Door pater Martin Noordermeer o.m.i.-
J.: Buurvrouw, fa fu yu? Wat draag je een mooi mondkapje met die Surinaamse vlag. Mooi is dat!
B.: Ik draag het altijd als ik in gezelschap ben om niet besmet te worden, maar ook om een ander niet te besmetten. Maar mijn bril beslaat zo en dan kan ik niets meer zien.
J.: Tante Melie gaat ook komen. Kenneth brengt haar. Je kent Kenneth toch? Hij is de zoon van de dochter van tant’ Melies schoonzus.
B.: Dat is leuk, want het is al lang geleden dat ik haar gezien heb; minstens 4 maanden.
J.: Maar buurvrouw, je weet toch dat tante Melie met de rollator loopt en over het trottoir kan ze niet. Er zijn teveel kuilen of anders staan er wel auto’s geparkeerd op het trottoir. De overheid heeft geen aandacht voor die mensen met een handicap.
B.: Ja Joosje, we hebben in dit arme land teveel auto’s. Wij zijn al te oud, want anders zou ik een fiets aanschaffen, is goedkoper en gezonder! Dan zijn we in beweging en dat is goed voor de gezondheid.
Tuuuuuuuuuuuuuuuuuuut
J.: Oh, daar is tant’ Melie!
B.: En die heer daar,… is dat nou Kenneth?
J.: Dat is hem. Had je hem nog nooit gezien?
B.: Nee, nog nooit. Tjonge, een statige, goed gebouwde jonge Srananman. Hij heeft ook zo’n mooi bos afrohaar… Leuk!
K.: Goedemorgen, dames, aangenaam ik ben Kenneth, een neefje van tante Melie.
TM.: Baya, Joosje, buurvrouw, m’ breti fu syi yu. Dat is lang geleden. Drie maanden zeker! Dit is mijn neefje Kenneth, ongehuwd en nog steeds kinderloos.
K.: Tante, bemoei je niet met mijn zaken!
TM.: Doe ik ook niet. Ik stel je alleen maar voor….Maar je moet ons wel iets vertellen over de Surinaamse Politiebond.
K.: Oke, maar wat wil je dan weten?
TM.: Alles.
B.: Ja, wij horen zoveel, maar weten niet precies wat waar of niet waar is.
J.: Fa w’ e tak’ en… Un’ yere wan p’kin froyti, ma na gron fu na tori un’ no sabi… (= We hebben de klok horen luiden, maar weten niet waar de klepel hangt.)
K.: Wel, er zijn pas 164 rekruten beëdigd.
J.: Maar ik heb gehoord dat ze door collega’s die al langer in dienst zijn meteen gedwongen worden om te gaan staken.
K.: Ja, dat is zo. Die vakbondsleider probeert deze regering dwars te liggen. Omdat de rekruten beëdigd zijn in jeans en een mooi blauw politie T-shirt met logo en niet in politie-uniform, daarom zegt de voorzitter ten aanhore van iedereen “…Wat die procureur-generaal wil zeggen interesseert mij niet. Kom jongens, wij gaan staken. Jullie hebben recht op een politie uniform….”
TM.: Waarom hebben ze dan geen uniform?
K.: Omdat er geen geld is voor deze niet-essentiële uitgave. Ook zijn de handelaren in het buitenland een beetje bang om zomaar dingen op te sturen, zoals ze deden in het verleden. Nu vragen ze eerst om geld over te maken.
J.: Kenneth, is het waar dat die rekruten niet goed geselecteerd zijn?
B.: Velen waren paarsgezind, en zijn daarom gekozen en die partij is – toen ze zag dat ze verloren had – gemeen gaan doen.
J.: Krabu dyompo te a lasi presi na kerki…(= Je weet niet hoe je je moet gedragen als je verloren hebt.)
K.: Ja Joosje. Wat mij verbaast, is dat noch de procureur noch de minister die aanwezig waren gereageerd heeft. ‘t Is schandalig dat zo iets door een ondergeschikte gezegd wordt en het is eveneens schandalig dat de leiding hierop niet gereageerd heeft. Ontslaan die vakbondsman! Klaar. Hij heeft een negatieve invloed op de 164 rekruten in opleiding om later een goede agent van politie te worden.
…Tante Meli, m’e gwe yere, Twarf’ yuru m’o kon tek’ yu.
TM.: Oke, jongen. Ik moet nog koken en het ijs van de kip uit de diepvries nog laten smelten. Rij voorzichtig, yere!
…………..
B.: Dus, dat was Kenneth. Leuke jongen.
J.: Hij is goed op de hoogte van veel dingen, Meli, je mag trots zijn op je neef!
TM.: Ay… En… hij zorgt ook goed voor me!
B.: Hoe oud is hij?
TM.: 26 jaar. Hij werkt en studeert en hij verdient erbij, want hij helpt mensen met problemen op de computer enzo… Hosselen op hoog niveau, heet dat.
J.: Buurvrouw, heb je ook gehoord dat Boefdraad in Suriname is? Helemaal niet in het buitenland!
B.: Wat zeg je??? Boeffie in Suriname? Dat geloof ik niet.
TM.: Ik zal het Kenneth straks vragen als hij komt eten. Ik heb wel gehoord dat vele mensen hun handen boven het hoofd van Boeffie houden.
J.: Maar dan toch uit eigen belang. Ze zijn allemaal bang voor de stank van de beerput als die opengaat!
B.: Het is bijna niet te geloven, maar als het zo is dan moeten we Suriname feliciteren en de hemel in prijzen dat ze zo’n belangrijk geheim zolang hebben kunnen verborgen houden, en zelfs tot nu toe.
J.: Er gebeuren dingen in Suriname die wij eenvoudige mensen niet kunnen begrijpen. Mensen die ’s nachts gewoon uitgaan, ondanks het verbod en het lockdowngebeuren. Ze vinden het spannend om rond te rijden in de stad en door de politie aangehouden te worden en de ervaring te hebben om op het politiecentrum op een stoel te zitten tot 5 uur ‘s morgens. Leuk toch… het staat stoer… daar kun je mee pronken…
B.: De overheid doet het ook verkeerd! Als je een Surinamer wil straffen, dan moet je hem in de portemonnee raken. Al die overtreders… laat ze SRD 500 betalen… Dan zullen ze het geen tweede keer doen!
J.: Je hebt gelijk. Soms is de overheid te laks. Dat geld kunnen ze best gebruiken. In de kerstnacht 410 overtreders maal 500 SRD is SRD 205.000. Altijd meegenomen!
B.: Ik heb gehoord dat twee agenten zeiden: Mi n’ e go drape… dati na mi birti. Ik ga moeilijkheden krijgen met de buren.
TM.: Ja, dat is ons probleem. We zijn een leuk land. We kennen elkaar, respecteren elkaar en we houden elkaar allemaal de handen boven het hoofd.
J.: Y’ab’ leti, Meli, furu famiri… furu yorka. ( Bekend zijn brengt veel problemen met zich mee.)
OMHOOG Jaargang 65, editie 01, 3 januari 2021
Categorieën:column
Geef een reactie