Achtergrond van de eerste lezing (2 Samuel 5: 1-3)
In de eerste lezing horen we over de aanstelling van David tot koning over alle twaalf stammen van Israël. Hier ging een belangrijke, veelbewogen periode aan vooraf. David was door koning Saul aangesteld tot aanvoerder van het leger. Maar Davids enorme populariteit onder de manschappen en zijn talenten ten aanzien van militaire strategie, wekte grote jalousie op bij koning Saul. Dit leidde tot een bittere strijd tussen Saul en David. David had een kleine groep militairen aan zijn zijde en werd vervolgd door Saul. Na de dood van koning Saul, wilden zijn familieleden dat iemand uit hun familie zou opvolgen en er volgde nu een lange burgeroorlog tussen Sauls familie en de aanhang van David. We lezen hierover in 2 Samuël 2-4. De schrijver tekent op: “De strijd tussen het huis van Saul en het huis van David duurde lang. Maar terwijl David gaandeweg sterker werd, werd het huis van Saul steeds zwakker” (2 Sam. 3:1).De strijd tussen Sauls erfgenamen en Davids troepen was bloedig en fel. De teksten van 2 Samuël 2-4 geven ons niet veel details, maar we maken eruit op dat de burgeroorlog hevig is geweest. Een grote rol werd gespeeld door Abner, een van Sauls legeraanvoerders en Isboset, een zoon van Saul. Beiden sneuvelden op bloedige wijze. Zo kwam David als overwinnaar uit de strijd. Toen Abner en Isboset dood waren, schaarden de twaalf stammen van Israël zich achter David, sloten een verbond met hem, en zalfden hem tot koning. David zal met herderlijke zorg regeren over heel Israël en, ondanks zijn zwakheden, gekend zijn als een bijzonder goede koning, die het geloof in Jahweh, de God van Israël altijd heel centraal heeft geplaatst in zijn leven en in zijn beleid als koning. God beloofde door de profeten dat Hij eens uit het nageslacht van David de Messias geboren zal doen worden: de door Gods Geest gezalfde Verlosser.
Eerste lezing: 2 Samuel 5: 1-3
In die dagen begaven alle stammen van Israël zich naar David in Hebron en zeiden: “Hier zijn wij, uw eigen vlees en bloed. Vroeger al, toen Saul nog over ons regeerde, was u degene die de troepen van Israël aanvoerde. Daarenboven heeft de Heer u verzekerd: Gij zult mijn volk Israël hoeden; gij zijt het die over Israël zult heersen”. Alle oudsten van Israël kwamen naar de koning in Hebron en koning David sloot met hen in Hebron een verbond ten overstaan van de Heer en zij zalfden David tot koning over Israël.
Tussenzang: Ps. 122
Refrein: Hoe blij was ik, toen men mij riep: wij trekken naar Gods huis.
Hoe blij was ik, toen men mij riep: wij trekken naar Gods huis ! Nu mag mijn voet, Jeruzalem, uw poorten binnen treden.
Jeruzalem, ommuurde stad, zo dicht opeen gebouwd. Naar u trekken de stammen op, de stammen van Gods volk.
Zij gaan naar Israëls gebruik de Naam van God vereren. Daar staan de zetels van het recht, de troon van Davids huis.
Achtergrond van de tweede lezing: (Kolossenzen 1: 12-20)
De stad Kolosse lag in Frygië, een landstreek in het midden van het huidige Turkije. Naast de Frygiërs woonden er ook Grieken en een vrij grote groep Joden in de stad. Rond 200 v.Chr. had een toenmalige koning van Syrië namelijk ruim 2000 Joodse gezinnen uit Babylonië en Mesopotamië naar deze streek Frygië gedeporteerd. Paulus heeft niet zelf in Kolosse geëvangeliseerd. Het was naar alle waarschijnlijk zijn medewerker Epaphras die op Paulus’ aanwijzing het evangelie van Christus te Kolosse verkondigd heeft en er de christelijke gemeente gesticht heeft. Een deel van de gemeenteleden zijn Joods van afkomst, de anderen waren vanuit het heidendom tot geloof in Christus gekomen. Aan hen allen wordt in het geestelijke lied dat wij in de tweede lezing horen, Christus verkondigd met grote dankzegging aan God de Vader voor Zijn indrukwekkende verlossingsplan. De eerste regel dringt er daarom op aan God de Vader met vreugde dank te zeggen. De lezers worden herinnerd aan het moment van hun bekering, toen zij Christus leerden kennen en liefhebben, en denkt na over de grote genade van de verlossing en van de vergeving die hen als een geestelijke erfenis ten deel is gevallen. Jezus wordt bezongen als “de geliefde Zoon”, als “het beeld van de onzichtbare God”, als “de eerstgeborene van een nieuwe schepping, als “de oorsprong”, en “de eerste die van de dood is opgestaan”. Zo mediteert het lied over het eeuwige geheim van de Zoon, die reeds vóór alle tijden leefde in de heerlijkheid van de Vader, en in de tijd die door de Vader was aangegeven, mens geworden is in de schoot van de Maagd Maria, om de wereld verlossing, vergeving van zonden, en een nieuwe hoop op eeuwig leven te brengen.
Tweede lezing: Kolossenzen 1: 12-20
Broeders en zusters, blijmoedig danken wij God, de Vader, omdat Hij u in staat stelde te delen in de erfenis van de heiligen en te leven in het licht. Hij heeft ons ontrukt aan het domein van de duisternis en overgebracht naar het koninkrijk van zijn geliefde Zoon. In Hem is onze bevrijding verzekerd en zijn onze zonden vergeven. Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping. Want in Hem is alles geschapen in de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten. Het heelal is geschapen door Hem en voor Hem. Hij bestaat voor alles en alles bestaat in Hem. Hij is ook het hoofd van het lichaam dat de kerk is. Hij is de oorsprong, de eerste die van de dood is opgestaan om in alles de hoogste te zijn, Hij alleen. Want in Hem heeft God willen wonen in heel zijn volheid, om door Hem het heelal met zich te verzoenen en vrede te stichten door het bloed, aan het kruis vergoten om alles in de hemel en op aarde te verzoenen, door Hem alleen.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 23: 35-43)
Op het hoogfeest van Christus Koning, de afsluiting van het kerkelijk jaar, geeft de Kerk ons op deze laatste zondag van het Lucas-jaar een tekst ter overweging waarin wij kunnen mediteren over hoe Jezus Koning is. De Kerk koos een tekst uit het Lucasevangelie die we allen zeker vaak gehoord of gelezen hebben. Jezus hangt aan het kruis, Hij wordt bespot door de hogepriesters en farizeeën, lijdt hevige pijnen, en is ten diepste vernederd. En toch straalt Hij ondanks het lijden een vrede uit die duidelijk maakt dat Hij dit alles bewust draagt om de wil van Vader te vervullen. Want Hij weet dat de Vader van Hem vraagt om een Koning te zijn die door Zijn eigen lijden en vernedering, verlossing en vergeving van zonden zal brengen aan de wereld. Hij is een Koning die als een Herder Zijn leven geeft, om Zijn schapen, -de gehele mensheid-, vrij te maken van de machten der duisternis en hen deelgenoten te maken in de vreugde van het Rijk Gods. Daar aan het kruis, doet Jezus het duister reeds een ogenblik wijken wanneer een van de twee anderen die tezamen met Hem gekruisigd worden, het onverwachts voor Jezus opneemt. De man laat zien nog steeds in Jezus te geloven als de Messias die de profeten van Israël over vele eeuwen hadden aangekondigd. Dit geloof, hoe onvolmaakt misschien ook, is voor Jezus genoeg. Hij kondigt verlossing aan en belooft de man een eeuwige verbondenheid met Hem tot over de dood heen: “Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs”.
Evangelie: Lucas 23: 35-43
Toen Jezus aan het kruis hing, stond het volk toe te kijken maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden: “Anderen heeft Hij gered; laat Hij zichzelf eens redden als Hij de Messias van God is, de uitverkorene!” De soldaten brachten Hem zure wijn, en ook zij voegden Hem spottend toe: “Als Gij de koning der Joden zijt, red dan uzelf”. Boven Hem stond als opschrift in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: “Dit is de koning der Joden”. Ook een van de misdadigers die daar hingen hoonde Hem: “Zijt Gij niet de Messias? Red dan uzelf en ons”. Maar de andere strafte hem af en zei: “Heb zelfs jij geen vrees voor God terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat? En wij ondergaan dat vonnis terecht, want wij krijgen wat wij door onze daden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerds gedaan”. Daarop zei hij: “Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt”. En Jezus sprak tot hem: “Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs”.
Overweging:
Het feest van Christus Koning is de laatste zondag van het liturgisch jaar. En de Kerk spoort ons vandaag aan om terug te kijken naar dit achter ons liggende kerkelijk jaar en die belangrijke vraag te stellen: “Wat hebben we terechtbracht van Jezus’ woorden en daden?” Voor ons in Suriname valt deze laatste zondag ook altijd dicht bij de viering van Srefidensi, onze Onafhankelijkheidsdag. Dat is goed, want dat geeft ons de gelegenheid om onszelf als volk te evalueren in het licht van die vraag: “Hoe goed volgen wij Jezus en Zijn woorden in het daadwerkelijke dagelijkse leven na?”
‘Christus, Koning van het heelal’ is geen feest dat alleen maar op vandaag slaat. Zowel dit kerkelijke feest als onze Srefidensi richten zich vooral op de toekomst. En die toekomst, dat is de doorbraak van het Rijk Gods: dat is het Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid zoals God het zich bij Zijn schepping heeft gedroomd. Die droom komt zo mooi ter sprake in de eerste lezing. Daar zagen we koning David die als een goede herder koning is geweest over Israël. Hij heeft momenten van zwakheden en zonde gekend, net als elk van ons, maar dat neemt niet weg dat David een koning is geweest die als een herder echt hart had voor heel zijn volk. David was een leider die zorgzaam was voor al zijn schapen, ook al zijn ze vermist of verdwaald, ziek en gewond of sterk en gezond. Daarom wordt koning David door God geëerd als een vriend van God. Uit Davids nageslacht zal de Messias, Gods Zoon, eens voortkomen. Want als een Herder zorgt God voor de mensen, maar ook voor heel Zijn schepping, voor de zeeën en bossen, voor planten, dieren, insecten, vogels en vissen. En God vraagt steeds weer via Jezus Zijn Zoon dat wij daaraan willen meehelpen.
Deze afsluitende zondag van het kerkelijk jaar eren wij Jezus met de titel “Christus, Koning van het heelal”. Jezus is een Koning die zichzelf wegcijfert, die meeleeft met de armen en zich in liefde en barmhartigheid openstelt voor de zieken en hongerigen, zowel in lichamelijke als in geestelijke zin. Hij toont ons een vorm van leiderschap waarin de leider zich werkelijk inspant om de leefomstandigheden voor anderen beter te maken. Een leider dus die door Zijn dienstbaarheid het voorleeft wat het in het concrete leven wilt zeggen: “Bemin God met hart en ziel, en je naaste gelijk jezelf”.
Zelfs aan het kruis is Jezus een Koning van mededogen en oprechtheid. De veroordeelde man die dat aanvoelde, nam het voor Jezus op. En uit zijn vraag aan Jezus, bleek dat hij Jezus, ondanks het feit dat Hij aan het kruis genageld hangt, beleed als de Messias: “Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt”. Dit geloof in Jezus’ leiderschap, die zich wegcijfert en die Zich ten einde toe richt op waarheid en op de wil van de Vader, wordt beloond door Jezus’ mooiste belofte: “Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs”.
Wat doen we met dit voorbeeld dat Jezus ons geeft over leiderschap? Wat brengen we ervan terecht? Proberen we echt te leven naar Zijn woorden en daden, of horen we bij het soort mensen dat zegt: ‘Het heeft geen zin dat ik iets doe, want er verandert toch niets. Het is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven. En buitendien, anderen doen die verkeerde dingen ook, ze moeten me niets komen zeggen’ Verschuilen ook wij ons achter dit soort woorden, om niets te moeten doen, en om alleen maar voor onszelf en een hele kleine groep om ons heen, voor ons eigen plezier, bezit, en welzijn te leven?
Wellicht is het rond het kruis dat wij heel zuiver zien wat het is dat Jezus ons leert en hoe Hij ons voorleeft wat het Rijk Gods betekent. Hij geeft ons een hele heldere leer: wij mensen mogen niet leven alleen maar voor onszelf. Wat Jezus ons leert en wat Hij tot het einde toe ons laat zien, is Zijn zorg voor armen en zieken, voor machtelozen en vervolgden, voor blinden en kreupelen. Terwijl Hij zelf vernederd wordt door de kruisiging en alle bespottingen, blijft Zijn hart en Zijn aandacht uitgaan naar alle mensen: eenvoudigen of vooraanstaanden, lijdend of gelukkig. Hij is de Goede Herder, die Zijn leven overlevert voor al Zijn schapen.
Aan het kruis gaat het Jezus duidelijk niet om Zichzelf, niet om verrijking en het regelen van familie en vertrouwelingen, niet om de eigen ik. Jezus laat zien dat echte liefde het welzijn van anderen insluit in het eigen welzijn, en dat echte liefde geeft, koestert, zorgzaam is en solidair. Jezus’ aandacht gaat uit naar deze man naast Hem die in Hem blijft geloven als Gods Messias, zelfs terwijl hij weet dat Jezus, net als hijzelf, over enkele uren dood zal zijn. Maar de man voelt iets aan van die enorme kracht van de liefde en goedheid, die ook op dat moment nog steeds ongebroken van Jezus uitstralen. De man wordt door wat hij ook nu meemaakt, bevestigt in zijn geloof dat op Jezus Gods kracht rust, dat Jezus Gods instrument is en dat Hij daarom ook nu, gekruisigd en ten diepste vernederd, nog steeds de langverwachte Messias is. Hij weet dat hij wel niet kan begrijpen waarom de Vader in de hemel het zo liet lopen dat Jezus in de handen kon vallen van de hogepriesters en het Sanhedrin, die Hem als een valse profeest veroordeelden en daarna op de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus alle druk hadden uitgeoefend om Jezus als een crimineel ter dood veroordeeld te krijgen. Maar wat deze man wel begreep, was dat Jezus Gods Messias was, en altijd zou zijn! En dat God uit deze -voor hem-onbegrijpelijke situatie, iets nieuws zou brengen. Want het duister, het kwaad, het geweld en de uitbuiting zullen nooit overwinnen. God zal hoe en wanneer dan ook, het licht het duister doen overwinnen en alles nieuw maken. En de man was er rotsvast van overtuigd dat Jezus dat licht uitstraalde, en geleid werd door dat licht. Ja, Jezus ís het Licht.
En daarom neemt de man het voor Jezus op. Hij kan de honende spot van die andere gekruisigde niet onbeantwoord laten. En met dat stille geloof keert hij zich tot de goede Herder: “Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt”. De man ziet in Jezus iets heel bijzonders. Hij is anders dan alle mensen, Hij is een leider die andere wegen gaat dan de meeste mensen. En Jezus stelt hem niet teleur: Hij geeft de man een hoop waarmee hij zijn sterven gelovig en met innerlijke vrede in kan gaan: “Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs”.
God geeft ons allen steeds weer opnieuw kansen tot groei, kansen om te leren van vroegere fouten en van de zaken die we lieten liggen. Hij is een God die zich richt op de toekomst en steeds weer kansen geeft tot leven. Maar Hij vraagt daarbij wel van ons om met een hele concrete inzet aan onszelf te werken: vanuit de wijsheid van Zijn Woord, ondersteund door de genade en de kracht die Hij ons schenkt in de sacramenten en het gebed, en geleid door het voorbeeld van Zijn Zoon en van alle heiligen. Laten we bidden dat Zijn woorden een leidraad en visie mogen zijn, zowel voor ons persoonlijk leven, als voor de Surinaamse samenleving.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie