maken.
Dan plaatst Marcus gelijk daarnaast een tweede korte parabel van Jezus. Wat is er daar verrassend of vreemd voor Jezus’ publiek? Wel, Zijn tijdgenoten wisten dat inderdaad het mosterdzaadje heel klein was en spreekwoordelijk was voor alles wat heel erg klein is. Maar uit het mosterdzaadje groeide niet een grote majestueuze boom. De Joodse omstanders die net als Jezus het Oude Testament redelijk goed kenden, zullen zeker wel de profetie van Ezechiël gekend hebben die we in de eerste lezing gehoord hebben, waar Israël in de moeilijke tijden van de Babylonische ballingschap door Ezechiël bemoedigd werd dat God hen weer terug zou brengen naar Palestina en dat zij daar weer een grootse majestueuze ceder zouden worden waar de vogels uit de omgeving, dus alle volkeren uit dat deel van de wereld, in de schaduw van de takken van deze grootse boom, hun nesten zouden komen maken. Maar het mosterdzaadje werd niet zo’n grootse boom, maar meer een grote struik, inderdaad zoals Jezus zegt: “groter dan alle tuingewassen”. Maar ook wisten Jezus’ toehoorders uit eigen ervaring dat deze mosterdstruiken zich altijd heel snel vermeerderden en er al gauw overal in een akker deze struiken zich begonnen te verspreiden.
En zo spreekt Jezus ook met deze tweede parabel over de kracht waarmee God in alle stilte blijft werken om Zijn Rijk te vestigen. God heeft geheel anders gewerkt dan velen in Israël hadden verwacht. Hij bracht de voltooiing van alles wat Hij in vorige eeuwen reeds gedaan had, door Zijn Zoon bij een eenvoudige timmerman van een heel klein dorpje Nazareth te doen opgroeien. God had Zijn Zoon niet geboren doen worden in een beroemde vooraanstaande familie van rabbijnen, ook niet in het paleis te Jeruzalem, maar in de stal van Bethlehem. Zijn Zoon was begonnen met twaalf simpele mannen, die in de maatschappij van toen totaal niet meetelden: enkele vissers, een tollenaar en nog zo enkele mannen van eenvoudige afkomst. God werkt heel anders dan hoe vele mensen denken. De wereld kijkt meestal op naar de rijken en de invloedrijken, en denkt veel te vaak in termen van geld, bezittingen en vooraanstaande posities.
Maar Jezus leert ons hier, net als bij die eerste parabel, dat de mens en wat mensen doen veel minder belangrijk is dan wij meestal denken. God blijft Zijn Rijk van liefde en zorgzaamheid uitbreiden met hen die met Hem mee willen gaan. Hij begon met het mosterdzaadje van Zijn Zoon de timmerman-rabbi met twaalf eenvoudige arbeiders, die ten onder leken te gaan tegenover de machtige hogepriesters, het Sanhedrin, en de absolute macht van Pilatus, de Romeinse gouverneur. Maar God gaat gewoon door en na de verrijzenis schenkt Hij de kracht van de Heilige Geest aan de apostelen en de jonge Kerk begon te groeien. Net als die struiken die voortkomen uit het kleine mosterzaadje, verspreidde de verkondiging van het evangelie zich naar alle delen van de wereld, door alle eeuwen heen, onder alle volkeren.
Dus bewust kiest Jezus het beeld van het mosterzaadje, dat weliswaar groter wordt dan de tuingewassen, maar bij lange na niet een grootse boom wordt zoals de ceder of onze kankantrie. Jezus leert ons hiermee: voor God is niet het grote en machtige van belang: Hij houdt van het kleine en het eenvoudige. Hij zoekt mensen op, die om zich heen anderen bijstaan of ondersteunen. Hij zoekt mensen die zich trouw inzetten voor hele eenvoudige dingen die anderen blij maken. In het kleine mosterdzaadje van het vergeven en tot verzoening brengen van een familieruzie, doet God zijn rijk van vrede groeien. Vanuit het kleine mosterdzaadje van met aandacht als ambtenaar een ieder met respect aanspreken en zo goed mogelijk helpen, brengt God veel meer goeds onder de mensen dan we soms op dat moment wisten. Laten wij zulke mensen zijn, dan zullen wij deel blijven van wat God eens in Zijn Zoon begonnen is.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie