Commentaar op de Lezingen van de 1e zondag van de Veertigdagentijd (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Genesis 2:7-9; 3:17)

Voor de eerste zondag van de veertigdagentijd kiest de Kerk de lezing van de wording van de mens. Wij allen zijn vertegenwoordigd in het verhaal van Adam en Eva. Het wezen van de verleiding van de slang is om verwijdering te brengen tussen God en mens. De mens wordt ingefluisterd dat we aan God gelijk zouden kunnen worden, en dat zelf alles beslissen, zelf bepalen wat goed is en wat kwaad is, de werkelijkheid geheel naar onze eigen hand zetten en in je handelen alleen maar rekening houden met je eigen meningen en ideeën, met je verborgen verlangens en vooroordelen, met je eigen streven naar macht, je echt zal doen leven. De bekoring van Adam en Eva is zo ook onze bekoring.

Eerste lezing: Genesis 2:7-9; 3:17

In het begin boetseerde God de Heer de mens uit stof, van de aarde genomen, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen. Daarna legde God de Heer een tuin aan in Eden, ergens in het oosten, en daarin plaatste Hij de mens die Hij geboetseerd had. God de Heer liet uit de grond allerlei bomen opschieten, aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten; daarbij was ook de boom van het leven midden in de tuin en de boom van de kennis van goed en kwaad. Van alle dieren, die God de Heer gemaakt had, was er geen zo sluw als de slang. Ze zei tot de vrouw: “Heeft God werkelijk gezegd dat ge van geen enkele boom in de tuin moogt eten?” De vrouw zei tot de slang: “Wij mogen wel eten van de vruchten van de bomen in de tuin. God heeft alleen gezegd: Van de vruchten van de boom die midden in de tuin staat moogt ge niet eten; ge moogt ze zelfs niet aanraken; anders zult gij sterven”. Maar de slang zei tot de vrouw: “Gij zult helemaal niet sterven. God weet dat uw ogen open zullen gaan als ge eet van die boom, en dat ge dan gelijk zult worden aan God door de kennis van goed en kwaad”. Toen zag de vrouw dat het goed eten was van die boom, en dat hij een lust was voor het oog, en hoe aantrekkelijk het was er inzicht door te krijgen. Zij plukte dus een vrucht en zij at ervan; zij gaf er ook van aan haar man, die bij haar stond, en ook hij at ervan. Nu gingen hun beiden de ogen open en zij ontdekten dat zij naakt waren. Daarom hechtten ze vijgenbladen aaneen en maakten daar lendeschorten van.

Tussenzang:  Psalm 51

Refrein: GOD, ONTFERM U OVER MIJ IN UW BARMHARTIGHEID,

DELG MIJN ZONDIGHEID IN UW ERBARMEN.

1. God, ontferm U over mij in Uw barmhartigheid,

delg mijn zondigheid in Uw erbarmen.

Was mijn schuld volkomen van mij af,

reinig mij van al mijn zonden.

2. Ik erken dat ik misdreven heb,

altijd heb ik mijn vergrijp voor ogen.

Jegens U alleen heb ik gezondigd,

wat U tegenstaat heb ik gedaan.

3. Schep in mij een zuiver hart, mijn God,

geef mij weer een vastberaden geest.

Wil mij niet verstoten van Uw Aanschijn,

neem Uw Heilige Geest niet van mij weg.

Achtergrond van de tweede lezing (Romeinen 5: 12.17-19)

Paulus heeft in zijn brief aan de Romeinen een zorgvuldig uitgewerkte leer neergeschreven over wie Jezus Christus is. Paulus verwijst in deze passage naar het verhaal dat we in de eerste lezing horen, namelijk dat van Adam en Eva. De keuze van Adam om niet langer zijn vertrouwen te stellen op God en op de wijsheid en vooral op de oprechtheid van Gods geboden en richtlijnen, heeft iets in werking gezet dat we de oerzonde noemen. Het is de werkelijkheid van een openheid in iedere mens voor de krachten der duisternis, die de mensheid in een greep houden. De realiteit van de zonde en de gevolgen van de verwijdering van God, die heel de mensheid ervaart, kan alleen door God zelf verlost worden. Daartoe heeft Hij Zijn Zoon mens doen worden om ons te redden en het eeuwig leven terug te schenken.

Tweede lezing: Romeinen 5: 12.17-19

Broeders en zusters, door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood; en zo is de dood over alle mensen gekomen, aangezien allen gezondigd hebben. Door toedoen van één mens begon de dood te heersen, als gevolg van de val van die mens. Zoveel heerlijker zullen zij die de overvloed der genade en de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en heersen, dank zij de ene mens Jezus Christus. Dit betekent: één fout leidde tot veroordeling van allen, maar één goede daad leidde tot vrijspraak en leven voor allen. En zoals door de ongehoorzaamheid van één mens allen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van Een allen worden gerechtvaardigd.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 4: 1-11)

Jezus kwam naar Galilea om door Johannes gedoopt te worden en trekt zich daarna veertig dagen lang terug in de stilte van de woestijn om zich geheel te richten op de Vader en op de vraag hoe de Vader wilt dat Hij invulling zal geven aan de levenstaak om de Messias te zijn. Niet de verwachtingen van de mensen over wat de Messias zal doen, staan voor Jezus centraal, maar Hij wilt zich slechts richten op wat de Vader van Hem zal willen. Daarom benadrukt Matteüs dat wanneer de duivel Jezus in de woestijn probeert te verleiden tot het afwijken van wat de Vader wil, dit niet per toeval gebeurt, maar dat het de heilige Geest zelf is die Jezus tot deze confrontatie met de machten der duisternis leidt. Zoals goud gezuiverd wordt in de hitte van het vuur, zo zal in de hitte van de confrontatie met de verleidingen van de duivel, Jezus’ inzichten in wat wél en wat níet tot zijn messiaanse levenstaak zal behoren, versterkt en verdiept worden.

Evangelie: Matteüs 4: 1-11

In die tijd werd Jezus door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden. Nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij honger. Nu trad de verleider op Hem toe en sprak: “Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen”. Hij gaf ten antwoord: “Er staat geschreven: Niet van brood alleen leeft de mens, maar van elk woord dat komt uit de mond van God”. Vervolgens nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: “Als Gij de Zoon van God zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U een bevel geven, dat zij U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen”. Jezus zei tot hem: “Er staat ook geschreven: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen”. Ten slotte nam de duivel Hem mee naar een heel hoge berg, vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toonde in hun heerlijkheid. En hij zei: “Dat alles zal ik U geven, als Gij in aanbidding voor mij neervalt”. Toen zei Jezus hem: “Weg, satan; er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen”. Nu liet de duivel Hem met rust en er kwamen engelen om Hem te dienen.

Overweging:

Het verhaal van Jezus’ bekoring in de woestijn heeft eigenlijk twee niveaus van betekenis. Het vertelt als eerste niveau over wat er rond Jezus gebeurde in de tijd van Zijn aardse leven, toen de duivel Hem ertoe probeerde te verleiden om de gerichtheid op de wil van de Vader te verwateren door eigen wegen te gaan die niet persé slecht zijn, maar die toch niet de wegen zijn die de Vader voor Hem wil. Maar het verhaal houdt ook een hele actuele oproep in voor de Kerk van alle eeuwen, dus ook voor ons, de Kerk van deze tijd. Het verhaal waarschuwt ons dat er altijd hele subtiele bekoringen zullen zijn die ons ertoe kunnen verleiden om niet langer de wegen te gaan die God voor ons in gedachten heeft. Het is dus cruciaal voor ons om in de veertigdagentijd na te denken over deze vragen: welke zijn die kernwaarden van het Rijk van God, wat is de visie die God ons voorhoudt in het Woord? En daarnaast de vraag: welke zijn de belangrijkste verleidingen en negatieve uitdagingen waarvoor wij als Kerkgemeenschap staan, en welke spelen een rol in mijn persoonlijke leven?

De eerste verleiding of aanval van de duivel vindt plaats nadat Jezus Zijn veertig dagen vasten heeft voltooid. Het vasten sterkte Hem geestelijk en verdiepte Zijn gerichtheid op de Vader, maar had Hem ook hongerig gemaakt. Dan zet de duivel in met “Als Gij de Zoon van God zijt”. Het Griekse woord “ei” dat in het Nederlands vertaald is met het woordje “als”, kan een vraag inluiden over een feit waarvan we eigenlijk al weten dat dat het geval is, dus: Als Gij de Zoon van God zijt, -en we weten dat dat zo is-, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen”. Maar het Griekse woordje kan ook betekenen “omdat”:Omdat Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen”. Dus de aanval van de duivel is niet zozeer óf Jezus de Zoon van God is, maar eerder wat het voor Jezus betekent dat Hij de Zoon van God is, en vooral: welke voorrechten, of welke taken of privileges of campagnes zal Jezus nastreven wetende dat Hij die hele bijzondere band heeft met God de Vader?

Vele Joden in Zijn tijd hadden de verwachting dat de Messias het onderdrukte Joodse volk zou bevrijden van de overheersing van de gehate Romeinen. De Messias zou als instrument in Gods hand alle goddelijke leiding, wijsheid en kracht hebben. Hij zou het Joodse volk oproepen tot een heilige strijd tegen de Romeinse overheersing en onder Zijn leiding zouden ze onoverwinnelijk zijn. Daarom verwachtten vele Joden dat de Messias Zijn goddelijke roeping en identiteit aan het volk zou tonen door net als Mozes dat wonder van het manna te herhalen, dat wonder dat zo belangrijk was in de gedachten van het Joodse volk wanneer het vertelde over die veertig jaren in de woestijn ten tijde van Mozes. De duivel daagt Jezus daarom uit, om door zo’n manna-wonder aan heel het volk te laten zien dat Hij de Messias is. En de duivel spreekt hierbij in het meervoud over ‘stenen’: “beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen”. Zo probeert de duivel op Jezus in te werken om met de honger in gedachten die Hij nu zelf voelde na veertig dagen vrijwillig vasten, Zijn messiaanse kracht in te zetten om de honger te stillen van alle armen in Israël die onvrijwillig gebukt gingen onder honger, onrecht en gebrek. Zo een wonder zou op indrukwekkende wijze voldoen aan de verwachtingen die vele Joden koesterden ten aanzien van de Messias, Hij zou razend populair zijn en de politieke macht en invloed die Jezus hiermee zou verwerven, zouden immens zijn.

Maar Jezus citeert uit het boek Deuteronomium en geeft aan dat wat God wil is dat de mensen zich voeden met het Woord van God en daardoor zichzelf innerlijk laten omvormen en zelf dragers worden van Gods rijk: mensen die vanuit Gods waarden het leven zouden gaan inrichten naar Zijn visie en idealen. Zij zouden zich aan God hechten en openstaan voor de wijsheid en de kracht van de Heilige Geest. Of om het te verwoorden met dat overbekende beeld: Jezus weet diep in zichzelf dat het de wil van de Vader is dat Hij als Gods Messias de mensen niet een vis geeft, die even hun honger stilt, maar hen leert hoe te vissen en hen wijst waar de bron ligt waar de wijsheid en kracht gevonden kunnen worden om zelf te vissen en -net als Petrus- mensenvissers te worden.

De tweede aanval van de duivel heeft ook als kern Jezus ertoe te verleiden een spectaculair wonder te doen, een gebeuren dat als een bom zou inslaan onder het volk en Hem bij hen zou bevestigen als zijnde de Zoon van God. Hierbij citeert de duivel nu ook zelf het Woord van God: Psalm 91: 11-12. Maar Jezus citeert nu zelf nogmaals uit het boek Deuteronomium (6:16). Hij houdt de duivel, en ook ons Zijn Kerk, de vraag voor: waarom doe je eigenlijk wat je doet? Wat is de diepere motivatie achter wat je zegt? Wat is de diepere motivatie achter je keuzes en hetgeen waar je je tijd, prioriteiten of krachten aan geeft? Heeft de diepere motivatie echt te maken met God of heeft het in feite te maken met je eigen belang, met jouw diepere verlangens of meningen? God daarvoor willen inzetten, is in feite God op de proef stellen. Dus wanneer Jezus de duivel antwoordt: “Er staat ook geschreven: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen”, dan houdt dit ook een heel belangrijk inzicht in voor ons allen: heel vaak kunnen wij zo sterk onze eigen zaken gerealiseerd willen zien, of vanuit ons eigen gelijk denken, of de eigen positie beschermen, of vasthouden aan onze vooroordelen, of te veel vanuit onze eigen ego denken, dat wij steeds weer eerlijk moeten nadenken over de eigenlijke motivatie die achter ons handelen ligt. Die motivatie kan zuiver zijn. Maar hij kan ook onzuiver zijn en dan ligt er daar een taak om aan onszelf te werken. Dit kan zijn op het grotere niveau als Kerk in de samenleving, waarbij soms onze belangen, of ons prestige, of onze invloed te sterk de eigenlijke motivatie vormen, maar dit kan ook op het persoonlijke vlak spelen. Een herkenbaar voorbeeld: een moeder die zeer kattig, negatief en dominant is naar de schoondochter toe, en op dat moment niet wilt zien dat haar diepere motivatie een drang is om haar positie te verdedigen als degene die het uiteindelijk voor het zeggen heeft, of een boosheid dat er nu een andere vrouw is die een belangrijke plaats inneemt in het leven van haar zoon, of de angst minder belangrijk te worden, of in de andere inzichten en de andere wijze van aanpak van haar schoondochter onbewust een kritiek zien op hoe zij het zelf altijd heeft gedaan, of de drang om in haar zoon en zijn gezin haar eigen dromen en inzichten te willen verwezenlijken. Dus die vraag: Waarom doe je eigenlijk wat je doet, wat je zegt, hoe je omgaat met anderen?

Ten slotte in de derde aanval van de duivel, ‘-safe the best for last’– gaat het om de bekoring van macht. Vorige week hebben we confronterende uitingen van agressie en geweld gezien, beelden van gewetenloos plunderen en kapot maken, maar er was ook een demonstratie met uitingen van onvrede over het bestuur van het land, onvrede over beleidsbeslissingen en het al dan niet voldoende inspelen op de moeilijke situatie van de bevolking. De ontstellende gebeurtenissen zijn daarom ook niet een plotselinge uitbarsting, maar veel eerder een deel van reeds maandenlang, ja zelfs jarenlang lang, door allerlei verschillende groepen en personen, onverantwoord omgaan met macht, onverantwoord zoeken naar macht en onverantwoord verdedigen van macht. We zullen met zijn allen goed en eerlijk moeten nadenken over het omgaan met macht in onze Surinaamse samenleving, omdat alleen dan we een blijvende rechtvaardige en vredige maatschappij zullen krijgen.

Deze bekoring heeft ook een grote betekenis voor mensen die misschien helemaal niet deel zijn van dit harde machtsstreven en van de machtsstrijd die daar het gevolg van is. Ook binnen relaties als huwelijk, samenwonen, gezin en familie, werkkring en verenigingen, enz, is er ook vaak een stevig element van de bekoring van macht: Wie is de baas in de relatie? Of in de familie? Of in de vereniging? Drukken we in de relatie onze wil steeds weer door en worden we nors, kil of agressief naar onze partner en gezinsleden toe wanneer de dingen niet precies gaan zoals we dat willen? Zijn we dominant in ons omgaan met anderen? Staan we open voor kritiek? Kunnen we met het hart luisteren naar anderen?

Met de lezingen van deze eerste zondag van de veertigdagentijd reikt de Heer ons weer veel geestelijk voedsel en stof voor zelf-reflexie aan. Ik wens ons allen vruchtbare verdieping en innerlijke groei toe!



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: