Op zondag 25 augustus a.s. bestaat de congregatie van de Fraters van Tilburg – officieel de Fraters CMM (Congregatio Mater Misericordiae oftwel Vrouw Moeder van Barmhartigheid) – 175 jaar. De dag van 25 augustus is gekozen omdat op 25 augustus 1844 de allereerste frater begon aan zijn noviciaat. Dit jubileum wordt door de fraters gevierd een jaar lang met vieringen, herdenkingen, ontmoetingen en speciale activiteiten. Mgr De Bekker, die op uitnodiging van de fraters hiervoor speciaal naar Nederland is afgereis, zal aanwezig zijn namens ons Bisdom, waarmee de fraters langer dan 100 jaar verbonden zijn geweest.
Oprichter
Bisschop Joannes Zwijsen (1794-1877) wordt erkend als de oprichter van deze congregatie. Hij was zoon van een molenaar, een gedreven en idealistische man. Hij koos er in een tijd van onderdrukking van het katholieke geloof voor om priester te worden. Hij werd een van de grote organisatoren van de Nederlandse kerk in opbouw: vanaf 1842 als bisschop en vanaf 1853 als aartsbisschop. Hij beschikte over een wijd netwerk van zakelijke en kerkelijke contacten en was bevriend met de koningen Willem I en Willem II en tal van ministers. Geheel in de geest van zijn tijd ontwikkelde hij zich tot een kerkvorst die vanuit Den Bosch over katholiek Nederland regeerde.
Maar Zwijsen had ook een Tilburgse tijd gekend, een periode waarin hij zeker zulke indrukwekkende dingen ondernam. Bij zijn aankomst als pastoor in Tilburg was hij enorm geschrokken van de armoede, het analfabetisme en de geestelijke verwaarlozing van de jeugd in de opkomende industriestad. Hij besefte hoe al deze dingen met elkaar samenhingen en begon met een christelijk antwoord erop. Een van de eerste maatregelen die hij nam, was het verbieden van de eerste communie aan kinderen die niet naar school gingen. Dat was kerkelijk gezien misschien een dubieuze richtlijn, maar ze had wel een groot maatschappelijk effect. In de praktijk nam de kinderarbeid erdoor af en steeg het aantal leerlingen op de scholen aanzienlijk.

Stichtingen
In 1832 begon Zwijsen met de congregatie van Zusters van Liefde, die zich onverwacht snel ontwikkelde. Op de golven van dit succes startte hij enkele jaren later, in 1844, ook met de congregatie van Fraters CMM. Met die twee religieuze gemeenschappen gaf Zwijsen een enorme impuls aan het onderwijs in de stad en de regio, want veel zusters en fraters konden leerkracht worden op de zo broodnodige volksscholen. Ook was hij in staat een groot aantal zorginstellingen te openen, zoals het Sint Elisabeth Gasthuis, instituten voor weeskinderen, gehandicapten, voogdijkinderen, bejaarden en andere zorgbehoeftigen, waar de opvang in handen kwam van zusters of fraters.
Geïnspireerd door St. Vincent de Paul werkte Zwijsen vanuit een krachtig visioen aan een betere wereld, waarin de zwakkere mensen niet aan hun lot zouden worden overgelaten, maar volledig meetelden. In zijn ogen lag er voor álle mensen een kans om zich voor de barmhartigheid in te zetten: in de medemens in nood konden ze de persoon van Christus ontmoeten. Daar geloofde hij zielsveel in en met die bevlogenheid wist Zwijsen andere mensen aan het werk te zetten. Maar hij was niet alleen een visionair. Nuchter en concreet, door de juiste samenwerkingsverbanden op te zetten, wist hij veel van zijn idealen te verwezenlijken. Barmhartigheid was in zijn ogen vooral ook een kwestie van goed organiseren.
Breed spectrum aan activiteiten
In de eerste tien jaar begonnen ze onder meer met de opvang van weeskinderen, met onderwijs aan kinderen in achtergestelde wijken, met een internaat, een rooms-katholieke handelsopleiding en een priesteropleiding, een kweekschool, een instituut voor blinde en doofstomme kinderen, enkele zondagscholen en een aantal katholieke vrijetijdsverenigingen. Daarnaast zetten ze, samen met de weeskinderen, een drukkerij, schoenmakerij en kleermakerij op. De drukkerij was vooral bedoeld voor schoolboeken en religieus drukwerk. Ook waren er uiteraard nog tal van huishoudelijke taken om al die scholen, gemeenschappen en internaten draaiende te houden. Dat alles samen waren de werken van barmhartigheid die in de eerste tien jaar werden opgezet en die allemaal stonden in het teken van de verbetering van levensomstandigheden van grote groepen mensen.
Vanaf 1885 kwamen er ook vestigingen bij in overzeese gebiedsdelen. Na de tweede wereldoorlog kwamen er ook in Nederland nog huizen bij, totdat als gevolg van missies in nieuwe landen en een crisis in het religieuze leven een geleidelijke afbouw in Nederland begon. Alles bij elkaar geteld beheerden de fraters na enkele generaties een groot katholiek onderwijsnetwerk en een aantal internaten met heel specifieke specialisaties. De congregatie heeft grote betekenis gehad voor onderwijs en opvoeding onder de bevolking van met name Zuid-Nederland.

Principes bij uitbreiding
Het ging de congregatie overigens nooit om uitbreiding op zichzelf, maar altijd om onderwijs als liefdewerk. Sommige initiatieven richtten zich in eerste instantie op de jeugd uit betere kringen, zoals het internaat Ruwenberg, maar de fraters hanteerden daarbij altijd de vuistregel dat het aantal achtergestelde kinderen dat les kreeg minstens even groot moest zijn als het aantal welgestelde kinderen. Daarbij dachten ze niet alleen aan de mogelijkheid om door ‘rijke scholen’ ook ‘arme scholen’ financieel mogelijk te maken, maar streefden ze het liefst naar een zekere balans tussen beide soorten werk. Het werk van de fraters sloot vermogende lagen van de bevolking niet uit, ‘doch de massa of het grootste gedeelte moet armen zijn’, aldus Zwijsen.
Overzeese gebiedsdelen
De fraters trokken in 1885 naar de Nederlandse Antillen, in 1903 naar Suriname en in 1923 naar Indonesië. Ook daar was katholiek onderwijs immers hard nodig, de fraters konden er hun expertise meteen inzetten. Er kwamen ook verzoeken om in andere landen aan het werk te gaan, zoals uit Brazilië in 1899, maar dat ging de krachten van de toen nog zeer arme congregatie ver te boven. Het leek het toenmalige bestuur niet verstandig om in andere talen en andere schoolsystemen aan het werk te gaan.
Een nieuwe golf van internationale uitbreiding vond plaats in de jaren na de Tweede Wereldoorlog en werd ingegeven door de missie-encycliek Fidei Donum (geschenk van het geloof) van paus Pius XII uit 1957. De paus vroeg religieuzen uit rijkere landen mee te werken aan de missie van de kerk in armere landen. Om dat mogelijk te maken moesten ze de accenten in hun werk verleggen en bepaalde taken overdragen aan anderen. Geïnspireerd door bisschop Bekkers van Den Bosch, die zei: ‘waar de nood ‘t hoogst is, dienen de religieuzen op de bres te staan’, besloten ook de fraters tot een heroriëntatie van hun missie. De uitvoering kwam vrijwel onmiddellijk op gang. In 1958 gingen de eerste fraters naar Kenia en Congo, in 1959 naar Zuidwest-Afrika (het latere Namibië) en in 1960 naar Brazilië. Ter ondersteuning van deze missies werden ook een huis in Cork (Ierland, 1958) geopend en later in Californië (1963). Om al die stichtingen mogelijk te maken, moesten de fraters wel hun aandeel in het onderwijs in Nederland, België en op de Nederlandse Antillen terugbrengen. Prioriteit werd het onderwijs onder de armsten, dit werk kreeg het bijbelse motto mee: trek uit en onderwijs (naar Mt 10,7). In de jaren 80 en 90 begon CMM in landen als Indonesië en Kenia te groeien. In dezelfde periode bleek het noodzakelijk zich terug te trekken uit Congo en de Antillen, terwijl de aanwezigheid in Suriname en Californië steeds kwetsbaarder werd.
Vergrijzing en voltooiing
In Nederland en België was de situatie sinds de jaren ‘70 erg veranderd. Er kwamen hier weinig nieuwe fraters meer bij, veel communiteiten werden gesloten en fraterscholen in Nederland en België werden voortgezet door leken. Dat wil niet zeggen dat er hier niets meer gebeurt: de nog actieve fraters zijn bezig op bestuurlijk gebied, of in de Beweging van Barmhartigheid, bij Kloosterhotel ZIN, ze vangen vluchtelingen op in De Vuurhaard, of organiseren activiteiten in de Elimcommuniteit. Allemaal zijn ze op een of andere manier betrokken bij projecten gericht op de zwakkeren in de samenleving.
In het verleden waren de fraters, als missionarissen, ook aanwezig op Curaçao, in Suriname, Zaïre (Congo), de Verenigde Staten, en Ierland. In deze landen zijn vandaag de dag geen fratercommuniteiten meer, maar hun werk, met name op het gebied van onderwijs, leeft vaak nog steeds voort.

Suriname
In december 1901 verzocht de toenmalige bisschop van Paramaribo, Mgr. Wulfingh, aan de algemene overste van de fraters, om fraters voor het jongensweeshuis. Op dat verzoek werd welwillend gereageerd. De overste schreef een brief aan alle fraters in Nederland waarin hij vroeg om geïnteresseerden voor deze missie. 90 fraters reageerden en toonden interesse! Dat was toen zo’n 10 % van het totale aantal fraters. Er was dus vanaf het begin veel belangstelling om te werken in Suriname.
De fraters zijn sinds 1903 in Suriname aanwezig geweest, tot 2012. Het accent van hun werkzaamheden heeft altijd op onderwijs gelegen, maar daarnaast hadden de fraters ook een internaat en een drukkerij, ondersteunden ze de plaatselijke kerk en tal van jongerenverenigingen. Een van de activiteiten die de fraters ondersteunden was het Christoforus internaat voor schoolgaande kinderen in de Surinaamse hoofdstad.
De laatste drie fraters Laurenti Verhoeven, Johannes van Berkel en Lambertus Berkers die er tot 2012 woonden, deden na hun pensionering vooral vrijwilligerswerk. Na een plechtige afscheidsbijeenkomst op 19 februari 2012 zijn zij naar Nederland teruggekeerd. We vertrouwen erop dat hun werk nu door leken zal worden voortgezet. In totaal hebben 101 fraters is ons land geleefd en gewerkt.
Bron: https://www.cmmbrothers.org/
OMHOOG Jaargang 63, editie 32, 25 augustus 2019
Categorieën:BISDOM, geloof en leven
Geef een reactie