Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 7: 10-14)
De belangrijke messiaanse profetie van Jesaja die we in de eerste lezing horen, had als context een hele gespannen tijd in de geschiedenis van het Joodse volk. Rond het jaar 734 v.Chr. was er een bondgenootschap gesmeed tussen het noordelijk Joodse koninkrijk Israël en Syrië. Zij bedreigden het zuidelijke Joodse koninkrijk Juda, dat Jeruzalem als hoofdstad had. Daar vroeg koning Achaz zich benauwd af welke bondgenoot hij zou zoeken om het hoofd te kunnen bieden aan de dreiging van Syrië en het noordelijk koninkrijk Israël. Koning Achaz was bang en was niet gekend als een diep gelovig mens. De profeet Jesaja wees hem erop dat God aan David beloofd had dat Hij zal redden en beschermen wie werkelijk op Hem vertrouwen. Het gaat in wezen om de tegenstelling tussen geloof en angst. Zonder geloof houdt men geen stand. God wilde Achaz’ wankele, zwakke geloof ondersteunen door een teken. Maar koning Achaz wees het teken met een vrome smoes van de hand, omdat hij in feite zijn menselijke zekerheden en zijn koppige instelling niet wilde opgeven. Hij zag het aanvaarden van een teken als iets wat hem in zijn bewegingsvrijheid zou belemmeren. Hij had dus nog weinig echt inzicht in wat het geloof allemaal kan betekenen voor een mens. Maar tegenover deze verharding toonde God toch Zijn barmhartigheid. De geboorte van een zoon zal het teken zijn dat God met Zijn volk blijft. De diepere betekenis van deze profetie wordt nadien al snel door het Joodse volk begrepen: het was een versluierde aankondiging van de Messias, Gods Zoon en Verlosser.
Eerste lezing: Jesaja 7: 10-14
In die dagen sprak Jesaja tot Achaz: “Vraag de Heer uw God om een teken, hetzij hoog in de hemel of diep in de hel”. Maar Achaz antwoordde: “Ik vraag niet om een teken. Ik wil de Heer niet op de proef stellen”. En Jesaja sprak: “Luister dan, huis van David, is het u niet genoeg mensen te ergeren, dat gij ook mijn God tot ergernis wilt zijn? Daarom geeft de Heer u ook ongevraagd een teken: Zie, de jonge vrouw zal ontvangen en een zoon baren, en zij zal hem noemen: “Immanuel”: God met ons.
Tussenzang: Ps. 146
Refrein: Kom, Heer, om ons te redden.
De Heer doet altijd zijn woord gestand, verdrukten verschaft Hij recht.
De Heer geeft brood aan wie honger heeft, gevangenen geeft Hij de vrijheid.
De ogen van de blinden opent de Heer, gebrokenen richt Hij weer op.
De Heer bemint de rechtvaardigen, de Heer behoedt de ontheemden.
De Heer geeft wees en weduwe steun, maar zondaars laat Hij verdwalen.
De Heer is koning in eeuwigheid, uw God, Sion, heerst over alle geslachten.
Achtergrond van de tweede lezing: (Romeinen 1: 1-7)
Naast de eerste lezing over de koppige, eigenwijze koning Achaz, die de stap van het geloof niet wilde en misschien niet kon zetten, plaatst de Kerk het warme geloof van Paulus. De aanhef van zijn brief aan de Romeinen is een mooi, heel persoonlijk getuigenis van Paulus. Hij spreekt over Gods liefde, over alles wat God in Jezus, Zijn Zoon, heeft gedaan en over Paulus’ roeping om het evangelie van Christus te prediken. Paulus leefde zelf geheel vanuit het geloof en het vertrouwen op God, en verkondigde dat een dieper bewustzijn van Gods wezen zal leiden tot de gehoorzaamheid van het geloof.
Tweede lezing: Romeinen 1: 1-7
Van Paulus, dienstknecht van Christus Jezus door Gods roeping apostel, bestemd voor de dienst van het evangelie, dat God eertijds door zijn profeten in de heilige schriften heeft aangekondigd. Het is de boodschap over zijn Zoon, die naar het vlees is geboren uit het geslacht van David, die naar de heilige Geest is aangewezen als Zoon van God door Gods machtige daad, door zijn opstanding uit de doden, Jezus Christus onze Heer. Door Hem heb ik de genade van het apostelschap ontvangen, om ter ere van zijn naam onder alle volken mensen te brengen tot de gehoorzaamheid van het geloof. Ook gij hoort bij hen, geroepen als gij zijt door God tot de gemeenschap van Jezus Christus. Ik zend mijn groeten aan u allen in Rome: God heeft u lief en riep u tot zijn heilige gemeente. Genade en vrede voor u vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus
Achtergrond van de evangelielezing: (Mattheüs 1: 18-24)
Er zijn twee evangelisten die over Jezus’ geboorte vertellen: Matteüs en Lucas. De beschrijving van Lucas is het meest gedetailleerde. Waarschijnlijk komt dat omdat volgens de overlevering van de jonge Kerk, Lucas Maria is gaan opzoeken en enige tijd met haar heeft doorgebracht. Toch heeft de wat beknoptere verkondiging van Matteüs ook grote diepgang. Matteüs schrijft zijn evangelie vooral voor Joodse lezers. Hij weet dat zijn lezers zeer vertrouwd zijn met de teksten van het Oude Testament, maar dat lang niet alle Joden Jezus aanvaardden als Messias. Daarom toont Matteüs steeds weer in zijn evangelie hoe allerlei details van Jezus’ leven, prediking, kruisdood en verrijzenis reeds voorzegd en voorschaduwd waren in vele teksten van het Oude Testament. In Matteüs’ beschrijving van Jezus’ geboorte benadrukt hij dat Jozef ook een belangrijke rol speelde in Gods plannen. Hij legt de band tussen Jozef en de bijbelse belofte dat God eens de Messias geboren zal doen worden uit het geslacht van koning David. Ook legt Matteüs de nadruk op de betekenis van de Hebreeuwse naam Jezus. Tenslotte vestigt hij de aandacht van zijn lezers op de messiaanse profetie van Jesaja hoofdstuk 7, die we in de eerste lezing al gehoord hebben. In Jezus is heel Gods nabijheid en daarmee Zijn goddelijke naam “Ik ben die is” onder ons verschenen.
Evangelie: Mattheüs 1: 18-24
De geboorte van Jezus Christus vond plaats op deze wijze. Toen zijn moeder Maria verloofd was met Jozef, bleek zij, voordat ze gingen samenwonen, zwanger van de heilige Geest. Omdat Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, dacht hij er over in stilte van haar te scheiden. Terwijl hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer die tot hem sprak: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de heilige Geest. Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden”. Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden wat de Heer gesproken heeft door de profeet, die zegt: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en men zal Hem de naam Immanuël geven. Dat is de vertaling: God met ons. Ontwaakt uit de slaap deed Jozef zoals de engel van de Heer hem bevolen had en nam zijn vrouw tot zich.
Overweging:
In de adventstijd mediteert de Kerk altijd over de drie grote persoonlijkheden Jesaja, Johannes de Doper en Maria. Maar eens in de drie jaar, wanneer er in het liturgisch Jaar A uit het evangelie van Matteüs wordt gelezen, dan komt op de vierde zondag van de advent de persoon van de H.Jozef even centraal te staan.
Matteüs schreef voornamelijk voor een Joods publiek. Hij schreef zijn evangelie om hen te bevestigen in het geloof, of om hen binnen te leiden in het geloof, dat Jezus de langverwachte Messias was, de Verlosser die God reeds eeuwen lang door zovele profeten aan Israël had aangekondigd. Met zijn Joodse lezers in gedachten noemt Matteüs daarom uitdrukkelijk dat de engel Jozef aansprak met: “Jozef, zoon van David”. Jozef was niet in de letterlijke zin een zoon van David, omdat koning David zo’n duizend jaar tevoren had geleefd. Maar elke Joodse lezer wist dat de titel “Zoon van David”, de eeuwenoude bijbelse titel was voor de Messias. Volgens Gods beloften die we in de Bijbel vinden, zou de Messias eens geboren worden in het nageslacht van David. Waarom zegt dan de engel: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want het Kind in haar schoot is van de Heilige Geest”. Matteüs benadrukt zo voor de lezers: Jozef is door God zelf uitgekozen om een belangrijke rol te spelen in de komst van de Messias! Jozef is niet zomaar iemand. Nee, hij zal een hele belangrijke rol te vervullen hebben in Gods plannen over de Messias, Gods Zoon.
Dit punt speelde al volop mee toen Matteüs het verhaal begon met de woorden: “De geboorte van Jezus Christus vond plaats op deze wijze. Toen zijn moeder Maria verloofd was met Jozef, bleek zij, voordat ze gingen samenwonen, zwanger van de heilige Geest”.
Elke Joodse lezer van Matteüs wist direct in wat voor een moeilijke, mogelijk explosieve, situatie Jozef zich bevond! Alle Joden in die tijd groeiden op in de realiteit dat het joodse huwelijk begon met een verloving, georganiseerd door de ouders. De verloving duurde ongeveer een jaar, waarbij de twee verloofden al met dezelfde rechten die in hun aanstaande huwelijk zouden gelden, aan elkaar verbonden waren, behalve de seksuele omgang. De verloving was voor alle Joodse gezinnen, arm of rijk, in de stad of in de kleine dorpjes, heel belangrijk. In deze periode woonden de verloofden nog niet samen maar bij de eigen familie. De verloving was wel al wettelijk bindend en kon alleen nog beëindigd worden door echtscheiding of door de dood. Een persoon wiens verloofde was overleden, werd door de omgeving ook volledig beschouwd als een weduwe of weduwnaar.
Matteüs vertelt dus dat Jozef van Maria te horen kreeg dat zij zwanger was zonder zijn medeweten. Jozef, net als alle Joden van die tijd, wist dat de bijbelse wetten zo’n situatie zagen als overspel en overspel was in de bijbelse wetten een ernstig misdrijf. In Deuteronomium 22: 13-23 staat dat op overspel de straf stond van de dood door steniging. Jozef had dus kunnen eisen dat Maria werd gestenigd. Hij had haar publiekelijk kunnen beschuldigen een ontrouwe verloofde te zijn die tezamen met de nog ongeboren baby gestenigd moest worden. En we weten uit het verhaal van Jezus en de overspelige vrouw uit Johannes hoofdstuk 8, dat deze wet ook volop werd uitgevoerd in die tijd.
Maar omdat Jozef een rechtvaardige man van grote barmhartigheid was, besloot hij om in stilte van Maria te scheiden, zodat hij haar geen onnodige schade of vernedering zou brengen of haar dood zou eisen. Jozef zoekt duidelijk een evenwicht tussen de bijbelse wet van de Thora en de wet van de liefde.
In deze moeilijke, pijnlijke situatie van niet kunnen begrijpen hoe zijn diep-gelovige, vrome verloofde Maria, toch zwanger had kunnen worden, laat God hem aanspreken door een engel.
Dit is de eerste van drie gelegenheden waarbij een engel in een droom aan Jozef verschijnt. In dit eerste geval in Mt. 1:20 beveelt de engel Jozef om Maria tot vrouw te nemen. In Mt 2:13 zal de engel Jozef vertellen dat hij de moeder en het kind naar Egypte moet brengen om aan de woede van koning Herodes te ontsnappen en in Mt 2:19 zal de engel Jozef bij de dood van Herodes zeggen dat hij naar Israël moet terugkeren. Bij elke droom roept Gods engel Jozef op tot actie en Jozef gehoorzaamt.
Dus bij deze eerste droom vertelt Gods engel Jozef dat het Kind in Maria’s schoot verwekt was door de goddelijke, scheppende kracht van de Heilige Geest. Het wordt Jozef duidelijk dat hij de voedstervader zal moeten worden van de Messias. God vraagt Jozef om dit Kind aan te nemen als zijn eigen zoon en dit kind zijn eigen naam te geven. Het kind wordt door Jozefs gelovige gehoorzaamheid zo opgenomen in het geslacht van Koning David, waartoe Jozef zelf behoorde.
God werkt steeds weer op wonderlijke, onverwachte wijzen. Aan Abraham had Hij een onvruchtbare vrouw gegeven, Sara, en toch Abraham beloofd dat zijn nageslacht zo talrijk zou zijn als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand. Op een moment dat Sara het niet meer wilde geloven, of het niet meer kón geloven, bracht God Zijn beloften tot vervulling en toonde zo dat dit Zijn werk was en dat Hij in de mens het geloof zoekt.
En zo is God ook bij de vervulling van Zijn eeuwenoude belofte van de komst van de Messias op Zijn eigen, verrassende wijze aan het werk gegaan. Hij zocht en vond een oprecht geloof in zowel Maria als in Jozef. God kon onverwachte dingen doen, omdat elk van deze twee mensen niet pas geloofde nadat zij alles precies konden begrijpen en beredeneren. Nee, zij stonden open voor het ondoorgrondelijke mysterie van God. Zij wisten dat God een levende God is die op een wijze werkt die voor ons mensen vaak onbegrijpelijk is. Daarom, niet alleen was het belangrijk dat Maria “Ja” heeft gezegd aan Gods ondoorgrondelijke wijsheid, maar ook even belangrijk is het dat Jozef “Ja” heeft gezegd. God werkt nooit los van het geloof van de mens, nooit los van de vrije wil van de mens, en nooit los van de openheid van de mens voor Zijn goddelijk mysterie.
Laten we echter nog een keer zorgvuldig stilstaan bij de woorden van de engel aan Jozef: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de heilige Geest. Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden”.
Het is door Jozef, dat Jezus uit het huis en geslacht van koning David zal zijn. Ook Jozef is daarom heel belangrijk in Gods verlossingsplan. De rol van Maria is om Gods Zoon te baren. De rol van Jozef zal zijn om dit Kind een naam te geven en daardoor dit Kind binnen te brengen in het geslacht van David. Zo wordt de Messias werkelijk een Kind van geloof, de vervulling van de belofte.
Jozef is daarom een man van groot en waarachtig geloof. Na elk van de drie verschijningen in zijn dromen, gehoorzaamt hij de bevelen van de engel en richt zich naar Gods wil zonder opstandige vragen of tegenwerpingen. Door de gehoorzaamheid van Jozef werd Jezus binnengeleid in het geslacht van koning David en werd “Zoon van David”, zoals Jezus later door vele gelovige mensen zal worden genoemd. Doordat Jozef leefde vanuit een openheid voor de ondoorgrondelijkheid van God, ja, voor het geheel andere van Gods wezen, nam hij Maria aan als zijn vrouw, ondanks zijn eerdere angsten en zijn eerdere besluit om van haar te scheiden. Vanaf dat moment koesterde, beschermde en hield hij van zowel Maria als haar kind.
In deze laatste dagen van de advent, worden we door de lezingen uitgenodigd te mediteren over Jozef. De Kerk koos daarbij in de eerste lezing een tekst over koning Achaz, die zo’n 730 jaar tevoren had geleefd. Koning Achaz was een koppige, geslepen koning te Jeruzalem, helemaal niet zo gelovig als zijn voorvader koning David. Achaz bouwde slechts op zijn eigen inzichten en zijn eigen politieke ideeën. En wanneer God hem door de profeet Jesaja tot een groter geloof wilt roepen door hem een teken te geven, probeert Achaz dit te ontwijken, want hij wil gewoon zijn eigen ding blijven doen. Hij heeft helemaal geen behoefte aan Gods leiding of Gods wijsheid, integendeel. Maar dan spreekt God harde, heldere woorden tot koning Achaz: “Is het u niet genoeg mensen te ergeren, dat gij ook mijn God tot ergernis wilt zijn? Daarom geeft de Heer u ook ongevraagd een teken”.
Hoe groot is het contrast tussen koning Achaz en eeuwen later Jozef. Koning Achaz is arrogant, zelf-gericht en gesloten voor Gods diepere aanwezigheid en wijsheid. Jozef daarentegen is een mens van geloof en openheid voor Gods ondoorgrondelijke wegen. Het teken dat God ook ongevraagd aan koning Achaz geeft is een versluierde, profetische aankondiging van de geboorte van een koninklijke zoon. Ja, de vrouw van koning Achaz kreeg niet lang daarop een zoon, maar het Joodse volk heeft in de eeuwen erna steeds geweten dat er een veel diepere betekenis lag in deze profetie: eens zal een maagd de messiaanse Zoon baren en die zal Gods unieke nabijheid brengen. Op Hem zal Gods Geest ten volle rusten, en Hij zal als de Messias door God genoemd worden: “Immanuel”, wat in het Hebreeuws betekent: “God met ons”.
Laten we in deze laatste week voor het feest van de geboorte van Immanuel, in deze laatste dagen voor het feest van de komst van Hem die ons zal redden van onze zonden, mediteren over de H.Jozef. We zullen er dieper bij stilstaan hoe we soms wel en soms nog niet voldoende op God vertrouwen, naar Hem luisteren en Hem trouw zijn. Hoewel we geconfronteerd kunnen worden met financiële problemen, met onzekerheid over het werk, of geconfronteerd worden met familieproblemen of zorgen over onze gezondheid, toch worden wij in deze advent meegenomen in dat voorbeeld van gelovige hoop, van vertrouwen daar waar het onmogelijk lijkt. Jozef roept ons op om toch ons vertrouwen te stellen in God, en trouw zijn en blijven, ook als wij lang niet alles begrijpen. Dat kon hij ook niet. Maar hij hield in zijn hart dat besef brandend dat God groter is dan onze realiteit, dat Gods wijsheid veel verder ziet dan wij. Jozef bleef daardoor een man van liefde, geloof en barmhartigheid.
Er leven in ons allen, vele vragen over de duisternis van onrecht en ongelijkheid in de wereld, over het duister van het merkbare morele verval in de samenleving in hoe we omgaan met elkaar. We begrijpen niet het waarom van het aanhoudend duister van corruptie of geweld onder mensen in deze steeds harder wordende wereld. Laten we echter meditatief nadenken over het licht dat de H.Jozef te midden van dat duister en die menselijke vragen, laat schijnen. Het licht van trouwe, onbaatzuchtige goedheid. Het licht van barmhartigheid ten opzichte van Maria toen hij het nog niet kon vatten. Het licht van bezinning over het geheim van Gods wegen. Het licht van mannelijke zorg voor Maria en haar kind, ook wanneer zijn leven daardoor geheel overhoop werd gehaald. Het licht van zijn vaderlijke zorg voor Jezus en zijn trouwe liefde voor de vrouw die God hem had gevraagd te huwen en beschermen. Mogen wij allen kracht en inspiratie putten uit die meditatie en zelf ook dat licht koesteren en doorgeven, en naar dit licht leven en het waarmaken.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie