Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 43: 16-21)
Door de profeet Jesaja laat God in Israël een woord weerklinken dat oproept tot geloof en vertrouwen. De profeet had vaak en heel helder het volk aangesproken op hun onrecht, hun onoprechtheid en hun veelvuldig overtreden van Gods geboden en normen, en hen aangeklaagd voor hun ontrouw aan het verbond met Jahweh, de God van Israël. Maar nu kondigt God Zijn barmhartigheid en mededogen aan. Hij zal iets nieuws beginnen, vergeving schenken en niet meer acht slaan op het negatieve dat er geweest is. God gedenkt Zijn liefde voor Israël en biedt hen een nieuwe start aan.
Eerste lezing: Jesaja 43: 16-21
Zo spreekt de Heer, die door de zee een weg legt, een baan door de onstuimige golven; en die wagen en paard daarover laat gaan, leger en strijdmacht, gesloten aaneen, maar dan gaan ze rusten, staan niet meer op, uitgeblust zijn ze, uitgedoofd als een vlaspit. Denk niet meer aan het verleden en sla geen acht op wat reeds lang voorbij is: Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al: ziet ge het niet? Een weg leg Ik door de steppe, rivieren laat Ik stromen door de woestijn. De wilde dieren zullen ontzag voor Mij hebben, de jakhalzen en de struisvogels; want door de steppe laat Ik beken stromen, rivieren door de woestijn, zodat mijn uitverkoren volk zich kan laven: en dit volk dat Ik Mij gevormd heb zal mijn lof verkondigen!
Tussenzang: Psalm 126
Refrein: Geweldig was het wat de Heer ons deed, daarom zijn wij zo blij.
De Heer bracht Sions ballingen terug: het was alsof wij droomden. Toen lachten alle monden en juichte elke tong.
Toen zei men bij de volken: ‘Geweldig is het wat de Heer hen deed’. Geweldig was het wat de Heer ons deed, daarom zijn wij zo blij.
Keer nu ons lot ten goede, Heer, zoals een beek doet in de Zuid-woestijn. Die onder tranen zaaien, zij oogsten met gejuich.
Vol zorgen gaan zij uit, met zaaizakken beladen; Maar keren zingend weer, beladen met hun schoven.
Achtergrond van de tweede lezing (Filippenzen 3: 8-14)
Paulus geeft de gelovigen van de kerkgemeenschap te Filippi een ontroerend getuigenis van zijn liefde voor Christus. Paulus heeft alles wat hem eens voornaam en gerespecteerd had gemaakt in de Joodse samenleving opgegeven om Christus te volgen. Sinds zijn bekering tot Christus, heeft Paulus zich gegrepen geweten door de Heer en heeft hij alles gedaan om Christus steeds meer te kennen. Daarbij ging het Paulus niet alleen om Christus te kennen met het verstand, maar om Hem door gebed en sacrament in Christus’ nabijheid te leven. Paulus’ toewijding aan Christus uit zich in zijn trouwe inzet voor de verkondiging van het evangelie. Hij ziet in tegenslagen en beproevingen kansen om nog inniger met Christus verbonden te zijn en op die momenten één te zijn met Christus’ lijden. Paulus blijft in alles zich richten op Christus en bidt om eens met de Heer verenigd te worden in het hemel.
Tweede lezing: Filippenzen 3: 8-14
Broeders en zusters, ik beschouw alles als verlies, want mijn Heer Christus Jezus kennen gaat alles te boven. Om Christus heb ik alles prijsgegeven en houd ik alles voor afval als het er om gaat Hem te winnen en één te zijn met Hem. Ik heb geen eigen gerechtigheid op grond van de wet; mijn gerechtigheid komt door het geloof in Christus, ze is een gave van God en steunt op het geloof. Ik wil Christus kennen, ik wil de kracht van zijn opstanding gewaarworden en de gemeenschap met zijn lijden, ik wil steeds meer op Hem lijken in zijn sterven om eens te mogen komen tot de wederopstanding uit de doden. Niet dat ik het al bereikt heb. Ik ben nog niet volmaakt. Maar ik streef er vurig naar het te grijpen, gegrepen als ik ben door Christus Jezus. Nee, vrienden, ik beeld mij niet in er al te zijn. Alleen dit: ik vergeet wat achter me ligt, ik reik naar wat voor me ligt ik storm af op het doel: de prijs van Gods heerlijke roeping.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 8: 1-11)
Het is heel zinvol dat de Kerk dit evangelie in jaar C op de zondag vóór de Goede Week plaatst. We zien de Farizeeën en Schriftgeleerden, die verbeten zoeken naar een manier om Jezus bij het volk in diskrediet te brengen en het liefst Hem gevangen te laten nemen door de Romeinse bezetter. Als Jezus uit mededogen met deze vrouw zou aangeven dat Hij vond dat men haar moest laten gaan, konden de Farizeeën en Schriftgeleerden Hem ervan beschuldigen de Wet van Mozes te overtreden en dat zou Zijn aanzien onder de bevolking zeker ernstig schaden. Zou Jezus echter aangeven zich niet tegen de Wet van Mozes te verzetten, dan konden zij Hem bij de Romeinse overheid aanklagen dat Hij aanzette tot steniging. En steniging was, tezamen met elke andere vorm van doodstraf, voor Joden door de Romeinen uitdrukkelijk verboden. Jezus richt de focus echter op het innerlijke, op de eigen morele zwakheden. Deze vrouw wordt daardoor uiteindelijk niet ter dood gebracht. Jezus, echter, die werkelijk zonder zonde was, zal daarentegen wel ter dood gebracht worden, juist om ons van de machten van de zonde en het kwaad vrij te maken, zoals Hij bij dit gebeuren al aan deze vrouw vrijheid en nieuwe levenskansen brengt.
Evangelie: Johannes 8: 1-11
In die tijd begaf Jezus zich naar de Olijfberg. ’s Morgens vroeg verscheen Hij weer in de tempel en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Toen brachten schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw die op overspel was betrapt. Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl ze overspel bedreef. Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen zulke vrouwen te stenigen. Maar Gij, wat zegt Gij ervan?” Dit bedoelden ze als een strikvraag in de hoop Hem ergens van te kunnen beschuldigen. Jezus echter boog zich voorover en schreef met zijn vinger op de grond. Toen zij bij Hem aanhielden met vragen richtte Hij zich op en zei tot hen: “Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen”. Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond. Toen zij dit hoorden dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst, totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw die daar was blijven staan. Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar: “Vrouw, waar zijn ze gebleven? Heeft niemand u veroordeeld?” Zij antwoordde: “Niemand, Heer”. Toen zei Jezus tot haar: “Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer”.
Overweging:
Lieve vrienden,
Vandaag zien wij heel krachtig wie Christus voor ons en voor deze wereld is: de mensgeworden barmhartigheid, de Verlosser die naast ons -onvolmaakte mensheid- is komen staan, en ons vrij maakt van de strikken van de machten van het kwaad.
Wij zijn in zekere zin allemaal vertegenwoordigd in deze vrouw. Zij was zeer zeker niet onschuldig, nee, zijn was op heterdaad betrapt op overspel. Zij en de man waarmee zij betrapt was, waren verstrikt geraakt in een situatie waar zij beiden schuldig waren geworden, waar zij verantwoordelijk waren voor wat zij door hun handelen aandeden aan die andere getrouwde vrouw. En waarschijnlijk zullen er in dat huwelijk kinderen zijn geweest, verwachtingen en een vertrouwd gezinsleven: zoveel werd door dit overspel geschonden, misschien onherstelbaar beschadigd of misschien zelfs wel blijvend vernietigd. Hoe zal het begonnen zijn? Waar groeiden de eerste gevoelens van nieuwgierigheid uit tot een tintelende spanning tussen deze twee, om nog verder uit te groeien tot een aantrekking en een zich onverantwoord daarvoor openstellen? Hoe zou het begonnen zijn: van een eerste gewaarwording van wat mogelijk lijkt te zijn maar niet mag, tot het punt waarop twee mensen verwikkeld waren geraakt in een van de vele strikken van het kwaad, van de machten van zonde en duister, van die machten die ons mensen meeslepen en ons uiteindelijk bedriegen, machten die zoveel kapot maken en zoveel vertrouwen en moois verloren hebben doen gaan. Zo raakten deze twee mensen verstrikt in een kwalijke situatie, elk door een eigen aandeel, elk door een eigen schuld.
Zo zijn wij allemaal als mensen: er is een kant aan ons menszijn dat ons in verschillende richtingen trekt. Er is een stukje onverschilligheid in ons dat in sommige omstandigheden aan ons trekt, niet wil weten van consequenties en gevolgen. Er is een gedeelte in ons mensen dat veroordelend is of hard, dat het vermogen heeft tot oneerlijkheid en onoprechtheid, een stukje dat ontvankelijk is voor egoïstisch je eigen glorie zoeken, je eigen ding doen, ook als het ongeoorloofd is naar die goede waarden en normen, die ook Gods waarden en normen zijn. Ja, deze vrouw die door de kwaadaardige Farizeeën en Schriftgeleerden door de straten van Jeruzalem werd gesleurd, bevindt zich nu in de strikken van het kwaad: en niet zij alleen, maar even goed die nu afwezige man, en even goed de Farizeeën en Schriftgeleerden zelf, evengoed de omstanders. Ja, evengoed wij allen.
Jezus echter kent een andere, een zuivere wereld. Hij kent de Goddelijke barmhartigheid, Hij kent en leeft vanuit het mededogen van de Vader. Hij weet van die onvermoeibare trouw van God, die blijft zoeken naar wegen van herstel van wat onder de mensen kapot gaat. Jezus kent Gods zoeken naar wegen van verzoening, naar wegen van te redden wat verloren is geraakt, naar wegen van een nieuw begin. Daarom buigt Jezus zich voorover en laat zich niet meeslepen in de sluwheid van deze Farizeeën en Schriftgeleerden, die deze vrouw misbruiken om te proberen Jezus vast te zetten en uit te schakelen. Hun motieven waren onoprecht, hun handelen werd geleid door gemeenheid en hele negatieve duistere gedachten jegens Jezus. Maar omdat zij toch graag als gelovige, moreel toonaangevende mensen wilden gelden, zouden ze die sluwe motieven en gemene gedachten ontkennen, en zo een toonbeeld worden van schijnheiligheid, van onoprechtheid en verborgen wreedheid. Ook zij dus, net als de vrouw en de nu afwezige man: verstrikt in die machten van het kwaad.
Ja, deze situatie vertegenwoordigt de gehele mensheid, heeft iets van doen met elk van ons: elk weer op een andere wijze deel van het mysterie van het kwaad, wiens strikken wij niet op eigen menselijke kracht of met eigen menselijke inspanningen kunnen ontkomen.
Dit is daarom het “uur” van de verlossing: het uur en de reden waarom Jezus in deze wereld gezonden is. Hier reeds geeft Jezus ons een voorteken van die ongekende liefde van het kruis die de mensheid vrij maakt, van die genade van het kruis dat tegen ons allen zegt: “Ook Ik veroordeel je niet. Ga heen, maar zondig van nu af niet meer”. Nu reeds laat Jezus ons iets zien van de verzoening, van de vergeving van de zonden, van het mededogen van God die ons niet wilt veroordelen, maar ons steeds weer blijft uitnodigen tot inkeer, tot levensverandering, ja, tot wat de bijbel “bekering” noemt.
Wij weten niet of die vrouw de uitnodiging van Jezus en Zijn aanbod van een nieuwe kans heeft aangegrepen. Maar dat is niet wat nu belangrijk is. Wat vooral belangrijk is, is de vraag wat elk van ons met die uitnodiging, met dat aanbod, doet. Om die vraag gaat het in de Goede Week. Dat begint al volgende week met Palmzondag. Voor Jezus was het niet een fijne feestelijke, blijde dag. Nee, toen reeds begon voor Hem dat lijden. Aan de ene kant door die zelfde Farizeeën en Schriftgeleerden die toen heel concreet en zelfs gewelddadig zouden worden in het tot val brengen van Jezus, maar die zich desondanks als eerbare, religieuze burgers wilden blijven beschouwen. Maar aan de andere kant begon Jezus’ lijden reeds toen op Palmzondag, daar op de Olijfberg, ook omdat Hij wist dat vele van de omstanders die Hem op dat moment met palmtakken toejuichten, hele andere verwachtingen van Hem hadden dan datgene waartoe de Vader Hem riep. En zodra Jezus niet de weg van hún verwachtingen zou gaan, zouden ze teleurgesteld in Hem raken en Hem enkele dagen later jouwend weer wegstoten: “Weg met Hem! Aan het kruis met Hem!”
Dus laten we nadenken over die strikken van het kwaad waarin de vrouw van het evangelie van deze zondag verstrikt was geraakt. Dit raakt elk van ons, en ook heel de mensheid. En laten we ook vaak mediteren over Jezus’ liefde en mededogen. In Zijn woorden: “Ook ik veroordeel u niet. Ga heen, maar zondig van nu af niet meer”, liggen al de kiemen van de verrijzenis, van Pasen, en van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die er eens zullen zijn. In die woorden horen we van een onvoorwaardelijke goedheid: een liefdevolle barmhartigheid die ons verlost van de strikken van de machten van het duister en ons aanbiedt om herboren te worden tot nieuw leven, tot liefde, tot een andere manier van zijn. “Zie, Ik maak alles nieuw! Al het oude is voorbij!” zegt de Heer in het Boek der Openbaring. Laten wij ons denken en handelen, onze waarden en onze wijze van in het leven staan, laten omvormen door die ongekende goedheid en liefde van Jezus, onze Verlosser!
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie