Commentaar op de Lezingen van de 2e zondag door het Jaar (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 49: 3. 5-6)

In Jesaja de hoofdstukken 42-53 komen er vier hele belangrijke profetieën voor, die we in de bijbelwetenschap de vier liederen van de Dienaar of Dienstknecht des Heren noemen. Het eerste lied van de Dienaar des Heren vinden we in 42:1-7, het tweede lied in 49: 1-6, het derde in 50: 4-11 en het vierde in 52:13–53:12. Van deze Dienaar des Heren wordt gezegd dat hij ‘uitverkoren’ is, dat Gods Geest op hem rust, en dat hij ‘gevormd’ is, om hoop en redding te brengen (eerste lied 42: 1-7). In de tweede lezing van deze zondag horen we een deel van het tweede lied van de Dienaar des Heren. In het lied is de Dienaar zelf aan het woord. Zijn taak om Gods verlossing te brengen, betreft niet alleen Israël, maar alle volkeren der aarde. En deze taak heeft God al vanaf de moederschoot voor Zijn dienaar in gedachten gehad. Geborgen in de schaduw van Gods hand, wordt hij bewaard tot de tijd die God heeft vastgesteld om Zijn verlossingsplan tot uitvoer te brengen (49:2). De Dienaar zal een licht zijn voor alle volkeren, als een krachtige profeet optreden en Gods plan verwezenlijken. De vervulling van deze vier liederen van de Dienaar des Heren, vinden wij in Jezus, die als instrument in Gods hand de verlossing brengt die God al eeuwen tevoren in Jesaja had aangekondigd.

Eerste lezing: Jesaja: 49: 3. 5-6

De Heer had mij gezegd: “Mijn dienaar zijt Gij, Israël, door wie ik mijn glorie ga vinden”. Van de moederschoot af had Hij mij tot zijn dienaar gevormd om Jakob terug te brengen naar Hem en Israël van de ondergang te redden. Ik sta bij de Heer in ere en mijn God is mijn sterkte. Thans echter heeft Hij gezegd: “Gij zijt niet alleen mijn dienaar om Jakobs stammen op te richten en de rest van Israël terug te brengen. Ik maak U ook tot een licht voor de heidenen, zodat mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan”.

Tussenzang:  Psalm 40

Refrein: HEER, KOM HAASTIG MIJ TE HULP.

1. Met groot vertrouwen heb ik op de Heer gehoopt,

Hij heeft zich tot mij neergebogen, mijn geroep verhoord.

Hij legde in mijn mond een nieuw gezang, een lied voor onze God

en velen zullen zien en vrezen en vertrouwen op de Heer.

2. Geschenk en offerande hebt Gij nooit verlangd,

maar wel hebt Gij mijn oren voor Uw stem geopend.

Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij. Dus zei ik:

 ‘Ja, Ik kom, zoals van Mij geschreven staat.

3. Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde,

Uw wet is in mijn hart gegrift.

In de bijeenkomst heb ik gerechtigheid gepredikt.

Mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het.

Achtergrond van de tweede lezing (1 Korintiers 1: 1-3)

De komende zes weken, tot aan het begin van de veertigdagentijd, zal de Kerk op de zondagen in de tweede lezing gaan lezen uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs. Deze tweede lezing zal dus een beetje los staan van de evangelielezing en van de eerste lezing die gekozen is aan de hand van het thema van de evangelielezing. Paulus heeft de eerste brief aan de Korintiërs waarschijnlijk geschreven in het voorjaar van het jaar 54 n.Chr. Paulus behandelt in deze brief een aantal hele belangrijke thema’s, zoals goed omgaan met verdeeldheid en spanningen in de kerkgemeenschap, de verrijzenis van Christus en onze eigen verrijzenis in Hem, de liefde als de christelijke weg bij uitstek, het huwelijk, de eucharistie en het werken van de Heilige Geest. We beginnen deze zondag met de aanhef van de brief. Paulus begint met een groet, die tevens een wens en zegenbede insluit. Paulus noemt “onze broeder Sostenes” als zijn medewerker en misschien mede-auteur van de brief, maar Paulus noemt alleen zichzelf als apostel “door Gods wil geroepen”. Paulus herinnert de gelovigen van de stad Korinte eraan dat zij geroepen zijn tot een levensstijl die anders is dan die van de mensen die Christus niet kennen. De Christenen moeten door hun actieve, gelovige toewijding aan Christus gekend zijn en een leven leiden van rechtschapenheid en barmhartigheid. Dit noemt Paulus “een heilig leven”. En die roeping tot een heilig leven heeft Christus niet alleen voor de geloofsgemeenschap van Korinte in gedachten, maar, zoals Paulus gelijk benadrukt, “samen met allen die allerwegen de naam aanroepen van Jezus Christus”.

Tweede lezing: 1 Korintiers 1: 1-3

Van Paulus, door Gods wil geroepen tot apostel van Christus Jezus, en onze broeder Sostenes: aan de Kerk Gods te Korinte, aan hen die, geheiligd in Christus Jezus, tot een heilig leven zijn bestemd, samen met allen die allerwegen de naam aanroepen van Jezus Christus, hun Heer en de onze. Genade en vrede voor u vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus!

Achtergrond van de evangelielezing:  (Johannes 1: 29-34)

Hoewel we in het liturgisch Jaar A zijn, waarin we lezen uit het evangelie volgens Matteüs, houdt de Kerk ons aan het begin van de Tijd door het Jaar het doopsel van Christus voor zoals het Johannesevangelie dat ons verkondigt. Op het feest van de Doop van de Heer, dat ofwel op de zondag na Driekoningen wordt gevierd, of op de maandag erna, leest de Kerk in Jaar A het verhaal van Jezus’ doopsel uit Matteüs, in jaar B uit Marcus en in jaar C uit Lucas. Het verhaal van Jezus’ Doop uit het Johannesevangelie leest de Kerk in jaar A op de zondag na het Feest van de Doop van de Heer, de 2e zondag door het Jaar. De evangelist Johannes heeft een paar accenten in zijn wijze van het vertellen van deze gebeurtenis, die heel uniek zijn aan zijn evangelie. Zo vertelt hij ons dat Johannes de Doper al bij dit gebeuren Jezus aanduidde als de Messias, en daarbij de diepe woorden gebruikte: “Zie, het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt”. Ook vinden we bij het Johannesevangelie al hier zijn nadenken over het geloofsfeit dat Jezus, de Zoon van de Vader, reeds in eeuwigheid, reeds vóór de schepping en dus ook al vóór Zijn menswording in de schoot van Zijn moeder Maria, bestond in de heerlijkheid van de Vader met de Heilige Geest. Ook benadrukt de evangelist Johannes de unieke rol van Johannes de Doper in het aanwijzen van Jezus als de Messias.

Evangelie: Johannes 1: 29-34

In die tijd zag Johannes de Doper Jezus naar zich toekomen en zei: ‘Zie, het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt. Deze is het van wie ik zei: Achter mij komt een man die voor mij is, want Hij was eerder dan ik. Ook ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom kwam ik met water dopen’. Verder getuigde Johannes: ‘Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten. Ook ik kende Hem niet, maar die mij gezonden had om met water te dopen, Hij had tot mij gesproken: Op wie gij de Geest zult zien neerdalen en blijven rusten, Hij is het die doopt met de heilige Geest.  Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God.’

Overweging:

Het doopsel van Jezus is een sleutelmoment met grote betekenis: voor Hemzelf en voor ons allen. Jezus wordt door de Vader hier als het ware op een standaard geplaatst: de Heilige Geest daalt als een duif uit de hemel neer en blijft op Hem rusten en de Vader bevestigt de unieke taak die Jezus zal vervullen. Zoals de profetie van Jesaja uit de eerste lezing het al eeuwen tevoren had voorzegd: van de moederschoot af, had God Jezus gevormd tot Zijn dienaar die Zijn volk terug zal brengen tot Hem en van de ondergang zal redden. En die levenstaak was ook in deze profetische woorden van Jesaja voorzegd: “Ik maak u nu tot een licht voor de volkeren, zodat Mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan”.

Het doopsel van Jezus openbaart wie Hij is: Hij is de Zoon, gezonden door de Vader in de kracht van de Heilige Geest om licht, toekomst, leven en kracht te brengen aan heel de wereld. Hij verlost alle mensen, alle volkeren, want voor de Vader telt iedereen mee, zijn alle ethnische groepen, alle culturen en alle mensen van welke maatschappelijke achtergrond dan ook, even  geliefd en even belangrijk. Daarom houdt het doopsel van de Heer aan elke gedoopte mens een krachtige boodschap voor: door ons doopsel zijn we met Christus verbonden en geeft Hij ons de taak mee om samen met Hem een licht te zijn in de samenleving.

Gedoopt zijn is niet alleen iets voor dat moment alleen. Het is ook niet alleen maar een identiteit, dus dat je Christen bent en niet een Moslim, Boeddhist of Hindoe of iemand zonder geloof. Gedoopt zijn behoort heel je leven vorm te geven, want door het doopsel zal je heel je leven lang verbonden zijn met Christus, en daardoor ook deel worden van Zijn levenstaak, van de opdracht die Hij zelf van de Vader meegekregen heeft toen Hij mens werd in de schoot van Maria.

Nog maar kort geleden hebben we een jaar lang het thema “Gedoopt en gezonden” overwogen. Dat blijft voor altijd een heel belangrijk thema: als gedoopte mensen zijn wij voor altijd Gods geliefde kinderen, mensen die deel zijn van de brede visie van Gods barmhartigheid. Door het doopsel zijn we opgenomen in de Kerk, in die wereldwijde familie van mensen die in de woorden van Christus inspiratie vinden en die door Hem bewogen worden om over de kleine grenzen van de eigen kring heen te durven kijken, omdat God ons door het doopsel deel maakt van een grote, wereldwijde beweging van barmhartigheid en solidariteit.

“Ik had honger, Ik had dorst, Ik was ziek, ik was een vreemdeling, en jij was er voor Mij in de concrete nood van mensen waar je misschien verder geen enkele band mee had, maar wat je aan de geringste der Mijnen gedaan hebt, heb je voor Mij gedaan”. Ons doopsel verbindt ons met Christus, die ons deze woorden voorhoudt. Zo maakt Hij ons tot deelgenoten van Zijn eigen missie om het licht van goedheid en solidariteit te doen uitgaan naar alle volkeren, tot aan de grenzen der aarde. Dat zijn grote woorden en hoge idealen, en lang niet altijd is het gemakkelijk om grote woorden en hoge idealen waar te maken. Maar gedoopt zijn is de levenstaak om ze toch serieus te nemen en te beginnen in onze eigen omgeving om zoveel als je kunt Gods visie te realiseren.

Gedoopt zijn is iets waar God zelf aan de basis van staat. Niet de priester of diaken die doopte was belangrijk, maar het was de Heer die de priester of diaken als instrument had genomen om ons leven aan te raken, om ons te redden van die erfzonde, die oerzonde, die ons en heel de mensheid op zovele manieren in zijn greep heeft en waar wij ons niet uit eigen kracht van kunnen verlossen. Gedoopt zijn heeft dus te maken met een levenslange vriendschap die de Heer met ons is aangegaan. Daarom is een van de belangrijkste taken van de ouders en peten om het kind te leren bidden. In het gebed zullen wij die vriendschap met de Heer bevestigen en beantwoorden. In het bidden zullen we Hem danken en in het gebed zullen we kracht en houvast vinden in de moeilijke momenten van ons leven. Bidden is onlosmakelijk deel van de realiteit die begint met het doopsel: een levenslange verbondenheid en vriendschap met Christus, en door Hem met de Vader en de Heilige Geest.

Gedoopt zijn is dus een heel belangrijk gegeven, waar we misschien een tijdlang in ons leven niet voldoende bij stilstonden. Maar, dat is ook waarom wij de reflectie op Gods Woord nodig hebben. Want het verdiept ons besef van hoe wezenlijk de realiteit is van gedoopt zijn, van deel te zijn aan het leven van Christus en deel te zijn van de beweging van barmhartigheid en solidariteit waartoe Hij Zijn leerlingen uitnodigt. Dat besef maakt ons ook actieve leerlingen van Christus: mensen die steeds meer waarde beginnen te hechten aan het Woord dat God op zovele wijzen spreekt, die zich erdoor laten raken en dan ook in beweging komen om iets te doen, om terug te geven, om zich ook in te zetten.

Wat gedoopt zijn inhoudt, vinden we ook in de psalm van deze zondag: psalm 40. Die psalm geeft eigenlijk heel kernachtig aan wat het thema “gedoopt en gezonden” ons leert: “Met groot vertrouwen heb ik op de Heer gehoopt, Hij heeft zich tot mij neergebogen, mijn geroep gehoord. Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde. Uw wet is in mijn hart gegrift. In de bijeenkomst heb ik gerechtigheid gepredikt, mijn lippen niet gesloten, Heer. Gij weet het”.

Actieve, gedoopte mensen: dat is wat de Heer nodig heeft. Mensen die niet afwachten, die niet langer aan de kantlijn blijven staan en passief thuis blijven, maar mensen die met psalm 40 zeggen: “Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde”. Mensen dus die in zichzelf over hun geloof nadenken en dan God bidden: “Waar kan ik iets voor Uw werk betekenen, Heer?” Mensen die een passie hebben om hun kinderen en kleinkinderen op creatieve wijze iets meer aan te leren van het gelovig met de Heer verbonden zijn. Active mensen die zich inzetten in hun omgeving, gewoon omdat zij weten dat dit de manier van leven is waardoor wij zout der aarde zijn, geraakte mensen, licht der wereld.

Het lijkt om hoge, onbereikbare idealen te gaan, maar hoe meer we deze idealen centraal plaatsen in ons denken en ons door ze laten inspireren tot actie, hoe duidelijker deze idealen voor ons worden en hoe mooier ons leven zal worden. Dan zal ook over ons, net als bij Jezus’ doopsel, de Heilige Geest op ons rusten, ons tot actie inspireren en ons steeds meer leren in het gebed rust, gerichtheid op God, innerlijke vrede, maar ook kracht en troost te vinden. En dat bidden zal ons weer verder actief maken en leren hoe we het kunnen waarmaken wat de psalmist ons voorbidt: “Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde”. Dit wens ik ons allen toe!



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: