Commentaar op de Lezingen van de 3e zondag door het Jaar (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 8:23b – 9:3)

Deze belangrijke profetie van Jesaja leest de Kerk elk jaar ook met kerstmis, waarbij de band gelegd wordt tussen het verschijnen van licht over hen die wandelen in duisternis en de geboorte van Gods Zoon te Bethlehem. De context waarin Jesaja deze profetie uitsprak neemt ons terug acht eeuwen vóór Christus: de tijd van het zuidelijke Joodse koninkrijk Juda onder de koningen Uzzia, Jotam, en vooral Achaz (735-716 v.Chr.) en Hizkia (716-700 v.Chr.) In deze periode is de grote militaire macht het rijk van de Assyriërs (in het huidige Irak), die met hun machtige legers de landen van het Midden-Oosten langs de Middellandse Zee bedreigen en willen veroveren. Het koninkrijk Aram (ongeveer het huidige Syrië en Libanon met als hoofdstad Damascus) en het noordelijke Joodse koninkrijk Israël (de 10 noordelijke stammen; in grote lijnen de provincies Galilea en Samaria) gaan onder deze dreiging een verbond aan met elkaar. Ze proberen ook de bescherming te krijgen van Egypte, die daartoe graag bereid is om zo weer extra invloed te krijgen in dit gebied. Het zuidelijke Joodse koninkrijk Juda, met de hoofdstad Jeruzalem, wordt ook uitgenodigd, maar weigert en gaat liever een bondgenootschap aan met Assyrië zelf. Aram en Israël zien dat als verraad en trekken op tegen Juda. Ze hopen de koning te Jeruzalem af te kunnen zetten en Juda te dwingen tot deelname aan de coalitie tegen Assyrië. Deze oorlog mislukt en zorgt voor grote bitterheid tussen de twee Joodse koninkrijken. Dan valt Assyrië aan en verplettert Aram en het noordrijk Israël. De Assyrische legers plunderen de steden van Israël en voeren het grootste deel van de bevolking van de tien stammen weg in ballingschap. Ze zullen opgaan in andere volkeren en nooit meer terugkeren. Het noordelijk rijk Israël is verwoest en wordt steeds meer bevolkt door heidense mensen uit omliggende streken die door de Assyriërs aangemoedigd worden zich in het ontvolkte noordelijk Israël te gaan vestigen. Alleen het zuidelijk koninkrijk Juda overleeft deze ingrijpende catastrofe. Dit is de situatie die wordt aangeduid door de profeet Jesaja met zijn woorden: “Oneer gebracht over het land Zebulon en over het land Naftali…het gewest van de heidenen.. het volk dat in het donker wandelt.. hen die wonen in het land van doodse duisternis”.  Maar Jesaja, die de overgebleven Joden krachtig oproept om ook zichzelf eerlijk te evalueren op de vele vormen van schijnheiligheid, oppervlakkigheid en vaak zelfs ontrouw aan het verbond met Jahweh hun God, kondigt toch ook Gods verlossing aan: een groot licht zal uiteindelijk over alle ellende opgaan als het overgebleven volk zich maar oprecht bekeert tot de Heer.

Eerste lezing: Jesaja: 8:23b – 9:3

In vroeger tijd is er oneer gebracht over het land Zebulon en over het land Naftali, maar in de toekomst wordt er eer gebracht over de zeeweg en de overkant van de Jordaan, en over het gewest van de heidenen. Het volk dat in het donker wandelt ziet een groot licht; een licht straalt over hen die wonen in het land van doodse duisternis. Gij hebt hun blijdschap vermeerderd, hun vreugde vergroot. Voor uw aanschijn zijn zij vol vreugde, een vreugde als die om de oogst, als die van mensen, die jubelen bij het verdelen van de buit. Want het juk dat zwaar op het volk drukte, de stang op hun schouders, en de stok van de drijvers, Gij hebt ze stukgebroken als op de dagen van Midjan.

Tussenzang:  Psalm 27

Refrein: DE HEER IS MIJN LICHT EN MIJN LEIDSMAN.

1. De Heer is mijn licht en mijn leidsman,

wie zou ik vrezen;

De Heer is de schuts van mijn leven,

voor wie zou ik bang zijn?

2. Eén ding slechts vraag ik de Heer, meer zal ik niet wensen:

dat ik in Gods huis mag wonen zolang ik leef.

Dat ik de beminnelijkheid van de Heer mag ervaren,

Zijn tempel weer met eigen ogen mag zien.

3. Ik reken er op nog tijdens mijn leven

de weldaden van de Heer te ervaren.

Zie uit naar de Heer en houd dapper stand,

wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

Achtergrond van de tweede lezing (1 Korintiers 1: 10-13.17)

Paulus heeft de kerkgemeente van de stad Korinte zelf gesticht en er een tijd doorgebracht. Hij is toen weer verder getrokken om het evangelie van Christus ook op vele andere plaatsten te verkondigen. Hij krijgt na enige tijd van enkele gelovigen van Korinte te horen over een verdeeldheid die ontstaan is na zijn vertrek. De Christelijke geloofsgemeenschap is uiteengevallen in verschillende groepen die in onenigheid en spanning tot elkaar staan. Bijbelwetenschappers vermoeden dat het bijvoorbeeld gaat om een groep van Joodse afkomst, die zich vooral identificeerde met Kefas, de oorspronkelijke Aramese versie van de naam Petrus, de apostel die het hoofd is van het college van apostelen, en waar er binnen deze groep veel nadruk gelegd werd op de Joodse besnijdenis, de wetten over rein en onrein, en andere zaken die in de oudtestamentische teksen erg belangrijk zijn. Andere groepen zullen waarschijnlijk hebben bestaan uit gemeenteleden van niet-Joodse afkomst, waren minder diep vertrouwd met de teksten van het Oude Testament dan hen die als Joden ermee waren opgegroeid en die ook, net als Paulus en de diaken Stefanus, wat andere accenten legden ten aanzien van het Christen zijn: meer nadruk op het werken van de Heilige Geest, meer nadruk op de verbondenheid met Jezus dan op de aloude Joodse-bijbelse religieuze gebruiken, en een andere positie ten aanzien van de besnijdenis en de wetten over rein en onrein. Paulus spreekt hier over vier groepen binnen de Christelijke geloofsgemeenschap van Korinte en roept met passie op om in liefde weer te komen tot eenheid in verscheidenheid, door het zich gezamenlijk richten op de verlossende genade van Christus’ kruisoffer en op de toegang tot het eeuwig leven dat de levende verrezen Heer ons schenkt als wij in verbondenheid met Hem leven.

Tweede lezing: 1 Korintiers 1: 10-13.17

Broeders en zusters, ik bezweer u bij de naam van onze Heer Jezus Christus: weest allen eensgezind, laat er geen verdeeldheid onder u zijn; weest volkomen één van zin en één van gevoelen. Er is mij namelijk door de huisgenoten van Chloë over u verteld, broeders en zusters, dat er onenigheid onder u heerst. Ieder van u schijnt zijn eigen leus te hebben: `Ik ben van Paulus.’ `Ik van Apollos.’ Ik van Kefas.’ Ik van Christus. ‘Is Christus dan in stukken verdeeld? Is Paulus voor u gekruisigd? Of zijt gij gedoopt in de naam van Paulus? Christus heeft mij niet gezonden om te dopen. Hij heeft mij gezonden om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden; anders zou het kruis van Christus zijn kracht verliezen.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 4: 12-23)

Vanaf deze zondag zal de Kerk weer lezen uit het evangelie volgens Matteüs. Deze Joodse evangelist wilt vooral Joodse Christenen bemoedigen en toerusten in het geloof in Jezus, maar hoopt duidelijk ook vele mede-Joden die Jezus nog niet aanvaard hebben als de Messias en de Zoon van God tot geloof te brengen. We zien daarom ook dat Matteüs heel veel benadrukt dat allerlei details uit Jezus’ leven, prediking en verlossing de vervulling zijn van teksten en gebeurtenissen van het Oude testament. In deze stijl begon Matteus zijn evangelie met Jezus’ geboorte, de prediking van Johannes de Doper, Jezus’ doop door Johannes, en Zijn veertig dagen in de woestijn. Deze zondag horen we hoe Matteüs daarna schreef over de aanvang van Jezus’ openbare zending. Matteüs benadrukt naar zijn Joodse lezers hoe, Jezus’ verkondiging Hem maakte tot een licht die de greep verbreekt die de machten der duisternis hebben over de mensheid en hoe ook dit een vervulling is van een profetie uit het Oude Testament, en wel van de profeet Jesaja. Vervolgens spreekt Matteüs over hoe Jezus Zijn eerste leerlingen roept.

Evangelie: Matteüs 4: 12-23

Toen Jezus vernam dat Johannes was gevangen genomen, week Hij uit naar Galilea. Met voorbijgaan echter van Nazaret vestigde Hij zich in Kafarnaüm aan de oever van het meer, in het grensgebied van Zebulon en Naftali, opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet Jesaja: “Land van Zebulon, land van Naftali, liggend aan de zee, Overjordanië: Galilea van de heidenen! Het volk dat in de duisternis zat, heeft een groot licht aanschouwd; en over hen die in het land van doodse duisternis gezeten waren, over hen is een licht opgegaan”. Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: “Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij”.

Eens, toen Hij zich bij het meer van Galilea ophield, zag Hij twee broers, Simon, die Petrus wordt genoemd, en diens broeder Andreas. Zij waren bezig het net uit te werpen in het meer; het waren namelijk vissers. Hij sprak tot hen: “Komt, volg Mij; Ik zal u vissers van mensen maken.”

Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem. Iets verder zag Hij nog twee broers,

Jakobus, de Zoon van Zebedeüs, en diens broeder Johannes; met hun vader Zebedeüs waren zij in de boot de netten aan het klaarmaken. Hij riep hen, en onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader achter en volgden Hem. Jezus trok rond door geheel Galilea, terwijl Hij als leraar optrad in de synagogen, de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk en alle ziekten en kwalen onder het volk genas.

Overweging:

Een heel belangrijk aspect van de roeping van de eerste apostelen, zoals dat in de evangelies wordt beschreven, is dat toen ze Jezus begonnen te volgen, ze alles achter zich lieten dat tevoren hen had bezig gehouden en hun manier van leven was geweest. De echte leerlingen van Jezus zijn dus zij die steeds meer zich losmaken van wat belangrijk voor ze was vóór ze Jezus van meer nabij begonnen te leren kennen. Leerling zijn van Jezus betekent daarom het zich eigen maken van een nieuwe visie op de wereld, het zich eigen maken van nieuwe gewoonten, van een nieuwe kijk op welke waarden van belang zijn en een nieuwe missie.

Het evangelie van Matteüs vertelt ons dat het werk van Johannes de Doper abrupt en gewelddadig tot een einde kwam doordat hij gevangen genomen werd door koning Herodes omdat Johannes openlijk kritiek had op aspecten van het gedrag van de koning. Toen Jezus hiervan hoorde vestigde Hij zich in Kafarnaum, waar Hij begon te prediken, genezingen te verrichten en demonen uit te drijven. Hij begon Zijn verkondiging met de boodschap: “Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij”.

Deze boodschap is heel wezenlijk, want het zal de leidraad zijn bij alles wat Hij van dan af zal doen. We zullen daarom Jezus’ werk en verkondiging niet goed begrijpen als we ze niet zouden plaatsen in het licht van die woorden: “Bekeert u, want het Rijk van God is nabij”.

Alles wat Jezus in Kafernaum begon, vat Matteüs samen met het beeld van een helder licht dat in de duisternis begon te stralen. Matteüs ziet in Jezus de vervulling van de profetische woorden van Jesaja: Het volk dat in de duisternis zat, heeft een groot licht aanschouwd; en over hen die in het land van doodse duisternis gezeten waren, over hen is een licht opgegaan”.

Met andere woorden: toen Jezus met Zijn zending begon en in het openbaar begon op te treden, begon het licht over te nemen van de duisternis. Het licht van Jezus zal mensen verlichten die in het duister leven. Maar wat Hij duidelijk maakt met Zijn boodschap: “Bekeert u, want het Rijk van God is nabij”, is dat ook zij iets moeten doen. Ze moeten kunnen erkennen dat ze in duisternis zijn, ze moeten verlangen naar het licht, ze moeten zich bekeren. Bekering is een wezenlijk proces dat meer inhoudt dan alleen erkennen dat we niet onszelf kunnen verlossen, dat er die realiteit is van de oerzonde, van die krachten die ons verwijderen van God, krachten van het duister die we vaak in eerste instantie niet herkennen, waar we bijna blind voor zijn. Bekering is er pas als er ook een verlangen is naar het licht, en we met Gods genade echt moeite doen om naar het licht toe te gaan en om in het licht te leven.

Op zovele manieren bracht Jezus licht in de duisternis. Aan een duistere wereld van haat en wraak bracht Jezus het licht van vergeving en verzoening. Hij zei: “Bemin uw vijanden en bid voor hen die u vervolgen”. Wij echter groeien meestal op met de overtuiging dat het uitschelden en verwensen van onze vijanden, en het beramen van stappen om terug te meppen het juiste is. Meestal leven we in feite naar die wet van “Oog om oog, tand om tand”. Maar het licht van Jezus verlicht ons hart om in te kunnen zien hoe verkeerd die wet en die manier van omgaan met anderen is.

Met de parabel van de barmhartige samaritaan wees Jezus het duister af van onverschilligheid en verwaarlozing, en leerde Hij ons om zorg te dragen voor elkaar. Door Zijn leer en eigen persoonlijke voorbeeld verwierp Jezus het duister van uitbuiting en overheersing, en leerde ons dat gezag en macht altijd gericht behoren te zijn op dienstbaarheid, en doortrokken te zijn van nederigheid en compassie. Door Zijn woorden en verlossend handelen brengt Jezus ons, onvolmaakte zondaars, uit de duisternis naar het licht van genade. Hij bracht personen zoals Zaccheüs uit het duister van hebzucht en egoïsme tot de vreugde van het delen met anderen en weer opgenomen te worden in een waarachtige gemeenschap met goede mensen. Jezus bracht de vrouw die op overspel betrapt was van de duisternis van veroordeling, schande en geweld naar het licht van aanvaard te zijn en een nieuwe begin te mogen maken met haar leven. Door Zijn genezende kracht bracht Jezus vele zieken uit de duisternis van pijn, van achteruitgang en zorgen, naar het licht van welzijn en hernieuwde kracht. De zussen Martha en Maria bracht Jezus van de duisternis van gemis en verdriet tot het licht van hoop en nieuw leven.

Vele mensen die tot Jezus kwamen, kwamen tot Hem vanuit het duisternis, maar ervaarden door de ontmoeting met Hem wat het is om het zuivere licht van echte goedheid te mogen ervaren. Door in het reine licht van Jezus te leven, worden we ook zelf steeds meer een bron van licht voor anderen.

Vele Christenen dragen in feite meer een soort Christelijke mantel over hun eigenlijke manier van denken en leven. Ze gaan gewoon door met al hun vooroordelen, met al die vormen van egoïsme, onoprechtheid en hardheid. Maar die eerste apostelen waren anders: zij lieten alles achter waarmee ze tot dan toe bekend waren. Niet alleen hun werk als vissers lieten zij achter zich, maar ook hun manier van denken, de waarden van waaruit ze tot dan toe in feite leefden, ook dat op het eigen belang gericht zijn en de hardheid die zoveel van hun leven beheerste. Jezus volgen betekende dat alles achter zich laten en zich Jezus’ waarden, Jezus’ visie en goedheid eigen maken.

Jezus heeft steeds weer mensenvissers nodig, want Zijn missie is voor de hele wereld, die zo groot is en waarin velen de smalle, rechte weg kwijt zijn geraakt en verloren dreigen te gaan. Jezus heeft in elke eeuw en in elk volk mensenvissers nodig, mannen en vrouwen die Zijn licht willen brengen in de duisternis van hebzucht en corruptie, in het duister van haatdragendheid en de onwil om te vergeven. Maar ook wilt Jezus door de mensenvissers van elke tijd Zijn licht brengen in de duisternis van eenzaamheid en stille wanhoop, van innerlijke verlorenheid en verdriet.

Jezus’ werk was gericht op alle volkeren en de genade die Hij zal brengen is bedoeld voor iedereen, niet slechts voor een kleine bevoorrechte groep. Daarom is ook Jezus’ roeping om Hem te volgen gericht op de verlossing van alle volkeren. Matteüs verkondigt dit aan het einde van zijn evangelie, in hoofdstuk 29, waar hij ons leert dat Jezus bij Zijn hemelvaart tot Zijn leerlingen zei: “Ga, en maak alle volkeren tot leerlingen, doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en leer hen alles onderhouden wat Ik jullie geboden heb”.

Laten ook wij een stukje licht zijn voor anderen, het licht van Jezus doorgeven en zo actieve, krachtige leerlingen van de Heer zijn, die het Licht der Volkeren is. Gado blesi!



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: