Commentaar op de Lezingen van de 7e Zondag door het Jaar (Jaar C) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (1 Samuel 26: 2. 7-9. 12-13. 22-23)

De twee oudtestamentische boeken 1 en 2 Samuël komen in onze bijbel na het boek Ruth, die de overgrootmoeder was van David. Dat is omdat 1 en 2 Samuël vertellen over Saul en David, die door de profeet Samuël tot koning over Israël gezalfd zijn. De laatste hoofdstukken behandelen de troonopvolging van David. Deze twee bijbelboeken waren oorspronkelijk één lang werk, maar zijn in latere tijden, waarschijnlijk door hun lengte, gesplitst in twee delen. In de pericope die we als eerste lezing zullen beluisteren en lezen, is David nog geen koning, maar dient hij koning Saul als legeraanvoerder. David is een inspirerend leider van de troepen, die Israël in een verbeten strijd tegen de Filistijnen moeten verdedigen. De verschillende overwinningen op de Filistijnen worden door de manschappen en door de bevolling van Israël toegeschreven aan Davids inspirerende leiderschap. Dit wekt hevige jaloezie en wrok op bij koning Saul, die al gauw David begint te vervolgen om hem te doden. In deze pericope lezen we hoe David eens tijdens de achtervolging door zijn trouwe neef Abisaï gewezen werd op de kans de slapende Saul met diens eigen lans dood te steken. Maar David doet het niet. Hij laat zich leiden door zijn geloof in Gods barmhartigheid.

Eerste lezing: 1 Samuel 26:  2. 7-9. 12-13. 22-23)

In die dagen begaf Saul zich met drieduizend uitgelezen Israëlieten op weg naar de woestijn van Zif om David daar te zoeken. David en Abisaï kwamen in de nacht bij het leger aan en daar lag Saul in het wagenkamp te slapen. Zijn lans stond bij zijn hoofdeinde in de grond gestoken. Abner en zijn mannen lagen in een kring om hem heen. Toen zei Abisaï tot David: “Nu levert God uw vijand aan u over. Laat mij hem met zijn eigen lans aan de grond priemen! Eén stoot en hij is er geweest!” Maar David zei tot Abisaï: “Neen, dood hem niet! Wie slaat ongestraft de hand aan de gezalfde van de Heer?” David nam toen de lans en de waterkruik weg van het hoofdeinde van Saul en zij trokken zich terug. Niemand zag het, niemand merkte iets, niemand werd wakker; iedereen sliep door, want de Heer had hen in een diepe slaap gedompeld. Toen David aan de overkant gekomen was, ging hij ver weg op een berg staan, zodat er een grote afstand tussen hen was. Hij riep Saul en zei: “Koning, hier is uw lans, laat een van uw mannen hem maar komen halen. De Heer zal ieders rechtschapenheid en trouw vergelden, de Heer had u vandaag aan mij overgeleverd, maar ik heb de hand niet willen slaan aan zijn gezalfde.”

Tussenzang:  Psalm 103

Refrein: DE HEER IS BARMHARTIG EN WELGEZIND.

1. Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, Zijn heilige Naam uit het diepst van uw  wezen. Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, vergeet Zijn weldaden niet.

2. Hij is het die uw schulden vergeeft, die u geneest van uw kwalen. Hij is het die u van de ondergang redt, die u omringt met Zijn gunst en erbarmen.

3. De Heer is barmhartig en welgezind, lankmoedig en goedertieren. Hij handelt met ons niet zoals wij  verdienen, vergeldt ons niet onze schuld.

Achtergrond van de tweede lezing (1 Korintiërs 15: 45-49)

We lezen nu al twee zondagen uit een passage uit Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs over de verrijzenis. Hier noemt Paulus Jezus de nieuwe Adam. In Genesis vormde God de eerste Adam en blies hem de levensadem in de neus. God had Adam en Eva geschapen om in eenheid en vriendschap God te kennen en lief te hebben, maar de zondeval bracht door de ongehoorzaamheid jegens Gods gebod en door het wantrouwen van Gods bedoelingen, een verwijdering tussen mens en God. Zo kreeg het kwaad, waarmee Adam en Eva zich hadden ingelaten, macht over de mens en over heel de schepping. Christus echter redt de mensheid van deze macht, verzoent de schuld der zonde aan het kruis en opent de weg naar verlossing en een nieuwe schepping. Dit alles is waaraan Paulus denkt wanneer hij Jezus de laatste of de tweede Adam noemt. Ook verwijst Paulus naar Adam als de aardse mens en dan naar Jezus als de hemelse Mens.

Tweede lezing: 1 Korintiërs 15: 45-49

Broeders en zusters, de eerste mens, Adam werd een levend wezen. De laatste Adam werd een levendmakende Geest. Maar het geestelijke komt niet het eerst; het natuurlijke gaat vooraf, daarna komt het geestelijke. De eerste mens, uit de aarde genomen, is aarde; de tweede is uit de hemel. Zoals de eerste mens van aarde, zo zijn alle aardse mensen, zoals de hemelse Mens, zo zullen alle hemelse zijn. En gelijk wij het beeld van de aardse mens hebben gedragen zo zullen wij ook het beeld dragen van de hemelse Mens.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Lucas 6: 27-38)

We luisteren in de evangelielezing naar het vervolg van de zaligsprekingen van Jezus zoals Lucas ons die vorige week zondag voorhield. Jezus verkondigt de alles veranderende liefde van God en roept de mensen op om die radicale liefde zich heel concreet eigen te maken en zich erdoor te laten vormen.

Evangelie: Lucas 6: 27-38

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Tot u die naar Mij luistert zeg Ik: Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen. Als iemand u op de ene wang slaat keer hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt belet hem niet ook uw onderkleed te nemen. Geef aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort eis het niet terug. Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij ook hen behandelen. Als gij bemint wie u beminnen, wat voor recht op dank hebt ge dan ? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben. Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook. Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt ge dan ? Ook de zondaars lenen aan zondaars met de bedoeling evenveel terug te krijgen. Neen, bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden. Veroordeelt niet, dan zult ge niet veroordeeld worden. Spreekt vrij en gij zult vrijgesproken worden. Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt zal men ook voor u gebruiken.”

Overweging:

Vandaag snijdt het Woord een heel moeilijk onderwerp aan, namelijk het omgaan met gespannen, vijandige relaties, het omgaan met ernstige conflicten en met onze menselijke neiging hard terug te slaan, onze menselijke neiging om van ons af te bijten en wraak te nemen, en zo te zorgen dat een ander niet zomaar ongestraft het ons moeilijk heeft gemaakt.

In het Oude Testament geeft God ons reeds teksten die ons aansporen niet wraakzuchtig te zijn, maar om eerder het menselijke na te streven, deuren die dichtgetrokken waren op een kier te zetten, waardoor er eerder weer eens verzoening kan komen in vastgelopen relaties of herstel van vijandige omstandigheden. Zo lezen we in Exodus 23: 4 een hele praktische, aansprekende regel: “Wanneer je een verdwaald rund of een verdwaalde ezel van een vijand van je aantreft, moet je hem het dier zonder uitstel terugbrengen”. Er wordt ons hier een heel herkenbaar voorbeeld voorgehouden: je komt een verdwaald rund of ezel tegen van een vijand van je. Dan wordt ons eigenlijk als het ware gevraagd: wat zou jij dan doen? Als we daar eerlijk over nadenken dan zou het kunnen zijn dat we zouden denken: ‘Die kerel of die vrouw zoekt het maar zelf uit’ en laten het verdwaalde dier verder voor wat het is. Het kan zelfs ook goed zijn dat we in de verleiding komen om dat verdwaalde dier van deze vijand in te pikken en mee te nemen. Misschien doen we het uiteindelijk niet, om mogelijke tegenreacties te voorkomen, of om niet zelf iets oneerlijks te doen, maar het kan wel zijn dat de gedachte in ons opkomt vanuit een gevoel van wrok jegens die persoon van wie dat dier is. Maar de bijbelse tekst zegt ons: “je moet hem het dier zonder uitstel terugbrengen”. Als we hierover wat mediteren, dan herkennen we Gods wijsheid en Gods verlangen om het kwade, en om menselijke vastgelopen emoties en spanningen, proberen te overwinnen door gebaren van goedheid. Dat is wat barmhartigheid inhoudt: een vorm van goedheid die net iets meer geeft dan strikt noodzakelijk is en die daardoor nieuwe mogelijkheden kan openen, en tot nieuwe initiatieven van vrede en verzoening zou kunnen inspireren.

Dat is wat we ook herkennen in het verhaal van de eerste lezing uit het eerste boek Samuël. De jonge David wordt door troepen van koning Saul vervolgd en opgejaagd, omdat koning Saul zich bedreigd voelde door de grote populariteit van David. David werd namelijk bejubeld door het leger en door de bevolking voor zijn inzichten als legeraanvoeder en voor de betrokken manier van leidinggeven aan de troepen van Israël in hun strijd tegen de Filistijnen. Wanneer koning Saul de populariteit van David steeds weer om zich heen ervaart, maakt dat hem onzeker, wrokkig en jaloers. Saul begint David te verdenken en beschuldigen van het ondermijnen van zijn eigen positie als koning van Israël. Sauls bitterheid en achterdocht nemen wrede vormen aan. En zo begint hij David met gewapende troepen te achtervolgen om hem te doden en uit de weg te ruimen. In de eerste lezing bevindt de achtervolgde David zich onverwachts in de gelegenheid om de slapende koning Saul met zijn eigen lans dood te laten steken. Maar dan zien we dat David vanuit een gelovig besef van de barmhartigheid die hij zelf steeds weer van God heeft mogen ervaren, er van afziet om wraak te nemen op degene die hem zijn vooraanstaande positie in het leger en alles wat hij in het leven had opgebouwd, had afgenomen en hem nu vijandig naar het leven stond. David blijft zich ervan bewust dat koning Saul door God is gezalfd en laat zich daarom leiden door wat David weet van Gods barmhartigheid. Het getuigt van Davids grote geloof, maar ook van een grote innerlijke kracht, dat hij afziet van keihard terugslaan nu het kan. Hij stelt zelfs een gebaar van verzoening, waarmee hij hoopt dat het iets goeds teweeg mag brengen in het hart van koning Saul. Helaas gebeurt dat uiteindelijk niet en nemen in het hart van Saul, na een kort moment van onder de indruk te zijn van Davids gebaar, toch weer de gevoelens van jalouzie, onzekerheid en wrok de bovenhand en gaat Saul weer door met David te vervolgen, tot hij in de strijd sneuvelt.

Omgaan met ernstige conflicten en vijandige houdingen is altijd ingewikkeld en moeilijk. Omgaan met onrecht dat je werd aangedaan, of verraad, of handelen dat jou eens heeft ondermijnd, is altijd ingewikkeld en moeilijk. Aan de ene kant is de bijbel, Gods Woord, daar heel inlevend en begripvol over. Er zijn daar vele voorbeelden van. We kunnen een moment luisteren naar het gebed van de psalmist van psalm 109, die het duidelijk moeilijk heeft door tegenstanders die hem of haar wel héél erg vijandig gezind zijn en die nog lang niet open staan voor een proces van verzoening of dialoog. We horen ook dat de psalmist pogingen tot gesprek heeft gedaan en ook voor die tegenstanders heeft gebeden, maar dat er van de andere kant nog geen toenadering, nog geen positieve houding te merken is. En dat doet erg pijn, dat hoor je ook in het gebed van de psalmist: “God, die ik loof, blijf niet zwijgen, want vijandig en bedriegelijk is de mond van hen die mij beschuldigen. Hun tong spreekt niets dan leugens, ze bestoken mij met woorden van haat, zonder reden bestrijden ze mij. Ik bid voor hen, maar mijn liefde roept vijandschap op. Ze vergelden goed met kwaad en liefde met haat” (Ps. 109: 1-5). En toch, ondanks alle begrip, blijft het Oude Testament oproepen tot goedheid en barmhartigheid jegens de medemens.

Jezus verheft deze wijsheid van de Tora, die ons in het Oude Testament gegeven is, tot een nog hoger niveau. Hij bouwt voort op de vele aansporingen tot vergeving en barmhartigheid die er reeds weerklonken in het Oude Testament, en brengt ze tot een hoog ideaal, tot een radicale oproep tot een vorm van goedheid en barmhartigheid die wij mensen wellicht amper of vaak geheel niet zullen halen. Toch houdt Jezus ons dit ideaal wel voor als datgene waarnaar wij moeten blijven streven, ons leven lang, als wij werkelijke ons willen laten leiden door de wil en het woord van God. Met Zijn radicale oproep doorbreekt Jezus de gebruikelijke wijze van hoe mensen denken, reageren en omgaan met elkaar en met ingewikkelde gespannen situaties. Hij schept hiermee de basis voor een geheel nieuwe gemeenschap die past bij de komst van het koninkrijk van God, waarin God alle menselijke verhoudingen omkeert door de kracht van de barmhartigheid en de liefde.

Jezus’ woorden gaan daarbij in tegen alles wat wij mensen natuurlijk en vanzelfsprekend vinden. Wanneer wij kwaad met kwaad vergelden, dan ervaren wij dat als het bevestigen van onze waardigheid als persoon en als groep, en voelt het aan als iets waar we recht op hebben. Maar we kunnen allemaal kunnen ervaren hoe deze manier van handelen en reageren, muren tussen mensen instandhoudt, en wrok en grieven blijft voeden en soms generaties lang doorgeeft. Het verhardt de standpunten en vooroordelen, waardoor de sfeer van vijandigheid steeds meer en nieuwe  vijandigheid voortbrengt. Op iedere actie van de een volgt een vergelijkbare reactie van de ander.

Hier roept Jezus ons dan op tot een bijna radical vorm van barmhartigheid. Het doorbreken van de fatale spiraal van haat en geweld begint met het leren kennen van de ander in zijn of haar anderszijn. Het initiatief gaat uit van degene die van barmhartigheid weet en die daarom die diepe menselijke drang naar wederkerigheid weet te doorbreken. Dat betekent vanuit de verbondenheid met Christus, en vanuit het besef zelf te leven in het licht van Zijn barmhartigheid, het risiko te durven nemen je leven als het ware te verliezen, want de reactie van de vijand op jouw toenadering weet je niet tevoren. Want normaal geldt immers dat de aanval de beste verdediging is. Maar Jezus’ oproep is om je leven uit handen te geven.

Is dit gemakkelijk? Absoluut niet! Is het een onmogelijk ideaal? Neen, want er blijven altijd, ook bij de meest moeilijke of aggressieve persoon, ook positieve, zachtere kanten. Maar hebben we een garantie dat onze stappen van barmhartigheid zullen leiden tot verzoening of verbetering? Neen! Heeft het dan wel zin dit na te streven? Ja, zegt Jezus, want het goede doen is als het zaaien van zaden waarvan je zelf misschien de goede vruchten niet zult zien. Het heeft een eigen kiemkracht, omdat het Rijk Gods zijn eigen -vaak verborgen- werking heeft. Laten we ons dan vormen, inspireren of opnieuw oproepen door Jezus woorden, waarvan ik er enkele regels nogmaals van wil laten weerklinken:  “Tot u die naar Mij luistert zeg Ik: Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen. Als iemand u op de ene wang slaat keer hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt belet hem niet ook uw onderkleed te nemen. Geef aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort eis het niet terug. Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij ook hen behandelen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is”.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: