Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 11: 1-10)
De messiaanse profetie die we in de eerste lezing overwegen, is deel van een reeks messiaanse profetieën die in de eerste 12 hoofdstukken van het boek Jesaja zijn opgetekend. Jesaja de profeet had een grote ramp aangekondigd die over Israël zou komen indien de bevolking en de koning met zijn vooraanstaanden niet tot bekering en hernieuwde trouw aan Gods verbond zouden komen. Die ramp zou velen treffen: de vernietiging door de legers van de Babyloniers en het wegvoering in ballingschap van een groot deel van de bevolking van Israel naar Babylon. Slechts “een rest” zou terugkeren naar het land. Wat zou overblijven van Israël na die ramp, wordt in deze profetie vergeleken met de stronk van een omgehakte boom. Maar God heeft geen vreugde wanneer Hij in Zijn rechtvaardigheid de zondige mens moet straffen. Niet in Jesaja’s tijd, en ook niet in onze tijd. Hij kondigt daarom aan de tijdgenoten van Jesaja niet alleen Zijn straf aan, maar ook Zijn verlangen te zegenen, te vergeven en Zijn volk tot leven te willen brengen. In deze profetie kondigt Jesaja daarom aan zijn tijdgenoten reeds de Messias aan als een teken van hoop: als een groene jonge scheut aan een oude, kale boomstronk. De nakomelingen van Isaï, dat is de vader van koning David, zullen in de Messias het Rijk van God mogen ervaren. Op Hem zal Gods Geest van liefde, rechtvaardigheid en wijsheid rusten. De Messias zal eens alles nieuw maken, hetgeen met een mooie beeldspraak wordt verwoord: dieren die van nature elkaars vijanden zijn, zullen in de nieuwe schepping van Gods Koninkrijk in vrede met elkaar leven. Deze beeldspraak uit de profetie van Jesaja vinden we terug in het kerstlied “Midden in de donk’re nacht”: “Vrede was het overal, wilde dieren kwamen bij de schapen in de stal, en zij speelden samen. Elke vogel zingt zijn lied: herders waarom speelt gij niet? Laat de citers slaan, blaast uw fluiten aan, laat de bel-, laat de trom, laat de beltrom horen: Christus is geboren!”
Eerste lezing: Jesaja 11: 1-10
In die dagen zal een twijg ontspruiten aan de stronk van Isaï, een scheut aan zijn wortels zal vruchten dragen. De geest van de Heer zal op hem rusten, de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en heldenmoed, de geest van liefde en vreze des Heren, en deze vreze des Heren zal hij uitstralen. Hij zal geen oordeel vellen naar uiterlijke schijn, geen uitspraak doen op grond van geruchten. De kleinen zal hij recht verschaffen, een eerlijk vonnis spreken over de geringste der aarde, maar de uitbuiter zal hij striemen met de gesel van zijn mond, en de boosdoener doden met de adem van zijn lippen. Gerechtigheid wordt de gordel om zijn heupen, onkreukbaarheid de band om zijn lenden. Dan huist de wolf bij het lam, vlijt de panter zich neer naast het geitje, grazen te zamen het kalf en het leeuwenjong, een kleuter kan ze weiden! Koe en berin hebben vriendschap gesloten, hun jongen liggen naast elkaar, en de leeuw vreet hooi met het rund. De zuigeling speelt bij het hol van de adder, en het kleine kind steekt zijn handje in het nest van de slang! Dan zondigt niemand meer, doet niemand meer kwaad op heel mijn heilige berg, maar zal de gehele aarde vervuld zijn met liefde tot God, zoals de zeebodem bedolven is onder het water. Op die dag zal de wortel van Isaï opgericht staan als banier voor de volken: alle naties zullen naar hem toestromen. En zijn troon zal luisterrijk zijn!
Tussenzang: Ps. 72
Refrein: Rechtvaardigheid zal in zijn dagen ontbloeien en welvaart alom tot het einde der maanden.
Mijn God, verleen de koning uw wijsheid, de koningszoon uw rechtvaardigheid.
Hij moge uw volk rechtvaardig besturen, uw armen met billijkheid.
Rechtvaardigheid zal in zijn dagen ontbloeien en welvaart alom tot het einde der maanden.
Regeren zal hij van zee tot zee, vanaf de Rivier tot de grens van de aarde.
De arme die steun vraagt zal hij bevrijden, de ongelukkige zonder hulp.
Hij zal zich ontfermen over misdeelden, de zwakken schenkt hij weer levensmoed.
Achtergrond van de tweede lezing: (Romeinen 15: 4-9)
Paulus verwijst met de uitdrukking: “alles wat eertijds werd opgeschreven”, naar de geschriften van de Hebreeuwse Bijbel, dat wat we het Oude testament noemen. Hij geeft aan dat kennis daarvan nodig is om het evangelie van Christus goed te kunnen begrijpen. Alle beloften aan de aartsvaderen dat uit hen vele volkeren zouden voortkomen en dat zij door hun trouwe geloof veel zegen zouden brengen over de volkeren, de beloften van de komende Messias, de aankondigingen van een lijdende Dienaar des Heren, en zovele anderen profetische teksten van het Oude Testament zijn tot vervulling gekomen in Jezus. Paulus roept de lezers daarom op tot geloof en hoop, maar ook tot goedheid naar hun medemensen. Hierdoor zullen ze dicht bij de Heer blijven en deelgenoten zijn van de verlossing die Christus brengt.
Tweede lezing: Romeinen 15: 4-9
Broeders en zusters, alles wat eertijds werd opgeschreven, werd opgetekend tot onze lering, opdat wij door de volharding en de vertroosting die wij putten uit de Schrift, in hoop zouden leven. God, die de volharding en de vertroosting schenkt, verlene u ook eensgezindheid in de geest van Christus Jezus, opdat gij één van hart en uit één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus moogt verheerlijken. Aanvaardt daarom elkander als leden van één gemeenschap, zoals ook Christus ons in zijn gemeenschap heeft opgenomen, ter ere Gods. Ik bedoel dit: terwille van Gods trouw is Christus dienaar geweest van het Joodse volk, om de beloften aan de aartsvaders waar te maken; maar de heidenen moeten God verheerlijken om zijn erbarming, volgens het woord van de Schrift: “Daarom zal ik U loven onder de heidenen en uw naam met psalmen prijzen”.
Achtergrond van de evangelielezing: (Mattheüs 3: 1-12)
Het komende koninkrijk van God: dat was het hoofdthema van de prediking van Johannes de Doper. We zijn nu begonnen met het liturgisch jaar A, waarin we voornamelijk uit het evangelie volgens Mattheüs zullen lezen. Hij verwoordt de prediking van Johannes de Doper als volgt: “Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij”. Mattheüs bedoelt met de uitdrukking “Rijk der hemelen”, niet de hemel, maar het “Rijk van God”. Mattheüs schreef in Israël zelf, en wel voornamelijk voor Joodse lezers. Hij volgde daarom de Joodse traditie om uit gelovige eerbied het veelvuldig gebruik van de naam ‘God” te vermijden, zodat het woord “God” nooit een alledaags iets zou worden. Daarom vinden we in het evangelie dat Mattheüs opschreef, telkens de uitdrukking “Rijk der hemelen”, waarmee hij hetzelfde bedoelde als wat Marcus en Lucas het “Rijk van God” noemen, die hun evangelies voornamelijk voor heidense, dus niet-Joodse lezers, schreven. Wat wordt bedoeld met “het Rijk der hemelen”? Het Rijk Gods verwijst naar een realiteit die geheel op God is gericht en doortrokken is van Gods genade, waarbij de tegenkrachten van het kwaad in de wereld geheel overwonnen zijn. Johannes de Doper riep alle mensen van zijn samenleving op tot een radicale verandering in hun leven omdat zij alleen dan werkelijk deel zullen zijn van het Rijk Gods dat de Messias zal brengen.
Evangelie: Mattheüs 3: 1-12
In die tijd trad Johannes de Doper op en predikte in de woestijn van Judea: “Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij”. Deze toch is het die de profeet Jesaja bedoelde, toen hij zei: “Een stem van iemand die roept in de woestijn: bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht”. Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel om zijn lenden. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Toen trok Jeruzalem, Judea en heel de Jordaanstreek naar hem uit en zij lieten zich door hem dopen in de rivier, de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden. Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt te worden, sprak hij tot hen: “Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld, dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten? Brengt liever vruchten voort die passen bij bekering, en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt: Wij hebben Abraham tot vader! Waarachtig, ik zeg u, dat God de macht bezit voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken! Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen. Ik doop u met water, opdat ge u zoudt bekeren. Maar Hij die na mij komt, is sterker dan ik, en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. De wan heeft Hij in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren; zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur”.
De adventstijd is onlosmakelijk verbonden met de figuur van Johannes de Doper. De evangelist Matteüs legt veel nadruk op zijn prediking. Er was vierhonderd jaar geen profeet meer geweest in Israël en toch aarzelde het volk niet om Johannes te aanvaarden als een profeet. Hij had duidelijk groot gezag onder grote delen van de bevolking als zijnde een krachtig man van God. Hij droeg kledingstukken van grof kameelhaar en een leren riem zoals verschillende van Gods profeten van vroegere tijden dat hadden gedaan. Johannes leefde sober en streng in de woestijn: hij richtte zich op gebed en God Woord, en at slechts wat beschikbaar was in de rotsachtige woestijn – wilde honing en geroosterde sprinkhanen.
De Joden verwachtten dat de profeet Elia zou terugkeren vóór de komst van de Messias. Heel bekend is de profetie van Maleachi 3: 23-24: ”Voordat de dag van de HEER aanbreekt, die groot is en ontzagwekkend, stuur ik jullie de profeet Elia, en hij zal ervoor zorgen dat ouders zich verzoenen met hun kinderen en kinderen zich verzoenen met hun ouders”. En zo riep Johannes’ kleding van kamelenhaar met een leren riem erover, de gedachte op aan de profeet Elia en daarmee ook aan de vervulling van die oude profetie. Jezus zelf bevestigde deze rol van Johannes toen Hij eens zei: “Ik zeg u dat Elia al is gekomen” (Mt 17:12 ).
De boodschap van Johannes de Doper was een indringende oproep tot bekering. Zijn prediking raakten de harten van vele mensen. Hij hekelde het kwaad, waar hij het ook vond. Hij beschuldigde bijvoorbeeld koning Herodes ervan een los moreel leven te leiden (14: 4), en sprak de Schriftgeleerden en de Farizeeën aan als een “nest van slangen”. Hij nam geen blad voor de mond en riep iedereen op tot geloof en een eerlijk leven.
Zijn boodschap was: “Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij” (vs. 2), woorden die Jezus later gebruikte om zijn eigen prediking te beginnen (4:17), en die Hij ook de apostelen opdroeg te verkondigen (10: 7) . Johannes predikte krachtig dat de komst van de Messias, en daarmee ook de komst van het Rijk van God, nabij waren, en dat de manier om zich daarop voor te bereiden bekering is. Het woord voor bekering dat in de oorspronkelijke Griekse tekst van het evangelie gebruikt wordt, is “metanoia”. Dat betekent in het Grieks: “van gedachten/van hart veranderen”. Het gaat om een verandering van richting in je wijze van leven. Bekering houdt in dat je je afkeert van datgene waarin je als mens tekortschoot en dat je je met een hernieuwde toewijding keert naar de waarden en geboden die God ons voorhoudt.
Het doopsel van Johannes was een uiterlijke uitdrukking van berouw. Waar hij op stond, was de innerlijke ommekeer. Wie zich door hem wilde laten dopen moest een oprecht berouw hebben dat echt vruchten droeg. Zonder enig compromis riep Johannes op tot een oprechte manier van leven, gecombineerd met vrijgevigheid en liefde. Hij drong er bij de belastingontvangers, de tollenaars, op aan te stoppen met het innen van meer dan de voorgeschreven belastingen om zichzelf onrechtvaardig te verrijken. En tegen de soldaten zei hij zonder enige mooie verzachtende woorden, dat als ze niet onder Gods straf wilden komen, ze moesten stoppen met mensen te intimideren om ze geld af te persen, maar dat ze zich vanaf nu als eerlijke mensen moesten houden aan hun salaris als militair.
Kortom, de boodschap van Johannes was een oproep tot radicale bekering, een eis tot eerlijkheid, opoffering en liefdevolle dienstbaarheid aan anderen. De prediking van Johannes werd gekenmerkt door een harde directheid: hij nam geen blad voor de mond maar zei het gewoon precies zoals hij het zag. Toch werd zijn roep om innerlijke bekering in het evangelie beschreven als “het goede nieuws” omdat de komst van de Messias een nieuwe realiteit van vergeving, genezing en verlossing zou doen aanbreken.
Welke levensboodschappen heeft Johannes de Doper voor ons, voor onze tijd? Hij herinnert ons eraan dat we ons moeten voorbereiden op de komst van Christus door Hem dagelijks in ons leven herboren te laten worden. Advent is de tijd voor ons om deze innerlijke voorbereiding en bekering meer aandacht te geven. De Engelse schrijver Alexander Pope heeft het in de 18e eeuw prachtig gezegd: “Wat baat het mij als Jezus in duizenden kribben over de hele wereld opnieuw geboren wordt, maar niet herboren wordt in mijn hart?” Hij bedoelde dat we niet onvoorbereid en oppervlakkig kerst moeten vieren, maar dat Jezus herboren moet worden in onze manier van leven, in onze liefde en vriendelijkheid, in onze afkeer van corruptie en oneerlijkheid. Hij bedoelde dat wij daarom in de adventstijd Zijn genade moeten vragen en ons moeten bezinnen op waar wij ons concreet moeten omkeren, waar wij beter moeten gaan leven en meer van onze persoonlijkheid moeten maken, waar wij Zijn vergeving moeten vragen om wat we lieten liggen en zo kunnen groeien in geloof, goedheid en dienstbaarheid.
Johannes de Doper, deze strenge en compromisloze profeet van God, daagt onze oppervlakkige pogingen tot verandering uit en hij eist dat we dieper kijken. Hij roept op tot waarachtigheid, tot eerlijkheid, rechtvaardigheid en sociaal bewustzijn. Johannes zegt dat het God zelf is die ons oproept om onze honger naar geld, naar materiële aardse goederen en naar een consumptiecultuur op te geven en in plaats daarvan vervuld te worden met de verwachting van Jezus’ komst.
Laten we daarom in de tweede week van de advent, met de prediking van Johannes in ons hart, ons door de herinnering aan die eerste komst van Jezus, de Messias, tweeduizend jaar geleden, laten inspireren tot zelf-reflectie en bekering. Dat zal ons leven in Gods ogen steeds meer diepgang en oprechtheid geven. En zo zullen we ook voorbereid zijn op Jezus’ tweede komst, wanneer Hij aan het eind van ons aardse bestaan zal wederkomen. Dan zal Hij ons oordelen, zoals Hij alle levenden en doden zal oordelen. Laten we in deze adventstijd door bekering en innerlijke verandering zo groeien, dat we wij bij die tweede komst van de Heer waardig mogen worden bevonden om deel te nemen aan de vreugde van die nieuwe schepping, het Rijk der hemelen, waarvan Christus’ verrijzenis reeds het eerste begin is.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie