Achtergrond van de eerste lezing (Ezechiël 37: 12-14)
In de tijd van de Babylonische ballingschap, toen de Joden als een verslagen, overwonnen volk alles verloren hadden, alles van waarde geplunderd en geroofd was door de Babylonische legers, die hen in ballingschap naar een leven van armoede en ellende hadden gebracht, toen leek het bestaan uitzichtloos. Er leek geen toekomst meer te zijn, geen zicht meer op leven. Maar juist toen heeft God de stem van Zijn profeet Ezechiël doen weerklinken. Ja, aan de ene kant liet God door Ezechiël de Joden de waarheid zien dat zij door hun ontrouw aan God, en aan Zijn waarden en normen, deze catastrofe zelf over zich gebracht hadden. Maar tegelijkertijd sprak God door Ezechiël ook over Zijn barmhartigheid: Hij zal vergeven en het leven nieuw maken. Een krachtig visioen weerklinkt en spreekt over graven die geopend zullen worden, over verrijzenis en over nieuw leven. Het is de kracht van Gods Geest die dit zal volbrengen.
Eerste lezing: Ezechiël 37: 12-14
Zo spreekt God de Heer: “Ik ga uw graven openen; in massa’s zal Ik u uit uw graven wegvoeren en u brengen naar de grond van Israël. En wanneer Ik dan uw graven geopend heb en u in massa’s zal hebben weggevoerd uit uw graven, zult gij weten dat Ik de Heer ben. Mijn geest zal Ik over u uitstorten en gij zult leven; Ik zal u vestigen op uw eigen grond en gij zult weten dat Ik de Heer ben: Wat Ik zeg, dat volbreng Ik!” Zo luidt de godsspraak van de Heer.
Tussenzang: Psalm 130
Refrein: DE HEER IS STEEDS BARMHARTIG, ZIJN GENADE ONBEPERKT.
1. Uit de diepte roep ik, Heer,
luister naar mijn stem.
Wil aandachtig horen
naar mijn smeekgebed.
2. Als Gij zonden blijft gedenken,
Heer, wie houdt dan stand?
Maar bij U vind ik vergeving,
daarom zoekt mijn hart naar U.
3. Op de Heer stel ik mijn hoop,
op Zijn Woord vertrouw ik.
Gretig zie ik naar Hem uit,
meer dan wachters naar de ochtend.
Achtergrond van de tweede lezing (Romeinen 8: 8-11)
In de veertigdagentijd denken wij na over wat het betekent echt met Christus verbonden te zijn. Door het doopsel, dat wij met Pasen zullen hernieuwen, zijn wij voor altijd met Christus verbonden, die de Heer is van leven en verrijzenis. Hij schenkt ons in het doopsel de Heilige Geest. En de Geest is de kracht van het leven, van de schepping en de eeuwige toekomst. “Als de Geest van God in u woont”, zegt Paulus, daarbij verwijzend naar de diepe betekenis van het doopsel, “dan zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft. Deze woorden bereiden ons innerlijk voor op het verhaal van de opwekking van Lazarus en Jezus die tot ons zegt: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven”.
Tweede lezing: Romeinen 8: 8-11
Broeders en zusters, zij die zelfzuchtig leven, kunnen God niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet beheerst door de zelfgenoegzaamheid, maar door de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is, blijft wel uw lichaam door de zonde de dood gewijd, maar uw geest lééft, En als de Geest van God die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont, zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 11: 1-45)
Dit grote verhaal van hoofdstuk 11 van het Johannesevangelie leidt ons binnen in wat het geloof in Jezus ten diepste betekent. Het verbindt ons voor eeuwig met Hem die al vóór alle tijden in de heerlijkheid van de Vader was en die mensgeworden is, om door de kracht van de wegschenkende, goddelijke liefde de machten van het duister, van dood en zonde te overwinnen. Het geloof verbindt ons met de Zoon, die in het duister van dit bestaan als een Licht tot ons gezonden is. Hij tilt ons boven het direct zichtbare en doet ons iets zien van een voller leven, iets waarvan de verrijzenis van Pasen als een eerste topje van de ijsberg van de nieuwe schepping is.
Evangelie: Johannes 11: 1-45
In die tijd was er iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer. De zusters van Lazarus stuurden Jezus de boodschap: “Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek”. Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: “Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden”. Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus. Toen Hij dan ook hoorde dat Lazarus ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen: “Laat ons weer naar Judea gaan”. De leerlingen zeiden: “Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen?” Jezus antwoordde: “Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet. Maar gaat iemand ’s nachts dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is”. Zo sprak Hij. En Hij voegde er aan toe: “Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken”. Zijn leerlingen merkten op: “Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden”. Jezus had echter van zijn dood gesproken, terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak. Daarom zei Jezus hun toen ronduit: “Lazarus is gestorven, en omwille van u verheug Ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven. Maar laat ons naar hem toegaan”. Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen: “Laten ook wij gaan om met Hem te sterven”. Bij zijn aankomst bevond Jezus dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Betanië nu was dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer drie kilometer. Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten over het verlies van hun broer. Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis. Marta zei tot Jezus: “Heer, als Gij hier waart geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven”. Jezus zei tot haar: “Uw broer zal verrijzen”. Marta antwoordde: “Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag”. Jezus zei haar: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?” Zij zei tot Hem: “Ja, Heer, ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt”. Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen en zei zachtjes: “De Meester is er en vraagt naar je”. Zodra Maria dit hoorde, stond zij vlug op en ging naar Hem toe. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten, haar plotseling zagen opstaan en weggaan, volgden zij haar in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen. Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond, viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei: “Heer, als Gij hier waart geweest zou mijn broer niet gestorven zijn”. Toen Jezus haar zag wenen, en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen, doorliep Hem een huivering en diep ontroerd sprak Jezus: “Waar hebt gij hem neergelegd?” Zij zeiden Hem: “Kom en zie, Heer”. Jezus begon te wenen, zodat de Joden zeiden: “Zie eens hoe Hij van hem hield”. Maar sommigen onder hen zeiden: “Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?” Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. Jezus zei: “Neemt de steen weg”. Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem: “Hij riekt al, want het is reeds de vierde dag. Jezus gaf haar ten antwoord: “Zei Ik u niet, dat als gij gelooft ge Gods heerlijkheid zult zien?” Toen namen ze de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak: “Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt”. Na deze woorden riep Hij met luide stem: “Lazarus, kom naar buiten !” De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels gebonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: “Maakt hem los en laat hem gaan”. Vele Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.
Overweging:
Marta en Maria kunnen in eerste instantie niet verder kijken dan het graf, dan die onomkeerbare realiteit van de dood. Het sterven van hun broer zal hun ongetwijfeld in grote moeilijkheden hebben gebracht. Twee jonge ongetrouwde vrouwen, nu zonder de bescherming van hun broer, zonder inkomen: hoe moet dat verder? De ramp die hen getroffen heeft, roept veel ontroering en meeleven op in hun omgeving: veel mensen zijn gekomen om hun te troosten. Die mensen zijn getuige van het grote verdriet dat Jezus raakt wanneer Hij bij Lazarus’ graf aankomt. Jezus had weliswaar vier dagen tevoren, toen Hij de boodschap over Lazarus’ dood had gekregen tot de leerlingen gezegd: “”Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken. Lazarus is gestorven, en omwille van jullie verheug Ik Mij dat Ik er niet was, opdat jullie mogen geloven”. Maar nu bij dat graf aangekomen, wordt Jezus toch aangegrepen door de situatie omdat Hij van Lazarus hield. Nu zal het erop aankomen of wat Hij toen had aangekondigd, ook zal gebeuren. Voor de gehele mensheid geldt dat de dood het leven bedreigt. Maar de krachten van de dood kunnen vaak ook de verkondiging van het evangelie en het geloof in de aanwezigheid van God in de wereld bedreigen.
Er was een lange discussie voorafgegaan aan Jezus’ besluit om naar Judea te gaan. De leerlingen hadden Hem ten zeerste afgeraden naar Judea te reizen omdat Jezus’ leven op het spel stond. Het ging om meer dan alleen Lazarus en het verdriet van de zussen. Dit verhaal is een voorbereiding op het sterven van Jezus zelf: hoe zullen Zijn woorden stand houden als ook Hij om het leven wordt gebracht? De eerste leerlingen grepen na Pasen en na hun ervaringen met de verrezen Heer terug op de woorden die Hij daar te Betanië tot Marta gesproken had: “Ik ben de verrijzenis en het leven”. Na Pasen zal dat heel anders gaan klinken dan op het moment zelf toen Hij deze woorden uitsprak. Nadrukkelijk zegt de evangelist daarom dat het graf van Lazarus een rotsgraf was. Hier zit een diepere boodschap achter: wat Jezus hier zal doen, zal rechtstreeks te maken hebben met het geheim van Zijn eigen kruisdood, Zijn verrijzenis uit een rotsgraf en onze verbondenheid met Hem door het geloof.
In haar verdriet wordt Marta door Jezus aangesproken op haar geloof: “Je broer zal verrijzen.” Ze antwoordt: “Ja dat weet ik, bij de verrijzenis op de laatste dag.” In groot verdriet of zware, verpletterende tegenslagen lijkt het geloof vaak iets zwaks, misschien iets voor later, voor het einde der tijden. Ik kan het me goed voorstellen dat een mens die altijd gelovig is geweest en die op een zekere dag getroffen wordt door een tragisch sterfgeval, of door een slopende ziekte, of andere rampen, zich afvraagt: “Waarom heb ik altijd zo trouw geloofd: wat helpt het me nu? Wat heb ik er aan gehad?” Het is de vraag die enkelen daar te Betanië bijna sarcastisch uitspraken: “Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?”.
Maar Jezus wijst een andere weg die misschien voor buitenstaanders minder populair is, maar die uiteindelijk de bron van het werkelijke geluk betekent. Op de eerste plaats toont Hij hoezeer God van mensen houdt: Jezus weent bij de aanblik van het graf waarin Zijn goede vriend ligt. Het zijn de tranen van God: God is altijd bewogen bij het zien van het lijden van de mensen. God sprak dat ook uit tegen Mozes op de berg Horeb bij het brandend braambos: “Ik heb de ellende van Mijn volk in Egypte gezien, hun jammerklachten om hun onderdrukkers gehoord. Ja, Ik ken hun lijden. Ik daal af om Mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte” (Ex. 3:7-8). Jezus’ tranen bij het zien van het graf van Lazarus zeggen tot ons dat de Heer niet wil dat de weg van zovele mensen tot verdriet, ontreddering, lijden en dood zal leiden.
Jezus voert daarop een gesprek met Martha en Maria over leven en geloven. Wat is leven? Wat betekent geloven? Jezus deelt met hen het geloof dat het leven niet voorbij is bij verdriet en dat hun leven niet onmogelijk is geworden, maar dat een andere bron wordt aangeboord. Geloof is niet hetzelfde als het met het verstand aannemen dat God bestaat. Nee, geloof is het besef van de aanwezigheid van Gods kracht in ons bestaan.
Lazarus was al vier dagen dood toen Jezus daar aankwam en toch komt Jezus niet te laat. Toen niet, en ook nu niet. God heeft Zijn eigen tijd en Zijn eigen redenen om de dingen te doen zoals God die doet. Hij laat soms dingen toe die op dat moment heel ingrijpend en moeilijk te begrijpen zijn voor ons mensen, en die ons leven, onze gewone routine en onze zekerheden, ingrijpend overhoop gooien. Hoe zwaar deze gebeurtenissen op dat moment ook zijn, ze brengen ons wel tot een dieper inzicht in wat het leven is. Het leven vindt zijn kracht slechts in waarachtige liefde, in authentieke verbondenheid: verbondenheid met God die de bron is van het leven. Maar ook verbondenheid met de mensen om ons heen en met de natuur. Jezus wilt door de tegenslagen en pijnlijke gebeurtenissen in het leven van Martha en Maria, hun brengen tot de kracht van Gods verborgen aanwezigheid: “Zei Ik u niet, dat als gij gelooft ge Gods heerlijkheid zult zien?”. Het geloof en het besef dat God er is en er altijd zal zijn, geeft een ander perspectief op wat het leven is. En dat andere perspectief vindt heel z’n focus in Jezus: “Ik ben het leven en de verrijzenis. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven”.
Geloof en leven. Daar gaat het deze zondag om. En daarom plaatst de Kerk naast dit evangelie als eerste lezing woorden uit een andere intense crisis in de geschiedenis van Israël. In de zesde eeuw vóór Christus werd Israël verwoest, geplunderd en veroverd door de machtige legers van de Babyloniërs. Die hadden het grootste deel van de Israëlische bevolking weggevoerd in ballingschap naar Babylonië, waar zij een ellendig bestaan leden van armoede en uitzichtloze problemen. Maar in het diepst van die ellende heeft God door de woorden van de profeet Ezechiël het einde van de ballingschap aangekondigd: “Dit zegt God de Heer: Mijn volk, Ik zal jullie graven openen, Ik laat jullie uit jullie graven komen en Ik zal jullie naar het land van Israël terugbrengen. Jullie zijn Mijn volk, en jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben. Ik zal jullie Mijn adem geven, zodat jullie weer tot leven komen”. Deze belofte geeft hoop. Ook al zien we het einde van die ballingschap nog niet. Het belang van die belofte is niet een vrome gedachte voor de toekomst, nee, de belofte van Gods verborgen aanwezigheid verandert de ballingschap nu al, nu we er nog midden in zitten. De belofte verandert ons perspectief nu.
Dat gebeurt ook bij de zussen van Lazarus. Marta spreekt haar geloof uit dat haar broer zal verrijzen op de jongste dag. Maar Jezus zegt tot haar: “Ik ben de verrijzenis!” Hij trekt de toekomst naar vandaag. Dit betekent dat ons leven vandaag, hier en nu, verandert door de belofte van het leven in verbondenheid met God. Ook wij zullen de kracht zien van God aanwezigheid wanneer wij ons losmaken van de gerichtheid op onszelf, en gaan nadenken wat de liefde van ons vraagt. Dat besef is leven. Beseffen dat alles met alles verbonden is. Beseffen dat de Heilige Geest die ons met het doopsel gegeven is, en dat wij met Pasen vernieuwen, ons met alles verbindt. De kracht van de Geest verbindt ons met Jezus en de hemelse Vader, maar verbindt ons ook met het leven zelf, dat wil zeggen: met de liefde die ons kracht geeft, en die ons over die horizon van de dood heen tilt. Hoe? Omdat het geloof ons reeds nu laat delen in het leven van God zelf, die de diepste realiteit is van liefde.
Het zál Pasen worden. Al lijken tegenslagen en verdriet, lijden, armoede of eenzaamheid, en de zorgen van mensen in de wereld ons te houden bij het graf van Lazarus, wij vertrouwen op de stem van Jezus. Waar die stem weerklinkt, komt er leven. En waar die stem beantwoord wordt in geloof, daar worden wij verbonden door de Geest met de bron van het leven. Daarom vertrouwen wij ons toe aan die stem, die ook hier en nu tot ons zegt: “Als je maar blijft geloven, zul je Gods heerlijkheid zien!”. Amen.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie