Zondag 11 december 2022
3e zondag van de advent, Jaar A
Eerste lezing: Jesaja 35,1-6a.10
Zo spreekt de Heer: “Woestijn en steppe zullen zich verheugen, jubelen en bloeien de dorre vlakte. Pronken zal zij met lelies, van blijdschap jubelen en juichen. De glorie van de Libanon valt haar ten deel, de luister van Karmel en Sjaron. Zij zullen de glorie van de Heer aanschouwen, de luister van onze God. Maak slappe handen sterk, geef kracht aan knikkende knieën. Spreek tot allen, die de moed verloren hebben: Vat moed en vrees niet. Uw God komt om de wraak te voltrekken, God komt om te vergelden en om u te redden.
Dan gaan de ogen van de blinden weer open en zullen de oren van de doven geopend worden. De lamme zal springen als een hert en jubelen zal de tong van de stomme. Die door de Heer verlost zijn, zullen weer terugkeren. Jubelend komen zij naar Sion, hun hoofden omgeven met eeuwige vreugde. Zij zullen vreugde verkrijgen en blijdschap, en pijn en gejammer nemen de vlucht.”
Antwoordpsalm: Psalm 146, 7.8 – 9a.9bc-10
Kom, Heer, om ons te redden.
De Heer doet altijd zijn woord gestand,
verdrukten verschaft Hij recht.
De Heer geeft brood aan wie honger heeft,
gevangenen geeft Hij de vrijheid.
De ogen van de blinden opent de Heer,
gebrokenen richt Hij weer op.
De Heer bemint de rechtvaardigen,
de Heer behoedt ontheemden.
De Heer geeft wees en weduwe steun,
maar zondaars laat Hij verdwalen.
De Heer is koning in eeuwigheid, uw God,
Sion, heerst over alle geslachten.
Tweede lezing: Jakobus 5, 7 -10
Broeders en zusters,
hebt geduld tot de komst van de Heer. De boer, die uitziet naar de heerlijke vrucht van zijn land, kan alleen maar geduldig wachten, totdat de winter- en voorjaarsregens gevallen zijn.
Ook gij moet geduldig zijn en moedig, want de komst van de Heer is nabij. Klaag elkaar niet aan; dan valt ge zelf onder het oordeel. Denkt eraan: de rechter staat al voor de deur. Broeders en zusters, neemt een voorbeeld aan de lijdzaamheid en het geduld van de profeten, die gesproken hebben in de naam van de Heer.
Evangelielezing: Matteüs 11, 2-11
In die tijd hoorde Johannes in de gevangenis over de werken van de Christus en hij liet Hem door zijn leerlingen de vraag stellen: “Zijt Gij de komende, of hebben wij een ander te verwachten?” Jezus antwoordde hun: “Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd. Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt.” Toen zij vertrokken waren, begon Jezus tot de menigte te spreken over Johannes: “Waar zijt gij in de woestijn naar gaan zien? Naar een riethalm door de wind bewogen? Waar zijt gij dan wèl naar gaan zien? Naar iemand in verfijnde kleding? Die verfijnde kleding dragen zijn te vinden in de paleizen der koningen. Waartoe zijt gij dan uitgetrokken? Om een profeet te zien? Inderdaad, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet! Hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, die de weg voor uw komst zal bereiden. Voorwaar, Ik zeg U: Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij.”

Gedachten bij de Schriftlezingen
Wat een boeiend ensemble van Schriftlezingen vertoont deze derde zondag van de advent! Profeet, psalmist en evangelist lijken eensgezind en één van hart dezelfde taal te spreken. Leg de teksten maar eens naast elkaar en let dan op de overeenkomsten: Jesaja 35,5-6; Psalm 146,7b-8 en Matteüs 11,5. Van oudsher staat de derde zondag van de advent bekend als zondag Gaudete! De benaming is ontleend aan de Filippenzenbrief: ‘Verheugt u in de Heer te allen tijde. Nog eens: verheugt u!’ (4,4). Het gejubel en gejuich is niet van de lucht bij Jesaja. God zal zich manifesteren, Hij komt! Maar er staat wel: ‘want jullie God komt met zijn wraak, Gods vergelding zal komen’ (Jesaja 35,4). Laten we dat niet verkeerd verstaan. Het gaat hier niet om het uitoefenen van vergelding door de ‘God der wrake’, het gaat hier om het komen van God die door zijn komst recht wil doen aan het volk dat in verdrukking leeft. God is de komende en zo, wanneer Hij zich manifesteert, komt Hij op voor zijn volk. Dat is een adventsgedachte pur sang. Advent is het verwachten van de komst van de Heer.
In antwoord op uw vraag
‘Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’ liet Johannes de Doper zijn leerlingen aan Jezus vragen. ‘Gezegend Hij die komt in de naam van de HEER’ (Psalm 118,26) – ‘de Komende’ is vanouds een omschrijving voor de messias. Het is niet zo moeilijk om in het antwoord dat Jezus geeft beelden uit de profetie van Jesaja te herkennen. In de verwijzing naar Jesaja is echter wel sprake van een uitbreiding met de genezing van melaatsen, de opwekking van doden en de verkondiging van het goede nieuws aan de armen. Het is goed mogelijk dat Matteüs hier verwijst naar eerdere passages uit zijn evangelie (met name 8,1-4.5-13; 9,1-8 en 9,27-33). De werken die Jezus verricht, vormen de sterkste aanwijzing voor zijn ware identiteit. Het gaat uiteindelijk niet om wat Hij zegt of beweert, maar om wat Hij doet en tot stand brengt. Over de joodse traditie wordt gezegd dat daarin de orthopraxie (het juiste handelen) hoger aangeslagen wordt dan de orthodoxie (het correcte spreken of belijden). Toen het volk van Israël aan de voet van de Sinai de Thora voorgehouden werd, was de eenstemmige reactie (letterlijk vertaald): ‘Wij zullen het doen en daarnaar horen’ (Exodus 24,7b). De eerste prioriteit ligt bij het praktiseren van Gods Woord. Je geeft pas echt gehoor aan het appel van de Thora door haar in praktijk te brengen. Deze gedachte speelt ook een rol bij de verwachting van de messias. Je moet de komst van de messias heel concreet ergens aan kunnen merken. In zijn Chassidische vertellingen schrijft Martin Buber: ‘Ten tijde dat rabbi Menachem in het land Israël woonde, gebeurde het dat een dwaas man, zonder te worden opgemerkt, de Olijfberg beklom en van de top af de sjofarbazuin stak. Onder het opgeschrikte volk werd het gerucht verspreid dat dit het blazen op de sjofar was dat de verlossing verkondigt. Toen het gerucht de oren van rabbi Menachem bereikte, opende hij het raam, keek de wereld in en zei: ‘Ik zie geen vernieuwing’.
Johannes bij Matteüs
Wat betreft de voorstelling van Johannes de Doper in het Matteüsevangelie vallen twee aspecten in het bijzonder op. Johannes wordt ‘verchristelijkt’ omdat met zijn komst het koninkrijk gestalte begon te krijgen (11,12). Dit valt ook op te maken uit de overeenkomst van 3,2 met 4,17: eerst is het Johannes die het nabij zijn van het koninkrijk verkondigt, vervolgens doet Jezus precies hetzelfde. Er is daarom sprake van een zekere parallellie. Johannes behoort als het ware reeds tot het tijdperk van het koninkrijk. De prediking van Johannes heeft in dit evangelie ook prioriteit boven zijn dooppraktijk, getuige het feit dat de doop pas in tweede termijn ter sprake komt (3,1-6). De verkondiging van Johannes behoort met de komst van Jezus niet tot het verleden, maar krijgt bij Hem een zekere voortzetting in het heden (vergelijk 12,34 en 23,33 met de woorden van Johannes in 3,7). Een tweede opvallend gegeven in dit evangelie betreft de expliciete identificatie van Johannes met de profeet Elia (11,14 en 17,13). Johannes is Elia redivivus (opnieuw levend). Men kan stellen dat Matteüs verder gaat op de weg van de identificatie die Marcus in zijn evangelie al gewezen had. Wat eerst nog impliciet bleef, wordt nu expliciet gemaakt.
Teleurgesteld
Johannes de Doper verblijft in detentie. Hij heeft het gewaagd om niet mis te verstane kritiek te uiten op koning Herodes. Het werd hem niet in dank afgenomen en de gevolgen waren er dan ook naar. Daar zit Johannes dan, waarschijnlijk niet in de meest comfortabele omstandigheden. En terwijl hij daar zo zit, begint twijfel aan hem te knagen. Vol vuur had hij verkondigd dat de Messias in aantocht was. Matteüs heeft het opgetekend in het derde hoofdstuk van zijn evangelie – het was de lezing van de tweede adventszondag: ‘De bijl ligt al aan de wortel van de boom. (…) Ik doop met water, maar na mij komt Hij die doopt met heilige Geest, Hij houdt de wan in zijn hand, Hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur!’ (3,10-12). Zo klonk de vurige taal van deze boeteprediker. Maar nu zit Johannes gevangen en lijkt hij ontgoocheld en aan het twijfelen geraakt te zijn. Hij heeft meegemaakt hoe Jezus op het toneel verscheen en hij heeft Hem horen spreken en Hem zien handelen. Hij heeft moeten constateren hoe Jezus in feite te werk gaat. Hij haalt de bijl bij de wortel van de boom vandaan en blijkt zelfs meer te geven om het kaf dan om het koren, laat staan dat hij het verzamelt om in onblusbaar vuur te verbranden! Heeft Johannes gedacht: wat is dit voor een Messias? Heb ik het zo bij het verkeerde eind gehad? Blijkbaar had Johannes een andere verwachting van de Messias dan Jezus in de praktijk brengt. Niet het harde oordeel en het vlijmscherpe onderscheid tussen goed en kwaad, maar de vergeving van zonden en de barmhartigheid Gods staan bij Jezus voorop. Jezus slaat een heel andere toon aan dan Johannes. Modern uitgedrukt zouden wij zeggen: Hij houdt er toch een ander godsbeeld op na. God wil ons opnieuw een kans geven als wij verkeerde wegen gaan, maar tot inkeer komen, als wij oprecht berouw hebben van de zonde en een nieuw leven willen beginnen. God is liefde. Hij schrijft mensen niet af, zo leert Jezus, want God wil een mens die tot inkeer komt weer in liefde aannemen.
OMHOOG Jaargang 66, editie 49, 11 december 2022