Achtergrond van de eerste lezing (Leviticus 19: 1-2. 17-18)
Het boek Leviticus geeft vele voorschriften van religieuze regels in het oude Israël over hoe het heiligdom er eruit moest zien, hoe de verschillende altaren gemaakt moesten worden en welke regels er waren voor verschillende soorten offers. We komen in Leviticus ook vele regels tegen over zaken en bepaalde ziekten die de Israëlieten ritueel onrein maakten, en over vele andere rituele onderwerpen. Steeds weer wordt de zin herhaald: “Wees heilig, want Ik, de Heer Uw God, ben heilig”. De vele voorschriften zijn vaak voor ons, Christenen van meer dan tweeduizend jaar later, vaak een minder interessant gedeelte van de Bijbel en toch draagt dit boek Leviticus een hele belangrijke boodschap voor ons. Het herinnert ons eraan dat God heilig is en dat de mens dat nooit mag vergeten. In het midden van het boek, in hoofdstuk 19, waar deze verzen uit genomen zijn, geeft het Woord dan aan dat de mens door een barmhartige houding tot de medemens in hele concrete situaties van het dagelijks leven, net zozeer de roeping tot heiligheid moet waarmaken als in de religieus-rituele zaken naar God toe. Gods heiligheid uit zich namelijk in een grote, goddelijke liefde voor alles wat Zijn hand heeft voortgebracht, vooral voor de mensen en wat zij meemaken. Daarom ligt in de oproep: “Wees heilig, want Ik, de Heer Uw God, ben heilig”, ook een oproep tot naastenliefde en barmhartigheid ingesloten.
Eerste lezing: Leviticus 19: 1-2. 17-18
De Heer sprak tot Mozes: “Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Wees heilig, want Ik, de Heer uw God, ben heilig. Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Wijs elkaar terecht: dan maakt ge u niet schuldig aan de zonde van een ander. Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. Bemin uw naaste als uzelf. Ik ben de Heer”.
Tussenzang: Psalm 103
Refrein: DE HEER IS BARMHARTIG EN WELGEZIND.
1. Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
Zijn Heilige naam uit het diepst van uw wezen.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
vergeet Zijn weldaden niet.
2. Hij is het die uw schulden vergeeft,
die u geneest van uw kwalen.
Hij is het die u van de ondergang redt,
die u omringt met Zijn gunst en erbarmen.
3. De Heer is barmhartig en welgezind,
lankmoedig en goedertieren.
Hij handelt met ons niet zoals wij verdienen,
vergeldt ons niet onze schuld.
Achtergrond van de tweede lezing (1 Korintiërs 3: 16-23)
In deze passage waarschuwt Paulus de Korintiërs tegen de wijsheid van deze wereld. Hij heeft hier de verdeeldheid en de spanningen binnen de gemeente van Korinte in gedachten, waar hij al aan het begin van de brief gelijk over schreef. Zij allemaal, welke religieuze leider zij ook extra bewonderen, -Paulus, Kefas (Petrus), of Apollos-, zij vormen tezamen het Lichaam van Christus, Gods levende tempel waar de Geest van God in woont. De diepe wijsheid van alles wat God in Jezus doet, moet leiden tot eenheid, tot verdraagzaamheid en liefde. Daarom verwerpt Paulus die menselijke wijsheid waarmee verschillende groepen binnen de gemeente van Korinte zich van anderen onderscheiden, een negatief oordeel over hen hebben of op hen neerkijken. Zij allen behoren toe aan Christus, niet aan deze of gene apostel. Als zij Gods wijsheid werkelijk willen volgen, moeten zij er alles aan doen om de eenheid van Gods tempel, de Kerkgemeenschap, te bewaren.
Tweede lezing: 1 Korintiërs 3: 16-23
Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont? Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gronde richten. Want de tempel van God is heilig, en die tempel zijt gij. Laat niemand zichzelf iets wijs maken. Als iemand onder u wijs meent te zijn, -wijs namelijk volgens de normen van deze tijd die voorbijgaat-, dan moet hij dwaas worden om de ware wijsheid te leren. De wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God. Er staat immers geschreven: “Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid’, en elders: “De Heer kent de gedachten van de wijzen. Hij weet hoe waardeloos ze zijn”. Laat daarom niemand zijn heil zoeken bij mensen. Want alles is het uwe, of het nu Paulus is of Apollos of Kefas, wereld, leven of dood, heden of toekomst, alles is van u, maar gij zijt van Christus en Christus is van God.
Achtergrond van de evangelielezing: (Matteüs 5: 38-48)
In dit gedeelte van de Bergrede (Matteüs hoofdstukken 5,6 en 7) houdt Jezus ons een hoog ideaal voor ogen: om net als God zelf, het kwade toch met het goede te beantwoorden. Niet het kwaad vergelden met kwaad, want daarmee blijft het kwaad zich alsmaar voortzetten in de harten der mensen. Iemand met de rug van de hand op de rechterwang slaan was vooral een grote belediging of uiting van minachting naar de persoon toe. Het vorderen één mijl te gaan, verwees naar de gehate Romeinse wet die Romeinse soldaten toestond om willekeurige burgers te dwingen tot maximaal één mijl hun uitrusting te dragen. Over het algemeen vergrootte deze praktijk slechts de wederzijdse vijandschap. In deze realiteiten van het dagelijks leven wijst Jezus naar de goedheid van God en roept op ons hart door Zijn voorbeeld te laten vormen en inspireren.
Evangelie: Matteüs 5: 38-48
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: ‘Oog om oog, tand om tand’. Maar Ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht, maar als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe. Als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleed afnemen, laat hem dan ook het bovenkleed. Als iemand u vordert één mijl met hem te gaan, ga er twee met hem. Geeft aan wie u vraagt, en wendt u niet af als iemand van u lenen wil. Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als gij bemint die u beminnen, wat voor recht op loon hebt gij dan ? Doen de tollenaars niet hetzelfde? En als gij alleen uw broeders groet, wat voor buitengewoons doet gij dan ? Doen de heidenen dat ook niet? Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is”.
Overweging:
Ik zou de lezingen van deze zondag willen overwegen onder het thema: “Radicale goedheid”.
Wie Jezus’ woorden van deze zondag enkele keren zorgvuldig leest zal waarschijnlijk diep zuchten, omdat ze wel bijna onuitvoerbaar lijken: “Maar Ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht, maar als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe. Als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleed afnemen, laat hem dan ook het bovenkleed. Als iemand u vordert één mijl met hem te gaan, ga er twee met hem… Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen”.
Wat is de kern van Jezus’ boodschap hier? Wanneer we om ons heen kijken in de wereld, in onze Surinaamse samenleving, in onze persoonlijke kringen, dan lijken Jezus’ woorden onhaalbaar. Geen weerstand bieden aan het onrecht, zal in veel concrete omstandigheden leiden tot nog schrijnendere armoede, of tot grotere vormen van onrecht of dictatuur, of in vele werkkringen tot de uitbuiting van de arbeiders. Of ook: hoe deze woorden te combineren met onze verantwoordelijkheid goed te zorgen voor de veiligheid en het welzijn van onze geliefden? Of het lijkt toch bijna ondenkbaar om niet stevig op te komen voor je rechten, voor je bezittingen, wanneer anderen op slinkse wijze proberen datgene waar je hard voor gewerkt heb, af te nemen, of als je voor het gerecht wordt gedaagd en het slachtoffer dreigt te worden van sluwe zetten van de tegenpartij? Als iemand je op de rechterwang slaat, als je dus behandeld wordt op een wijze die minachtend of vernederend is, dan is het wel heel veel gevraagd van een mens om hem of haar ook de linkerwang toe te keren.
Wanneer we Jezus’ woorden alleen maar nemen als een rechtstreekse opdracht, dan wordt het wel heel moeilijk om Jezus hierin echt te volgen. Maar misschien moeten we ze in de bredere context begrijpen van de Bergrede, waarvan deze woorden een deel vormen. Jezus richt zich heel nadrukkelijk op de radicale goedheid van God. Hij openbaart ons deze radicale goedheid ook in Zijn eigen handelen en zal er op het kruis de innerlijke kracht in vinden om het mysterie te overwinnen en te doorbreken van het kwaad, van de machten der duisternis die het werk van God dwarsbomen, die de mensheid in een ijzeren greep hebben van geweld, zonde en dood, een greep die wij mensen niet door eigen inzet kunnen overwinnen.
Gods radicale goedheid zien we al in het scheppingsverhaal in de eerste regels van de Heilige Schrift, waar het eerste Woord van God, nog vóór de schepping van de zon, maan en sterren, is: “Er zij licht”. Hierin ligt reeds op diepe symbolische wijze de radicale goedheid van God verscholen, die in het duister het licht van Zijn scheppende maar ook reddende liefde laat stralen, het licht in het duister, het licht van een radicale goedheid die “immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen”, zoals Jezus in het evangelie van deze zondag zegt.
In de afwezigheid van liefde wordt de wereld steeds weer meegenomen in een harde spiraal van toenemend geweld, haat en andere duistere krachten. We ervaren het zo aangrijpend dit weekend! We zien hoe geweld meer geweld oproept, hoe onder de oppervlakte er gemakkelijk negatieve krachten in de mensen schuilgaan, die we bij ruzies, conflicten, rellen en oorlogen geheel uit de hand zien lopen. De natuur is dan vaak minder gewelddadig als de mens. In de natuur doden de dieren alleen om te eten of om zich te verdedigen. Maar de mens doodt uit ideologie, of uit afgunst of woede, of uit ongebreidelde hebzucht, of de drang naar macht en geld, of wanneer mensen zich bedreigd voelen in hun machtspositie of bezit.
Deze wet van “oog om oog, tand om tand”, is daarom helemaal niet die barbaarse regel uit een kil Oude Testament, zoals vele Christenen de eeuwen door er vaak over gesproken hebben. Nee, het was een poging om die harde spiraal van geweld, agressiviteit en wraak binnen redelijke grenzen te brengen. Het is daarom in werkelijkheid de basis van vrijwel alle vormen van recht in de verschillende samenlevingen van de moderne wereld, ook van onze samenleving. Het houdt in, dat de straf of tegenreactie na een misdrijf, of na een uiting van geweld of onrecht, niet buiten de proporties mag gaan van dat misdrijf of van die uiting van geweld of onrecht. De reactie of de straf moest, met andere woorden, naar redelijkheid overeenkomen met het geweld, het onrecht of de agressie die iemand of een groep werd aangedaan.
Deze wet van proportionaliteit is dus al een eerste stap om bij de realiteit van die duistere krachten die geregeld ons gedrag en ons handelen bepalen, onze menselijke samenleving zoveel mogelijk toch enige mate van stabiliteit, vrede en recht te geven. En zelfs met deze wet, is er heel vaak toch een grote mate van hardheid, van onrecht en gebrek aan liefde in de maatschappijen van de mensheid, in alle tijdsperioden en alle continenten, te zien.
Jezus vraagt echter van Zijn leerlingen, en van allen die Hem willen volgen, een ander uitgangspunt. Hij stelt ons voor, om steeds weer, hoe moeilijk ook, ons te oriënteren op de radicale goedheid van God. Jezus verzekert ons dat als wij de neigingen proberen te weerstaan van de duistere krachten in ons en buiten ons, en als wij heel consequent ons steeds weer bezinnen op die radicale goedheid van God, wij stapje voor stapje omgevormd zullen worden. Wij zullen deel worden van de stille, maar verlossende kracht van Gods radicale goedheid. Hoe wij dat in het concrete leven proberen waar te maken, zal iedereen steeds weer moeten bekijken. Het zal geregeld heel erg moeilijk zijn, soms misschien een tijd in gewelddadige omstandigheden, zelfs bijna onmogelijk. Maar dat neemt niet weg, dat Jezus wel van ons blijft vragen om ons met volharding te blijven richten op die radicale goedheid van God, en nooit het verlangen op te geven, onze visie op het leven en onze visie op de medemens door die goedheid te laten vormen en inspireren.
Jezus vraagt ons daarom niet dat wij onze vijanden leuk of sympathiek moeten vinden. Wat Hij vraagt is om ook in die moeilijke realiteit van vijanden die ons kwaad hebben gedaan, of nog doen, toch volhardend de goedheid en barmhartigheid die God ons zelf steeds weer zal betonen, in ieder geval in gedachten proberen te houden. Matteüs schreef op dat Jezus vroeg: “Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen”, terwijl Lucas overgeleverd had gekregen dat Jezus dit had geleerd: “Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen” (Lucas 6:27-28). Misschien geeft dat ons een belangrijk inzicht in de boodschap van Jezus’ woorden: vaak zullen wij hele moeilijke gevoelens hebben jegens onze vijanden, en kunnen wij op dat moment, of misschien wel voor een hele lange tijd, er niet toe komen om het positieve in hen te zien of om hen sympathiek te vinden. Maar met de gedachten aan Gods radicale goedheid ook voor ons persoonlijk, vinden we misschien we de kracht om hen niet terug te meppen als dat enigszins niet noodzakelijk is, niet vast te houden aan de menselijke wrok. Al zullen we ze niet leuk of sympathiek vinden, we kunnen misschien ertoe komen om ze correct te behandelen en misschien ook eens voor hen te bidden.
Een uitdagend, moeilijk, ja zelfs zwaar evangelie deze week. Helemaal in de gespannen sfeer waarin ons land op dit moment gedompeld is. En toch ligt er in Jezus’ visie een kostbare parel verscholen, waar we op een bijzondere wijze door gevormd en gezegend zullen worden, als we er ondanks alle moeilijkheden toch over blijven nadenken. Laten we niet vergeten om hierbij steeds weer te bidden om de verlichting van de Heilige Geest, in de hoop dat wij die kostbare parel leren verwerven, dat wij meer vrede dan negativiteit zullen voortbrengen en de Heer ook van ons eens bij onze dood over ons zal zeggen dat wij “kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel”.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie