Achtergrond van de eerste lezing (Wijsheid van Jezus Sirach 35: 12-14. 16-18)
Bij dit bijbelboek kan men vrij nauwkeurig vaststellen wanneer het geschreven is. Het boek is namelijk van het Hebreeuws naar het Grieks vertaald door de kleinzoon van ene Jezus Sirach. In zijn woord vooraf bij de vertaling, schrijft deze kleinzoon dat hij in 132 v.Chr. in Egypte is gaan wonen en daar de vertaling gemaakt heeft. Het oorspronkelijke Hebreeuwse werk zal dus ongeveer tussen 200 en 180 v.Chr. door zijn grootvader zijn geschreven. De schrijver geeft aan hoezeer het Joodse geloof veel ouder en wijzer is dan de hellenistische cultuur die zo sterk trok aan de Joden in Judea en in omringende landen. Zo is het boek Jezus Sirach een innige poging de Joden ervan te weerhouden over te stappen naar het hellenisme, door hen op hun eigen Joodse traditie te wijzen. In deze passage spreekt de schrijver over Gods liefde voor de armen, de weduwen en wezen, en allen die in de samenleving verdrukt worden en niet meetellen. Daarmee roept hij op om God in deze levenshouding na te volgen.
Eerste lezing: Wijsheid van Jezus Sirach 35: 12-14. 16-18
De Heer is een rechter, en bij Hem is er geen aanzien des persoons; Hij neemt geen steekpenningen aan ten koste van de arme, maar luistert naar het pleit van de verdrukte. Hij wijst het gezucht van de wezen niet af, noch van de weduwe wanneer zij blijft klagen. Wie anderen bijstaat wordt welwillend ontvangen, en zijn gebed verheft zich tot de wolken toe. Het gebed van de arme dringt door de wolken heen, zolang het zijn doel niet bereikt, rust het niet; het laat niet af, totdat de Allerhoogste zich erbarmt, en de Rechtvaardige oordeel velt en recht verschaft.
Tussenzang: Psalm 34
Refrein: Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer.
De Heer zal ik prijzen iedere dag, zijn lof ligt mij steeds op de lippen. Mijn geest is fier op de gunst van de Heer, laat elk die het hoort zich verheugen.
Van boosdoeners keert Hij zijn aangezicht af, zij worden op aarde vergeten. Naar vromen die roepen luistert de Heer en redt hen uit iedere nood.
De Heer is nabij voor rouwmoedige harten, Hij helpt wie zijn schuld erkent. De Heer redt het leven van wie Hem dient, alwie tot Hem vlucht heeft geen straf te duchten.
Achtergrond van de tweede lezing (2 Timoteüs 4: 6-8. 16-18)
In deze ingetogen woorden aan het einde van zijn brief, getuigt Paulus van zijn diepe geloof. Hij deelt heel persoonlijk en spreekt over zijn vertrouwen dat Hij bij zijn naderende dood, in God een barmhartige Rechter moge vinden. Paulus heeft zijn vertrouwen reeds zovele jaren geheel in de Heer gesteld en Hem in alle nederigheid en oprechtheid gediend. Het is tot soortgelijk levendig vertrouwen dat hij daarom ook de lezers oproept.
Tweede lezing: 2 Timoteüs 4: 6-8. 16-18
Dierbare, wat mij betreft, mijn bloed is weldra geplengd, het uur van mijn heengaan is nabij. Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voleind, het geloof bewaard. Nu wacht mij de krans der gerechtigheid waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij zal belonen op de grote dag, en niet alleen mij maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst. Bij mijn eerste verdediging heeft niemand mij bijgestaan, allen hebben mij in de steek gelaten. Moge het hun niet worden aangerekend. Maar de Heer heeft mij terzijde gestaan en mij kracht gegeven om mijn ambt als prediker van het evangelie ten einde toe te vervullen, zodat alle volkeren ervan horen. En ik werd verlost uit de muil van de leeuw. De Heer zal mij blijven beschermen tegen alle boze aanslagen en mij behouden overbrengen naar zijn hemels koninkrijk. Hem zij de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen! Amen.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 18: 9-14)
De parabel van de hooghartige farizeeër en de berouwvolle tollenaar staat in een groter geheel van Jezus’ onderricht over hoe wij leerlingen van Hem moeten zijn. God kijkt niet naar de buitenkant van een mens, noch naar zijn prestaties. Hij kan met een oprechte berouwvolle zondaar veel meer bereiken dan met een biddende mens die hooghartig op anderen neerkijkt en meent vanzelfsprekend recht te hebben op een bijzondere plek bij God. Echter, wij zijn allen maar onvolmaakte mensen met onze zonden en tekorten, waardoor wij door hoogmoed onszelf opsluiten in onszelf en de kans ontnemen dat God ons hart en leven kan zegenen en verlossen.
Evangelie: Lucas 18: 9-14
In die tijd zei Jezus tot hen die, -overtuigd van eigen gerechtigheid- de anderen minachtten, de volgende gelijkenis: “Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de een was een Farizeeër en de andere een tollenaar. De Farizeeër stond met opgeheven hoofd en bad bij zichzelf als volgt: “God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar. Ik vast tweemaal per week en geef tienden van al mijn inkomsten”. Maar de tollenaar bleef op een afstand en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel; maar hij klopte zich op de borst en zei: “God, wees mij zondaar genadig”. Ik zeg u: deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere; want al wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden”.
Overweging:
Al drie zondagen spreekt Jezus tot ons over het gebed. Het gebed is namelijk een wezenlijk deel van leerling van Hem zijn. Drie zondagen geleden antwoordde Jezus op de vraag van de apostelen: “Heer, geef ons meer geloof” en riep Hij ons op tot diep vertrouwen op God wanneer wij bidden, aan de hand van de parabel over de moerbeiboom met zijn diepe wortels die zich op vertrouwvol gebed zal losmaken uit de grond. De zondag daarop verhoorde Hij het gebed van tien melaatsen en werd geconfronteerd met het feit dat er slechts één terug was gekomen om Hem te bedanken. Hij dacht toen na over bidden en dankbaarheid. En de vorige week sprak Jezus over standvastigheid en echt vertrouwen in het bidden, aan de hand van zijn parabel van de weduwe die vasthoudend met vele bezoeken aan een onrechtvaardige, gevoelloze rechter, haar recht bleef zoeken en uiteindelijk door haar vasthoudendheid ook vond.
Vandaag wilt Jezus dat wij nadenken over het gebed en de instellingen van ons hart. Hij leert ons door deze parabel van de hooghartige farizeeër en de berouwvolle tollenaar, dat God kijkt naar de werkelijke instellingen van een mensenhart, omdat een mens ondanks het bidden, zich soms ten dele of zelfs geheel niet wilt laten vormen door Gods barmhartigheid en door het Woord dat Hij ons geeft. Met deze parabel houdt Jezus ons voor, dat je soms blind kunt zijn voor een stuk hooghartigheid, of zelfgerichtheid, of andere vormen van onoprechtheid, die je zelf niet ziet, maar anderen wel. Jezus opent onze ogen hiervoor door ons een farizeeër voor te houden die op religieus vlak inderdaad wel veel deed, maar niet een type instelling van hart had waar God in een mens naar zoekt. De farizeeër deed op zich inderdaad best wel veel, want daar waar de Joodse bijbelse traditie in principe uitgaat van één dag van vasten per jaar op Grote Verzoendag, vaste hij twee maal per week en daar waar de Wet van Mozes de Joden vroeg om tien procent van bepaalde delen van hun inkomsten bij te dragen aan het onderhoud van de tempel en de priesters, daar geeft de farizeeër tienden over al zijn inkomsten. Hij bidt ook veel. Maar, zegt Jezus, ondanks die vele religieuze uitingen is hij blind voor twee zaken.
Ten eerste spreekt Jezus over deze farizeeër als iemand die ondanks al die religieuze uitingen blind is voor de hooghartigheid waarmee hij medemensen oordeelt en ook echt wel veroordeelt. Als men hem erop zou aanspreken, had hij het waarschijnlijk heftig ontkent, maar toch is het zo: hij kijkt neer op andere mensen waar hij een vooroordeel over heeft, hij veroordeelt mensen waarvan hij vindt dat die geen waarachtige band hebben met God, hij kijkt neer op vele mensen waar hij iets over vindt, en voelt zich superieur aan ze. Hij vergelijkt zichzelf met hen en benadrukt onbewust in zijn denken al die punten waarvan hij vindt dat die hem beter maken dan anderen: “God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar. Ik vast tweemaal per week en geef tienden van al mijn inkomsten”. Ook zijn opgeheven hoofd verwijst naar zijn hooghartige instelling en zijn neerkijken op anderen.
Het tweede punt waarvoor hij blind is, is het feit dat hij echt te veel met zichzelf bezig is. Hij is zo gericht op zichzelf, op wat hij allemaal doet en op welke plaats hij in die samenleving inneemt, dat hij zelfs tot in het gebed volledig op zichzelf gericht is, met zichzelf bezig is en zichzelf aan het ophemelen is. Hij noemt niets van het feit dat allerlei vormen van ondersteuning, talenten en positieve omstandigheden ertoe hebben bijgedragen dat hij heeft kunnen worden wat hij is. Ook in zijn leven zijn er talloze zaken waar hij niet zelf iets voor heeft gedaan, maar die allemaal genadegaven waren van God. Maar daarvan vinden we niets terug in zijn gebed. Het is alleen maar “Ik, Ik, Ik, Ik”. Het is: “Kijk maar hoe goed IK het doe, hoe IK de juiste balans heb in mijn leven, hoe IK wijs en goed georganiseerd ben, enz”. Hij is er blind voor hoezeer hij vol is van zichzelf! Zelfs tot in zijn gebed. Dit maakt Lucas ook heel fijntjes duidelijk door in het Grieks te zeggen dat de farizeeër bad “pros seauton”, wat zowel betekent dat hij bad “bij zichzelf”, maar ook betekent “tot zichzelf”. Zo geeft Jezus aan dat wanneer mensen hooghartig zijn, op zichzelf gericht, neerkijkend op anderen en zichzelf ophemelend, hun bidden in feite veel meer een bidden tot zichzelf is dan tot God, want in feite is elke mens onvolmaakt, onaf en is er niemand zonder zonde, en moet iedere mens die echte zelfkennis heeft, God nederig bidden om vergeving en barmhartigheid.
Dit maakt Jezus duidelijk door ons naast deze farizeeër een berouwvolle tollenaar voor te houden. Hij had in zijn leven waarschijnlijk vele vormen van zonde begaan, maar het feit dat hij nu naar de tempel is gekomen en met oprecht berouw God om vergeving bidt, dat hij daarbij op afstand blijft staan, zijn ogen niet naar de hemel durft op te heffen en zich berouwvol op de borst klopt en bidt, “Heer, wees mij zondaar genadig”, maakt dat Jezus van hem kan zeggen: “Ik zeg u; deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere”. Jezus besluit zijn onderricht met de veelzeggende woorden: “want al wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden”.
En zo waarschuwt Jezus ons middels deze parabel: dit kan ook bij jou spelen! Je bewust worden van datgene waar je blind voor bent, is niet gemakkelijk. Het vraagt zelfkennis en zelfreflectie, en die twee levenshoudingen vragen grote eerlijkheid ten opzichte van jezelf. En juist hier gaat het vaak zo moeizaam, want wanneer het gaat over punten waar we fout zitten, soms zelfs geheel verkeerd zitten, schieten we vaak toch in de verdediging en redeneren we onbewust toe naar dat wat we menen, of hoe we anderen zien, of hoe we concreet ons werk of ons familieleven leiden. Dan menen we al gauw dat wat we doen, eigenlijk niet verkeerd is, of misschien wel een beetje maar niet zodanig dat ik echt moet veranderen. En dat doen we door ons te vergelijken met anderen en dan de punten te benadrukken waarvan we menen dat we daar sterk in zijn. Dan zijn we als de farizeeër die zelfs in zijn gebed, zegt: “God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar”.
Zo herinnert Jezus ons eraan dat we er beter aan doen om niet over anderen te oordelen, want we hebben amper echt inzicht in de diepere achtergronden, gedachten en beweegredenen van andere mensen. We oordelen vaak over anderen, maar wie kan een medemens echt geheel kennen zoals God alleen ons kent? Laat het gebed eerder zijn een dankbaar verblijven in Gods nabijheid, Hem danken voor de grote barmhartigheid waarmee Hij ons telkens nieuwe kansen geeft en met goddelijk geduld met ons omgaat, en op ons wacht wanneer wij tekort schieten en nog lang niet zijn zoals de Vader is. Laat ons gebed een moment van stilte zijn waarbinnen we werkelijk God loven en prijzen, maar Hem ook vragen om die ware wijsheid die wij allen steeds weer nodig hebben. Laten wij Hem ook steeds oprecht om vergeving bidden zowel voor de vele dingen die wij fout deden, maar ook voor de vele dingen die wij lieten liggen of waarin wij nog lang niet de juiste instellingen van het hart bereikt hebben. In een nederig hart, dat berouwvol is door eerlijke zelf-reflectie, vindt God behagen. Dan zullen wij steeds meer van Hem leren en zo een steeds beter mens worden.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie