Achtergrond van de eerste lezing (Exodus 32: 7-11. 13-14)
De eerste lezing is een bijzonder belangrijke tekst. Het voert ons terug naar Mozes en de Israëlieten die bevrijd waren uit de slavernij van Egypte. In de woestijn heeft Mozes hen naar de berg Sinaï geleid, daar waar hij Gods stem het eerst gehoord had bij de brandende braamstruik. Hij vraagt de Israëlieten aan de voet van de berg hun kamp op te slaan, terwijl hij op de top van de berg, God om richtlijnen, inzicht en wijsheid zal vragen. Het duurt veertig dagen en dat blijkt voor vele Israëlieten te lang. Ongeduldig beginnen ze te geloven dat Mozes ofwel gestorven is op die berg of misschien in stilte aan de andere kant is weggevlucht. Ze vinden Mozes’ leer dat ze geen beeld mogen maken van Jahweh, de God van hun voorvaderen Abraham, Isaac en Jakob, maar moeilijk. Daarom maken ze het gouden kalf, het stierebeeld waarvoor ze goddelijke eer brengen en hele rituelen houden. God spreekt tot Mozes over deze ontrouw van de Israëlieten. Maar Mozes heeft veel geleerd van Gods barmhartigheid en geduld met de mensen, en daarom bidt Mozes ondanks zijn eigen teleurstelling voor de Israëlieten en smeekt over hen Gods vergeving en mededogen af.
Eerste lezing: Exodus 32: 7-11. 13-14
In die dagen sprak de Heer tot Mozes: “Ga nu naar beneden, want het volk dat ge uit Egypte hebt geleid, is tot zonde vervallen. Zij zijn nu al afgeweken van de weg die Ik hun had voorgeschreven; ze hebben een stierebeeld gemaakt, ze buigen zich daarvoor neer, ze dragen er offers voor op en schreeuwen: Israël, dit is de god die u uit Egypte heeft geleid”. Ook sprak de Heer tot Mozes: “Ik zie nu hoe halsstarrig dit volk is. Laat Mij begaan; dan kan Ik hen in mijn brandende toorn vernietigen. Maar van u zal Ik een groot volk maken”. Mozes trachtte de Heer, zijn God, gunstig te stemmen en vroeg: “Waarom Heer, uw toorn laten woeden tegen het volk dat Gij met grote kracht en sterke hand uit Egypte hebt geleid ? Denk aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie Gij onder ede beloofd hebt: Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel, en heel het land waarover Ik heb gesproken zal Ik uw nakomelingen voor altijd in bezit geven. Het zal voor eeuwig hun erfdeel zijn”. Toen zag de Heer af van het onheil waarmee Hij zijn volk had bedreigd.
Tussenzang: Psalm 51
Refrein: Ik ga weer naar mijn vader.
God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid, delg mijn zondigheid in uw erbarmen. Was mijn schuld volkomen van mij af, reinig mij van al mijn zonden.
Schep in mij een zuiver hart, mijn God, geef mij weer een vastberaden geest. Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn, neem uw heilige Geest niet van mij weg.
Heer, maak Gij mijn lippen los, dat mijn mond uw lof kan zingen. Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid, een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
Achtergrond van de tweede lezing (1 Timoteüs 1: 12-17)
Deze brief richt zich op de gespannen situatie in enkele kerkgemeenten, waar er twee groeperingen waren die beide een verschillende, eenzijdige en vereenvoudigde vorm van Paulus’ leer verkondigden. In zekere zin is deze brief een soort reglement voor de kerkgemeenschap, met pastorale adviezen en richtlijnen voor het goede gedrag van kerkelijke leiders en gemeenteleden. De vermaningen en adviezen aan Timoteüs gericht, zijn daarom in feite bedoeld voor alle kerkelijke leiders en gelovigen. In de verzen die we horen in deze lezing staat Gods barmhartigheid centraal. Paulus is een groot voorbeeld van iemand die Gods barmhartigheid heeft mogen ervaren. Zijn harde, fanatieke houding toen hij de Kerk en het evangelie van Christus vervolgde, heeft God hem niet aangerekend en hem er niet voor veroordeeld. Integendeel, met barmhartigheid is God met Paulus blijven werken. Zo brengt Gods barmhartigheid steeds nieuwe kansen in de levens van hen die zich voor Hem openstellen.
Tweede lezing: 1 Timoteüs 1: 12-17
Dierbare, Ik zeg dank aan Hem die mij sterkt, aan Christus Jezus onze Heer, dat Hij mij zijn vertrouwen heeft geschonken door mij in zijn dienst te nemen, hoewel ik eertijds een godslasteraar was, een vervolger en geweldenaar. Maar mij is barmhartigheid bewezen omdat ik, nog ongelovig, handelde in onwetendheid. En ik werd in rijke overvloed de genade van onze Heer deelachtig en daarmee het geloof en de liefde die in Christus Jezus zijn. Dit woord is betrouwbaar en volkomen geloofwaardig: “Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaars te redden”. En de eerste van hen ben ik. Daarom juist is mij barmhartigheid bewezen: Jezus Christus wilde heel zijn lankmoedigheid bewijzen, aan mij als eerste, als een model voor allen die in de toekomst op Hem zouden vertrouwen en eeuwig leven winnen. Aan de Koning der eeuwen, aan de onvergankelijke, onzichtbare, enige God zij eer en roem in de eeuwen der eeuwen! Amen.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 15: 1-32)
In de evangelielezing van deze zondag horen we drie parabels over Gods barmhartigheid en Zijn zoektocht naar mensen die verloren dreigen te gaan. De context is de scherpe kritiek die een aantal farizeeën en schriftgeleerden hebben op Jezus. Ze vinden dat Jezus te familiair omgaat met zondaars en tollenaars. Ze veroordelen Jezus’ aanpak en vinden dat Hij zo geen goed voorbeeld is en geen correct onderricht geeft. Naar hun mening zou Jezus duidelijk moeten maken dat zij die Gods geboden niet onderhouden, verloren dreigen te gaan, onrein leven en zich moeten bekeren. Pas als ze anders gaan leven, en weer beginnen te leven naar de richtlijnen van Gods Tora, zou Jezus nauwer met ze mogen bemoeien. Hier zien we een verschil tussen Jezus’ visie en aanpak, en die van de farizeeën. Ook Jezus predikt dat de mensen zich moeten bekeren en ook Hij geeft aan dat wanneer mensen hun vrije wil verkeerd gebruiken om op een manier te leven die ingaat tegen Gods richtlijnen, waarden en geboden, dit als consequentie zal hebben dat mensen eeuwig verloren kunnen raken. Ook Jezus spreekt over Gods oordeel, waarbij God zal oordelen over het goede en het kwade dat een mens gedaan heeft in zijn of haar leven. Maar Jezus benadrukt hierbij het grote verlangen van God naar de vriendschap met iedere mens, en daarom de grote inzet van God om een mens die op verkeerde wegen gaat, op allerlei manieren wakker te schudden en tot inkeer te roepen. Vanuit een grote barmhartigheid, zo leert Jezus ons vandaag, blijft de hemelse Vader zoeken naar de mens die verloren dreigt te gaan. Om dit met diepgang uit te leggen, Jezus vertelt drie parabels: eerst over een schaap dat verloren dreigde te gaan, daarna over een kostbaar muntstuk dat verloren was en daarna over de verloren zoon, maar ook over de oudste zoon, die beiden op verschillende wijzen verloren raakten door hun koppige gerichtheid op zichzelf. Luisteren we hoe Jezus spreekt over Gods blijdschap wanneer de mens die verloren was, terug gevonden wordt en dus terugkeert in Gods vriendschap.
Evangelie: Lucas 15: 1-32
In die tijd kwamen tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: “Die man ontvangt zondaars en eet met hen”. Hij hield hun deze gelijkenis voor: “Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er één verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: “Deelt in mijn vreugde, want mijn schaap dat verloren was geraakt heb ik gevonden”. Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.
Of welke vrouw die tien zilverstukken bezit en er één verliest, steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis en zoekt niet zorgvuldig totdat ze het vindt? En als ze het gevonden heeft roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt: “Deelt in mijn vreugde, want het zilverstuk dat ik had verloren, heb ik gevonden”. Zo, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert”.
Hij sprak: “Een man had twee zonen. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: “Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb”. En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land die hem het veld instuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: “Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten maar neem mij aan als een van uw dagloners”. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: “Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten”. Doch de vader gelastte zijn knechten: “Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij, was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden”. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: “Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen”. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong gaf hij zijn vader ten antwoord: “Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is teruggekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten”. Toen antwoordde de vader: “Jongen, jij bent altijd bij me en alles van mij is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden”.
Overweging:
Ik hoop dat u weleens heeft meegemaakt, dat iemand u werkelijk een nieuwe kans gaf toen u vastgelopen was of in een moeilijk probleem geraakt was. Dat iemand u na een langdurige pijnlijke familieruzie, met verwijten en verwijdering, gezegd heeft: “Kom, laten we met elkaar verder gaan. Je hebt me gevraagd je niet meer kwalijk te nemen: okay, zand erover”. Of dat er iemand was die toen u in het niet meer zag zitten omdat u uw werk verloren had en zoveel verantwoordelijkheden had die u bijna niet kon voldoen, die u juist toen vooruit geholpen heeft, zodat u weer hoop voelde opkomen dat u er weer uit zou komen. Of dat u zelf een aantal grote fouten had begaan en zo vast gelopen was in een situatie van wantrouwen en beschuldigingen, van verwijten en gesloten deuren, en er toen mensen zijn geweest die barmhartigheid waren, die samen gezocht hebben naar het komen tot een nieuwe start, die je weer een nieuwe kans gaven om weer te leven.
Ik hoop dat u dit soort ervaringen weleens heeft meegemaakt, want eigenlijk kunnen we de diepgang van Jezus’ drie parabels van vandaag alleen dan echt ten volle aanvoelen. Iemand die nog nooit ervaren heeft wat het is om echt ‘gevonden’ te worden toen je ‘verloren’ was, die voelt het misschien in eerste instantie nog niet voldoende aan. Want in deze drie parabels wilt Jezus, vanuit alles wat Hij weet over de Vader, ons iets doen aanvoelen van de grenzeloze barmhartigheid van God. In drie parabels schets Jezus drie verschillende situaties van verloren zijn geraakt in dit leven.
In de eerste situatie gaat het om een schaap, dat verloren is geraakt omdat het niet goed heeft nagedacht, onvoorzichtig was en niet heeft voorzien hoe riskant het was om te ver van de kudde weg te gaan. Wellicht bedoelt Jezus hiermee mensen die door het onderschatten van de risico’s en gevaren van het leven, in de problemen zijn geraakt.
In de tweede parabel schets Jezus een munt, een kostbaar zilverstuk, dat verloren was geraakt. Een munt raakt verloren doordat het misschien ongezien van de tafel viel en weg is gerold. Daar kon het muntstuk zelf helemaal niets aan doen. Hiermee bedoelt Jezus misschien mensen die –zonder dat zij daar zelf iets aan hebben kunnen doen, zonder dat zij er zelf schuld aan hadden- in grote problemen en stress geraakt zijn. We kunnen ons ook hiervan zovele voorbeelden bedenken: de stress en het diepe gevoel van verlorenheid als gevaarlijke, ingrijpende ziekte plotseling je leven binnenvalt, of als –eigenlijk zonder dat je het echt goed zag aankomen- je relatie met je man of vrouw geheel in crisis raakt, er een derde blijkt te zijn, en je vertrouwde wereld en gezinsleven geheel uit elkaar dreigt te vallen. Of bijvoorbeeld als je beschuldigt wordt van oneerlijke praktijken die geheel niet waar zijn maar waar gemene motieven achter schuilgaan zoals het jou wegwerken van jouw positie om een vriendje op die plek te kunnen benoemen, of omdat je niet mee wilde werken aan corrupte praktijken en je dus nu weggewerkt moet worden en men wraak neemt, of uit jalouzie op jouw goede naam en geliefd zijn. Een mens kan ook, -zoals Jezus in die tweede parabel van het verloren muntstuk aangeeft-, verloren raken buiten eigen schuld om.
In de derde parabel, die welbekende parabel van de verloren zoon, gaat het Jezus om mensen die wel zelf schuld hadden aan de crisis, of aan de problemen, of aan het anderszins in verlorenheid geraken. De jongste zoon raakte verloren door hebzucht en ongevoeligheid, waardoor hij zijn vader beledigde in het opeisen van zijn erfdeel, en ook door zijn eigen oppervlakkige en zondige levenskeuzen in het verkwanselen van dat erfdeel. En de oudste zoon raakte verloren door zijn gerichtheid op zichzelf, waardoor hij niet zoals de barmhartige vader, de vreugde kon voelen van de positieve ommekeer in het leven en denken van zijn jongere broer. Hij, de oudste, had zich niet ingeleefd, had niet de vaderlijke bezorgdheid en mildheid eigen gemaakt over de jaren van het wat ouder worden in het leven.
En zo, met deze drie parabels verkondigt Jezus de grenzeloze goedheid van God voor ons mensen. Een grenzeloze barmhartigheid die nieuwe kansen wil scheppen, nieuw leven voor mensen die zijn vastgelopen en verloren dreigen te raken: of dat nou gekomen is door argeloze onvoorzichtigheid in het leven, of geheel buiten eigen schuld om, of juist door de negatieve kanten die elke mens ook in zich draagt. Jezus geeft aan dat het Rijk van God een rijk is van liefde, dat God de mensen tot leven wilt brengen. Jezus zelf is daarbij degene die dit rijk van liefde en vrede belichaamd, Hij brengt reeds iets van die heerschappij van Gods barmhartigheid onder de mensen in deze wereld. En al begrijpen de meeste mensen Hem niet, al proberen anderen misbruik te maken van Zijn liefde en Hem uit de weg te ruimen, Jezus blijft tot het einde toe de grenzeloze barmhartigheid van God de Vader voorleven. Tot aan het kruis. Of beter gezegd: juist tot op het kruis. Want juist op het kruis toont Hij nog het meest die ongekende goddelijke liefde. Hij denkt niet aan zichzelf, niet aan de vernederingen en bespottingen, aan de harteloosheid en ondankbaarheid die Hem overspoelen, nee, Hij blijft tot het uiterste voor ons bidden: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”. Als in een goddelijk gebaar van meeleven, van meelijden en van erbarmen met een vaak dwaze verloren wereld, opent Hij zijn armen wijd op het kruis en zegt zo zonder daarvoor de woorden te hoeven gebruiken: “Komt tot Mij gij allen die gebukt gaat onder zware lasten, en Ik zal u verlichting schenken en nieuw leven”.
Maar Hij voert er dan ook aan vraag die: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart”. Leert van Mij: we mogen niet alleen maar Jezus bewonderen. We mogen niet alleen maar vergeving en barmhartigheid voor onszelf en voor onze dierbaren willen ontvangen. Dan zouden we namelijk zelfs tot in ons bidden alleen op onszelf gericht zijn. Neen, het enige wat Christus van ons vraagt bij alles wat Hij ons schenkt aan nieuwe kansen, aan vergeving, aan Zijn vrij geschonken mildheid telkens weer, is dat wij van Hem zouden willen leren. Dat zal niet plotseling in éen keer gebeuren, maar zolang wij ons telkens weer de beslissing voor ogen houden: “Ik wil van U, Heer Jezus, leren om ook milder te worden, om niet zo snel te veroordelen, om te willen helpen en troosten, Ik wil leren van U om nederig van hart te zijn, ik wil leren van Uw grenzeloze goedheid”, dan zal er steeds meer in ons denken en in onze innerlijke mentaliteit iets moois gaan groeien.
Paus Franciscus geeft de wereld een schitterend en inspirerend voorbeeld van hoe hij die vreugde van Gods vergevende en milde goedheid heeft begrepen, en zelf ervan probeert te leren. De paus bezocht enkele jaren geleden een vluchtelingenkamp in Zuid-Italië, en kort daarop een vluchtelingencentrum in Rome. Hij waste op een Witte Donderdag de voeten van jeugdige gevangenen, jongeren die op het verkeerde pad geraakt waren, maar aan wie de paus een teken wilde stellen van hoop, van de mogelijkheid opnieuw te beginnen, van een Goddelijke vergeving die ons allen, dus ook hen, wordt aangeboden. En zo zei Paus Franciscus eens: “Om echt goede christenen te worden, moeten wij steeds weer het lijden van Jezus overwegen en voor ogen houden. Dan zullen wij steeds meer in staat zijn om te getuigen van Zijn liefde en kunnen we de levenshouding eigen maken die de Heer van ons vraagt. Om je lastige persoon niet te gaan haten, overweeg het lijden van Jezus. Om niet over je naaste te roddelen, overweeg het lijden van Jezus. Het is de enige manier. Leg je leven met en in Christus in Gods hand”. Daarom zei Paus Franciscus tegen de bisschoppen van Brazilië toen hij in Rio de Janeiro was voor de Wereldjongerendagen: “Zonder barmhartigheid hebben we tegenwoordig maar weinig kans om deelgenoot te worden van een wereld van gewonde mensen die grote behoefte hebben aan begrip, vergeving en liefde”.
Dat zegt ook Paulus in de tweede lezing: “Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaars te redden. En de eerste van hen”, vervolgt Paulus, “ben ik. Daarom juist is mij barmhartigheid bewezen: Jezus Christus wilde heel Zijn mildheid demonstreren, aan mij als eerste, als een model voor allen die in de toekomst op Christus zouden vertrouwen en eeuwig leven winnen. Aan Jezus, de Koning der eeuwen”, besluit Paulus, “aan de onvergankelijke, onzichtbare, enige God, zij eer en roem in de eeuwen der eeuwen. Amen”.
En ik denk dat ook wij daar “Amen” bij willen zeggen. Zijn barmhartigheid is onze hoop, is onze kracht, is onze inspiratiebron. Maar Zijn barmhartigheid is ook onze toegang tot het eeuwig leven, want wie zouden wij zijn zonder Zijn barmhartigheid? Laten wij daarom telkens opnieuw weer die woorden overwegen die Jezus tot ons zegt: “Leert van Mij”. Wat wij van Hem willen leren? Wat barmhartigheid, wat het zoeken naar nieuwe kansen, wat het opnieuw hoop brengen, en dat wat verloren was opnieuw te gaan zoeken, kan betekenen! “Leert van Mij”, zegt Jezus. En wij zeggen: “Heer, help ons om steeds meer van U te leren!”
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie