Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 35: 1-6a. 10)
De profeet Jesaja is een van de belangrijkste profeten van Israël geweest. Hij heeft aan de ene kant de bevolking met grote kracht opgeroepen om in de spiegel te kijken en te zien hoezeer velen op godsdienstig vlak er de kantjes vanaf liepen. Daar riep hij op tot bekering en hield de Israelieten voor dat ontrouw aan Gods geboden wel degelijk gevolgen zal hebben. Maar tegelijkertijd sprak Jesaja ook van de barmhartigheid van God en kondigde de Messias aan, die instrument van Gods Rijk zou zijn. En de messiaanse tijd zal de vervulling zijn van de diepste hoop tot volheid van leven.
Eerste lezing: Jesaja 35: 1-6a. 10
Zo spreekt de Heer: “Woestijn en steppe zullen zich verheugen, jubelen en bloeien de dorre vlakte. Pronken zal zij met lelies, van blijdschap jubelen en juichen. De glorie van de Libanon valt haar ten deel, de luister van Karmel en Sjaron. Zij zullen de glorie van de Heer aanschouwen, de luister van onze God. Maak slappe handen sterk, geef kracht aan knikkende knieën. Spreek tot allen die de moed verloren hebben: Vat moed en vrees niet: Uw God komt om de wraak te voltrekken, God komt om te vergelden en om u te redden”. Dan gaan de ogen van de blinden weer open en zullen de oren van de doven geopend worden. De lamme zal springen als een hert en jubelen zal de tong van de stomme. Die door de Heer verlost zijn, zullen weer terugkeren. Jubelend komen zij naar Sion, hun hoofden omgeven met eeuwige vreugde. Zij zullen vreugde verkrijgen en blijdschap, en pijn en gejammer nemen de vlucht.
Tussenzang: Ps. 146
Refrein: Kom, Heer, om ons te redden.
De Heer doet altijd zijn woord gestand, verdrukten verschaft Hij recht.
De Heer geeft brood aan wie honger heeft, gevangenen geeft Hij de vrijheid.
De ogen van de blinden opent de Heer, gebrokenen richt Hij weer op.
De Heer bemint de rechtvaardigen, de Heer behoedt de ontheemden.
De Heer geeft wees en weduwe steun, maar zondaars laat Hij verdwalen.
De Heer is koning in eeuwigheid, uw God, Sion, heerst over alle geslachten.
Achtergrond van de tweede lezing: (Jakobus 5: 7-10)
De apostel Jakobus herinnert zijn lezers aan Jezus’ woord dat Hij zal wederkomen in heerlijkheid en dan de levenden en doden zal oordelen. Zijn wederkomst zal een oordeel zijn voor hen die steeds weer tegen de waarden van Gods Rijk en Zijn geboden ingingen, maar voor hen die trouw en standvastig bleven in hun geloof, zal de tweede komst van Christus vreugde en de voltooiing zijn van al Gods beloften brengen.
Tweede lezing: Jakobus 5: 7-10
Broeders en zusters, hebt geduld tot de komst van de Heer. De boer die uitziet naar de heerlijke vrucht van zijn land, kan alleen maar geduldig wachten totdat de winter- en voorjaarsregens gevallen zijn. Ook gij moet geduldig zijn en moedig, want de komst van de Heer is nabij. Klaagt elkaar niet aan; dan valt ge zelf onder het oordeel. Denkt eraan: de rechter staat al voor de deur. Broeders en zusters, neemt een voorbeeld aan de lijdzaamheid en het geduld van de profeten, die gesproken hebben in de naam van de Heer.
Achtergrond van de evangelielezing: (Mattheüs 11: 2-11)
We horen Jezus tot de mensen spreken over de grote betekenis die Johannes de Doper gehad heeft in Gods plannen. Johannes was de profeet die door soberheid en eenvoud in zijn eigen levensstijl geen luxe en aardse dingen zocht, maar de nabijheid van God. Hij had Gods woord met grote kracht verkondigd en daarmee velen tot een dieper geloof gebracht. Jezus noemt Johannes de Doper de grootste onder de mensen van die tijd. Maar toch is er één punt wat Johannes niet heeft gehad en elke trouwe Christen wel, en dat is de verbondenheid met Gods Zoon in sacrament en gebed. Johannes is de marteldood door onthoofding gestorven vóór de kruisdood en verrijzenis van Jezus. Hij heeft daardoor de Messias wel met grote passie aangekondigd, maar heeft zelf het paasmysterie en Christus’ blijvende aanwezigheid niet meer mogen meemaken. Dit is het wat Jezus bedoelt wanneer we Hem horen zeggen: “Voorwaar, Ik zeg u: onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij”.
Evangelie: Mattheüs 11: 2-11
In die tijd hoorde Johannes in de gevangenis over de werken van de Christus en hij liet Hem door zijn leerlingen de vraag stellen: “Zijt Gij de komende, of hebben wij een ander te verwachten?” Jezus antwoordde hun: “Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd. Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt”. Toen zij vertrokken waren, begon Jezus tot de menigte te spreken over Johannes: “Waar zijt gij in de woestijn naar gaan zien? Naar een riethalm door de wind bewogen? Waar zijt gij dan wél naar gaan zien? Naar iemand in verfijnde kleding? Die verfijnde kleding dragen zijn te vinden in de paleizen der koningen. Waartoe zijt gij dan uitgetrokken? Om een profeet te zien? lnderdaad, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet! Hij is het over wie geschreven staat: “Zie, Ik zend mijn bode voor U uit die de weg voor uw komst zal bereiden”. Voorwaar, Ik zeg u: onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij”.
De adventstijd is een tijd van bezinning over thema’s als verwachting en hoop. De lezingen vragen als het ware aan ons: waarin bestaat jullie diepste hoop? Wat zouden jullie God het liefste zien doen als de messiaanse tijd nu op dit moment zou mogen aanbreken? Waarnaar verlangen jullie het meest?
Ik denk dat die vagen ons eigenlijk in eerste instantie een beetje zouden overvallen. Ja, er komen natuurlijk gelijk wat antwoorden in ons op, maar of dat al het diepste is wat er in ons leeft aan echte verlangens? Wat hopen we voor onszelf, voor onze samenleving? Wat verlangen we echt voor dit bestaan? Niet eenvoudig, maar toch een hele wezenlijke vraag omdat het samenhangt met de vraag welke waarden en welke bronnen van hoop echt belangrijk voor ons zijn.
Voor het volk Israël lag al eeuwen vóór de geboorte van Christus het verlangen naar de messiaanse tijd diep verankerd in hun religieuze bewustzijn. En vele profeten hebben hier over nagedacht: wat zou de Messias moeten betekenen wanneer Hij komt, wat zou Hij moeten doen als Hij met Zijn komst het Rijk Gods zal brengen? Hoe zal de messiaanse tijd eruit zien? Waaruit bestaat de diepste hoop in onze ziel, die met de komst van de Messias zijn vervulling moet vinden?
In Jesaja’s woorden in de eerste lezing meen ik te proeven dat de profeet daar dit antwoord geeft: mijn diepste hoop en verlangen voor Gods messiaanse ingrijpen gaan uit naar rechtvaardigheid en naar een goed leven voor hen die nu in armoede, ziekte, eenzaamheid en uitzichtloosheid moeten leven.
De profeet Jesaja noemt als eerste de rechtvaardigheid: dat diepe besef en de stille overtuiging in het mensenhart dat het kwaad onder de mensen, het geweld en onrecht in de wereld, niet ongestraft mag blijven. Er is een diep verlangen dat het zo zou moeten zijn dat het goede doen naar de mensen om je heen, zegen brengt. En al het echte kwaad dat er gebeurt in de wereld, al die dingen die mensen met hun medemensen doen die ze niet voor zichzelf zouden willen, zouden geen enkele toekomst mogen hebben. Met andere woorden: het verlangen naar gerechtigheid en rechtvaardigheid leeft heel diep in de mens, ook al leven wij lang niet altijd ernaar. Jesaja drukte dit in de eerste lezing als volgt uit: “Spreek tot allen die de moed verloren hebben: Vat moed en vrees niet: Uw God komt om de wraak te voltrekken, God komt om te vergelden en om u te redden”. Dat is een verlangen dat God de rechtvaardigheid en de eerlijke verhoudingen onder mensen zal herstellen en dat het onrecht eens voorgoed verdwijnt.
In de tweede lezing sprak de apostel Jakobus vanuit datzelfde verlangen naar rechtvaardigheid en gerechtigheid onder de mensen. Er is zoveel onrecht in de wereld en er zijn zovele vormen van ongelijkheid en oneerlijkheid, dat je gemakkelijk ontmoedigd en bitter zou kunnen worden, omdat het soms lijkt alsof God te weinig doet om het onrecht en de gemeenheid te straffen en tegen te gaan. En toch wilt Jakobus ons inspireren tot hoop en tot geloof in Gods leiding en wijsheid in hoe en op welke wijze God de wereld leidt: “Ook gij moet geduldig zijn en moedig, want de komst van de Heer is nabij. Denkt eraan: de rechter staat al voor de deur”. Ook in Jezus’ woorden in het evangelie zien we hoe Hij Johannes de Doper bewonderde om de felle prediking waarmee Johannes het onrecht in het concrete leven van iedere dag zonder verzachtende woorden bij naam noemde, veroordeelde en mat grote nadruk opriep tot bekering en werkelijke verandering van levensstijl.
Ik meen echter in de lezingen van deze zondag ook heel sterk een tweede diep verlangen te horen, namelijk het grote verlangen dat God leven brengt, genezing van ziekte, en ons zal bevrijden van persoonlijke pijn en uitzichtloos lijden. Advent is daarom een tijd waarin de Kerk in zich de hoop levend houdt: de hoop van het gelood. Het is de religieuze hoop die het leven sterk en krachtig maakt. Het is de hoop dat de lijdende mens ervan kan overtuigen dat wij eens mooie tijden zullen zien. Sommigen zullen sarcastisch zeggen dat hoop uitgestelde teleurstelling is, maar wij kennen een diepere grond van onze hoop, namelijk de trouw van onze God en de standvastigheid van Zijn Woord. Laten we zo de woorden van dat messiaans verlangen beluisteren, waarvan Jesaja in de eerste lezing ons zegt dat God ze in en door Zijn Zoon, de Messias, zal verwezenlijken: “Dan gaan de ogen van de blinden weer open en zullen de oren van de doven geopend worden. De lamme zal springen als een hert en jubelen zal de tong van de stomme. Die door de Heer verlost zijn, zullen weer terugkeren. Jubelend komen zij naar Sion, hun hoofden omgeven met eeuwige vreugde. Zij zullen vreugde verkrijgen en blijdschap, en pijn en gejammer nemen de vlucht”.
De advent is een bijzondere tijd van het kerkelijk leven. Het roept ons op tot geduld in dit bestaan waar veel niet gaat zoals wij het verlangen, vaak ook niet zoals wij menen dat het zou behoren te gaan. Advent spreekt over waakzaam blijven in het geloof, om zo die diepe hoop te blijven koesteren, die ons doet vertrouwen op Gods beloften. Maar de advent is ook een tijd om ons te bezinnen over ons concrete leven en over de keuzen die blijken uit ons doen en laten van iedere dag. Wij kunnen elke dag weer enkele dingen iets beter doen, telkens een kleine groei brengen in onze barmhartigheid jegens anderen, in onze zuiverheid van denken en leven, in ons gebed, in onze toewijding aan een rechtvaardigere samenleving waar er extra aandacht is om vooral de sociaal-achtergestelden ook te doen delen in het goede van de mogelijkheden die er zijn, mogelijkheden die te vaak te veel gedomineerd worden door de machtigen en vooraanstaanden. De advent is een tijd van veerkracht en hoop, een tijd waarin wij diep nadenken over wat wij verlangen voor ons eigen leven. We kennen allen dat lied “Is uw paspoort getekend, o mens”; laten wij deze komende week de lezingen van deze zondag enkele keren bezinnend herlezen, indachtig die woorden in dat lied: “Noch is het tijd, de Heer geeft gena. Is uw paspoort getekend, o mens?”
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie