Achtergrond van de eerste lezing (Habakuk 1: 2-3; 2, 2-4)
Het boek Habakuk is in het Oude Testament het achtste boek van de twaalf kleine profeten. Eerst hebben we de vier grote profeten: Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël. En daarna volgen de twaalf “kleine profeten”: niet klein omdat ze minder belangrijk zijn of minder zouden meetellen dan die vier grote profeten, maar eerder omdat het hele korte bijbelboeken zijn. Het gaat om de profeten Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi.
Waar de profeet Nahum het einde van Israël door de verovering en plundering door de Assyriërs aankondigde (rond 720 v.Chr.), gaat het Habakuk vooral om de onderdrukking die het volk te lijden had onder de opvolgers van de Assyriërs, de Chaldeeën. In feite was de term ‘Chaldeeën’ een verzamelnaam voor enkele grote, semi-nomadische stamverbanden, die zich rond 900 v.Chr. in Zuid-Babylonië hadden gevestigd. In eerste instantie was het Assyrië dat hen het hoofd moest bieden, en dit koninkrijk wist zich maar met moeite staande te houden. Daarop trokken de Chaldeeën verder naar het zuiden van Mesopotamië, het huidige Irak, waar een vrij zwak Babylonisch koninkrijk lag waar zij zich vestigden. Spoedig begonnen zij daar een belangrijke rol in de politiek te spelen, vielen Assyrië aan en namen op gegeven moment de heersende rol van de Assyriërs over. Ook Juda kreeg met hen te maken. Het is over de onderdrukking, het onrecht en het geweld door de Chaldeeën waarover Habakuk spreekt. Het gaat in zijn boek over de vraag naar God en de macht van het kwaad. Eerst wijst de profeet op het kwaad in eigen kring in Juda en haar hoofdstad Jeruzalem. Maar ook spreekt de profeet tot God over het lijden, het vele geweld en de onderdrukking dat zijn volk te lijden heeft door de Chaldeeën. De profeet dringt, door de genade en inspiratie van Gods Geest, diep binnen in het mysterie van Gods verborgen kracht en Gods blijvende liefde voor de mens.
Eerste lezing: Habakuk 1: 2-3; 2, 2-4
“Hoelang moet ik nog roepen, Heer, terwijl Gij maar niet luistert? Hoelang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt? Waarom laat Gij mij onrecht lijden en ziet Gij die ellende maar aan? Waarom moet ik leven te midden van geweld en verdrukking en waarom rijst er twist en moet men lijden onder tweedracht?” De Heer gaf mij antwoord: “Schrijf het visioen op, zet het duidelijk op schrift, zodat men het vlot kan lezen. Want dit visioen, – al wacht het de vastgestelde tijd nog af, – hunkert niettemin naar zijn vervulling: het vertelt geen leugen. AI blijft het ook uit, geef het wachten niet op, want komen doet het beslist en het komt niet te laat. Bezwijken zal hij die in zijn hart niet deugt; de rechtvaardige echter blijft leven door zijn trouw”.
Tussenzang: Psalm 95
Refrein: Luistert heden naar Gods stem. Weest niet halsstarrig zoals weleer.
Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten, juichen wij toe de Rots van ons heil. Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang, Hem met liederen eren.
Komt, laat ons aanbiddend ter aarde vallen, neerknielen voor Hem die ons schiep. Hij is onze God en wij zijn volk, Hij is de herder en wij zijn kudde.
Luistert heden dan naar zijn stem: weest niet halsstarrig als eens in Meriba. Waar uw vaderen Mij wilden tarten ofschoon zij mijn daden hadden gezien.
Achtergrond van de tweede lezing (2 Timoteüs 1: 6-8. 13-14)
In dit gedeelte uit de tweede brief aan Timoteüs, wordt de gemeente waar Timoteüs aan verbonden is, opgeroepen om ook in tijden van tegenslag en lijden, trouw te blijven aan Christus. Door de liefde, de creativiteit in het geloofsleven en de inzet voor het liefdewerk naar de sociaal-zwakkeren, worden wij werkelijk Gods Volk onderweg.
Tweede lezing: 2 Timoteüs 1: 6-8. 13-14
Dierbare, Vergeet niet het vuur aan te wakkeren van Gods genade die in u is door de oplegging van mijn handen. Want God heeft ons niet een geest geschonken van vreesachtigheid maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid. Schaam u dus niet van onze Heer te getuigen. Schaam u evenmin voor mij, zijn gevangene. Draag uw deel in het lijden voor het evangelie. Neem als richtsnoer de gezonde beginselen die gij uit mijn mond hebt vernomen en houdt ze vast in het geloof en de liefde van Christus Jezus. Bewaar de u toevertrouwde schat met de hulp van de heilige Geest die in ons woont.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 17: 5-10)
Net voorafgaand aan de verzen die we vandaag in de evangelielezing horen, vertelt Lucas hoe Jezus Zijn leerlingen eraan herinnert dat er altijd verleidingen zullen zijn. Hij had daar al een voorbeeld van gegeven met de parabel van de rijke die in grote onverschilligheid leefde ten aanzien van de armoede en ellende vlak bij hem in de buurt, bijvoorbeeld die arme Lazarus aan zijn poort. Die parabel hoorden we vorige week zondag. Dat was de verleiding van bezit en geld. De apostelen verzuchten bij dit alles: “Geef ons meer geloof”. Innerlijke groei en inzicht beginnen daar waar mensen zich bewust worden van hun tekorten, zoals de apostelen nu. Dan staan mensen open om iets nieuws te leren, om door zelf-reflectie na te denken over wat beter zou kunnen, of wat is blijven liggen. Zo geeft die eerlijke vraag van de apostelen Jezus de gelegenheid om met hen te spreken over de kracht van het geloof.
Evangelie: Lucas 17: 5-10
In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer: “Geef ons meer geloof”. De Heer antwoordde: “Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: “Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee”, en hij zou u gehoorzamen. Wie van u zal tot de knecht die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder bij diens thuiskomst van het land zeggen: “Kom meteen aan tafel en tast toe?” Zal hij niet eerder zeggen: “Maak mijn maaltijd klaar; omgord je en bedien mij terwijl ik eet en drink; daarna kun je zelf eten en drinken?” Moet hij die knecht soms dankbaar zijn omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen? Zo is het ook met u: wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: “Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan”.
Overweging:
Vandaag zou ik de lezingen van deze zondag met u willen overwegen vanuit het thema “De kracht van het geloof”.
Door geloof wordt het onmogelijke mogelijk. Met geloof kunnen we leven te midden van de tegenslagen, het lijden, de verleidingen en beproevingen van deze wereld, en toch zal ons hart een rust en een innerlijke kracht kennen. Het geloof zal ons behoeden voor een groot deel van de stress en het snelle geïrriteerd raken waar velen in onze hectische moderne samenleving onder lijden en dat hen van de vrede beroofd waar ze zo naar verlangen. Dit kunnen we alleen maar bereiken door te groeien in geloof en in vertrouwen in de goedheid en de standvastigheid van God.
We weten allemaal dat geloven niet altijd even vanzelfsprekend of gemakkelijk is. Een van de aller moeilijkste beproevingen en bedreigingen van geloven in God, is de realiteit van lijden. Lijden en onrecht zijn in alle tijden voor de mens een schokkende ervaring en plaatsen de rust van het geloof onder grote druk. De Kerk houdt ons daarom in de eerste lezing de profeet Habakuk voor. Hij was een profeet die met grote profetische vrijmoedigheid tot God riep. Met een dapper en open geloof riep Habakuk tot God over het geweld en het onrecht dat zovelen van zijn volk dagelijks moesten meemaken. De profeet leed onder het feit dat het was alsof God niets deed, alsof Hij de gebeden en smeekbeden van de lijdenden niet verhoorde. Het leek voor de profeet alsof de Heer de andere kant uitkeek en stil bleef terwijl er velen van het volk het zo moeilijk hadden door onrecht en onderdrukking. En zo riep Habakuk tot zijn God: “Hoelang moet ik nog roepen, Heer, terwijl Gij maar niet luistert? Hoelang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt? Waarom laat Gij mij onrecht lijden en ziet Gij die ellende maar aan? Waarom moet ik leven te midden van geweld en verdrukking en waarom rijst er twist en moet men lijden onder tweedracht?”
De profeet was boos omdat hij geloofde in de goedheid van God. Hij wist dat God barmhartig is en in staat is om in te grijpen. Hij wist dat het niet een kwaadaardig of onverschillig noodlot was dat de cosmos leidt, maar dat er een Schepper is die een liefdevolle Vader is. Habakuk wist ook dat er mensen waren die zó bitter werden over dit alles, dat ze de conclusie trokken dat er helemaal geen God bestaat, dat ze cynisch waren geworden over het leven, over het schijnbaar oneerlijke van het bestaan, en daardoor ook cynisch over het geloof. De profeet kon ook zelf niet begrijpen waarom het God zo lang nam, om in te grijpen ten gunste van zijn lijdende volk. En daarom riep hij met zulke krachtige woorden tot God. Hij getuigde daarmee van een diep geloof in het bestaan en de goedheid van God, hoezeer de omstandigheden soms het tegendeel lijken te bewijzen.
Habakuk stond open voor wat God in de diepte van de ziel aan hem openbaarde, namelijk dat God Zijn eigen redenen heeft, dat Hij niet altijd gelijk ingrijpt maar ook de vrijheid van de mens serieus wenst te nemen, dat God daarom Zijn eigen tijd heeft in wat Hij doet, Zijn eigen tijd en Zijn eigen ondoorgrondelijke wijsheid in hoe Hij werkt. Geloof kent zijn eigen vorm van geduld: het is het wachten op God. Het is het geduld van het “Ora en Labora”: het “Bid en Werk”. Wij bidden in gelovig vertrouwen tot God, maar werken ondertussen en proberen ons zoveel als we kunnen in te zetten. Het geduld van het geloof is geworteld in hetgeen we in Gods Woord, in de Heilige Schrift, van God lezen. Het geloof is een genade die God zelf in ons hart legt.
In het evangelie hoorden we dat de apostelen Jezus vroegen: “Geef ons meer geloof”. Dus ook voor hen was het niet altijd even gemakkelijk om alles te begrijpen en goed vast te houden. In deze context moet ik denken aan een priester die eens vertelde hoe hij in het verkeer een sticker zag op een auto vóór hem. Op die sticker stond er een interessante tekst. De letters van het engels voor geloof, faith, waren uitgewerkt. En zo vormde ze met de letters “F-A-I-T-H” de volgende tekst: “FAITH is: =For Answers I trust Him=”.
Dus met de letters van het engelse woord “faith”, kun je tegen jezelf en tegen anderen om je heen zeggen: “For Answers I trust Him”, “Voor antwoorden vertrouw ik op Hem”. Ik denk dat die woorden erg leerrijk zijn, want we hebben allemaal soms onze vragen, we hebben allemaal soms onze twijfels. We hebben allemaal onze tegenslagen in ons leven. En wanneer deze dingen gebeuren, keren we ons dan tot God of keren we ons tot andere dingen? Keren we tot een bittere boosheid, of nog erger, tot alcohol of drugs of andere vormen van een kort moment van genot of vertier, maar om dan te moeten ervaren dat de pijn er nog steeds is? Of keren we ons tot God, dat Hij ons kan helpen om uiteindelijk zèlfs door die “dalen van diepe duisternis” te gaan, zoals psalm 23 deze pijnlijke ervaringen noemt?
Het leven is namelijk niet altijd vreugde en zonneschijn. Er zullen ook momenten zijn van tegenslag: er zullen soms zware stormen woeden in ons leven. In het evangelie keerden de apostelen zich toen tot Jezus. Daar moeten we even bij stilstaan. Het is tot hun Heer en Meester dat ze zich keren, en in alle eerlijkheid laten ze zich zien met die onzekerheid en twijfels die ook zij op dat moment in zich voelden. “Heer, geef ons meer geloof!” Doen wij dat ook: in tijden van beproevingen, in momenten waarop die innerlijke rust verscheurt is door pijnlijke ervaringen, keren we ons dan ook tot de Heer? Denk aan die sticker: Faith/geloof is: “For Answers I trust Him”, “Voor antwoorden vertrouw ik op Hem”.
Hoe zien we dan in het evangelie Jezus antwoorden op die hartenkreet van de apostelen: “Heer, geef ons meer geloof”? Hij zegt het volgende: “Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: “Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee”, en hij zou u gehoorzamen”.
Het eerste gedeelte is vrij gemakkelijk te volgen: de meesten van ons weten dat het mosterdzaadje door Jezus genoemd werd als zijnde het kleinste van alle zaden. Het is als een zaadje heel klein, maar het groeit uit tot een grote boom. Dit gedeelte is daarom goed te volgen: Jezus zegt dus dat het geloof voor velen heel onbelangrijk lijkt, maar dat het een enorme kracht in zich draagt en veel moois kan doen gebeuren.
Maar nu het tweede gedeelte van Jezus’ antwoord over die moerbeiboom. Wat wordt hier door Jezus bedoeld? Hij zelf en de mensen daar die allemaal aan landbouw deden, wisten dat het bijna onmogelijk is om een volwassen moerbeiboom te verplaatsen. Het was bekend dat deze boom enorm lange wortels heeft. En als we dan kijken naar de context, dan wordt het duidelijker: Jezus had de apostelen duidelijk gemaakt dat Hij veel van Zijn leerlingen vraagt. Hem volgen is Hem ook volgen in vergevingsgezindheid, in barmhartigheid, in eerlijkheid. Maar de wortels van onze gewoonten, van onze opvattingen en de wortels van onze gehechtheid aan ons ego, aan onze onhebbelijkheden kunnen heel diep zijn, net zo diep als de wortels van de moerbeiboom. Het is niet zo eenvoudig om je innerlijke denken en verkeerde of onvolmaakte gewoonten te veranderen. Dat kan alleen door het geloof.
Het ontwortelen van een moerbeiboom is dus ook het proces van loslaten: het loslaten van onze trots en hoogmoed, het loslaten van die zonden die we koesteren, het loslaten van de greep van de materiële dingen, het loslaten van die wrok en die vooroordelen die in ons leven.
De profeet Habakuk en de apostelen wisten dat ze door het voorbeeld van hun leven dat vertrouwen in Gods liefde en het navolgen van Gods waarden en normen aan anderen moesten doorgeven. Dat heeft voor heel wat personen door de eeuwen zelfs geleid tot de marteldood. Ze werden aangevallen omwille van hun geloof in Jezus of vervolgd omwille van de diepe Christelijke waarden die zij uitdroegen. Gelukkig zullen waarschijnlijk geen van ons ons bloed hoeven te vergieten voor ons geloof, maar toch vraagt dat proces van groeien in het geloof vaak óók heel veel van ons.
Het groeien in het geloof moet daarom steeds weer gevoed worden. Het geloof groeit namelijk niet zomaar heel snel in ons. Nee, het is eerder een groei die in alle stilte en soms maar heel geleidelijk aan in ons plaatsvindt. Ook hierbij is de moerbeiboom een bijbels voorbeeld dat Jezus ons aanreikt. De moerbeiboom heeft, zoals ik al noemde, hele lange wortels. De wortels in de grond zijn bijna even lang als de stam en takken boven de grond. Daardoor staat die moerbeiboom ook zo stevig in elke hevige storm en is hij zo moeilijk te verplaatsen.
Maar juist hierin ligt er een tweede les voor ons: we zien vaak alleen dat gedeelte van de boom dat voor het oog gelijk zichtbaar is, maar mogen niet vergeten dat er een bijna even groot ander gedeelte is, de diepe wortels, die minstens even belangrijk zijn, want die geven het houvast, het fundament, de veerkracht en de stevigheid. Zo is het met het geloof: in feite is ons geloof net als de wortels van een moerbeiboom.
Maar we moeten ons geloof daarom voeden, er steeds weer tijd en aandacht aan geven. We moeten tijd vrijmaken voor het gebed. Alleen maar werken, het huishouden, de recreatie en de vergaderen al je tijd laten innemen, houdt in: het verwaarlozen van ons geloofsleven. De wortels groeien dan amper de diepte in. We moeten ook tijd nemen om ons geestelijk te voeden. Dat doen we door tijd vrij te maken om naar de kerk te gaan en er die geestelijke voeding te halen die ons innerlijk verrijkt. We doen het door zoveel mogelijk biddend te lezen uit de Bijbel. Dus niet gewoon lezen met het hoofd, maar in een biddende sfeer, waarin we biddend nadenken waar we onszelf zien in het Bijbelse verhaal, wat God ons op dat moment wilt leren, hoe Hij ons wil bemoedigen, waar Hij ons oproept tot verbetering, waar Hij ons kracht geeft, en hoe Hij ons in die tekst meer over Zichzelf laat kennen. We voeden ons geloof door de stilte van gebed, waarin we de drieëne God danken voor Zijn liefde en genade: de Vader voor alles wat Hij ons schenkt, de Zoon voor Zijn verlossing, Zijn nabijheid en voor de vergeving van onze zonden die we door Hem ontvangen, steeds weer, en de Heilige Geest voor de kracht, de troost, de gaven en talenten, de inzichten en wijsheid waarmee de Heilige Geest ons leven verrijkt en ondersteunt.
Die dankbaarheid, tenslotte, is misschien wel het meest belangrijke aspect van ons geloof. Want daardoor zien we dat wij mensen zo onvolmaakt zijn en toch gedragen worden door een God die telkens weer ons tegemoet komt, ons raad geeft, ons vergeeft en kracht geeft, ons thuis verwelkomt en opnieuw met ons begint. Onze dankbaarheid jegens God uiten we in ons gebed, maar ook door onze inzet voor het goede. We zijn dan zoals die dienaar van Jezus’ korte parabel: we doen het goede, we helpen mensen, we geven een geduldig luisterend oor, we spannen ons in voor de vorming van jongeren, we zetten ons in voor vele positieve zaken waar we helemaal geen geld of ander voordeel aan hebben, en toch geeft het ons de grootste voldoening. Waarom? Omdat het onze uiting is naar God toe dat we weten dat Hij er altijd is en dat Hij er zal zijn met Zijn mededogen en liefde. “Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan”. Hiermee leert Jezus ons een geloof met wortels zo diep als die van een moerbeiboom. Hiermee herinnert Jezus ons eraan hoeveel voldoening het geeft om je leven te richten naar liefde, naar vrede, naar vergevingsgezindheid, naar medemenselijkheid en begrip. Die voldoening die we daarbij ervaren, laat ons onbewust iets ervaren van Gods nabijheid en voedt, zonder dat we het misschien doorhebben, de diepgang van ons geloof.
Ik ga ervoor; u ook? Gado blesi! Pater Kross
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie