Commentaar op de Lezingen van de 6e Zondag door het Jaar (Jaar C) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Jeremia 17, 5-8)

De profeet Jeremia moest een scherp, kritisch woord laten weerklinken in de samenleving van zijn tijd, omdat er veel onrecht, corruptie en onverschilligheid was onder velen. Het geloof in God, zo benadrukt Jeremia, moet zich uiten in eerlijkheid, in concrete zorgzaamheid voor de medemens en in een rechtschapen levensstijl. Pas dan vertrouwt men waarlijk op de Heer en leeft volgens Zijn Woord. Jeremia verwoordt dit door krachtige contrasten. Hij plaatst zaligsprekingen ten aanzien van hen die met God en volgens Zijn Woord en waarden leven, tegenover een wee-roep over hen die in de ban zijn van het kwaad.

Eerste lezing: Jeremia 17, 5-8

Dit zegt de Heer: “Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die bouwt op een schepsel en zich afkeert van de Heer. Hij is een kale struik in de steppe, nooit ziet hij regen; hij staat in dorre woestijngrond, in een onvruchtbaar gebied, waar niemand woont. Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij hem. Hij is als een boom die aan een rivier staat en wortels heeft tot in het water. Hij heeft geen last van de hitte, zijn blad blijft groen. Komt er een tijd van droogte, het deert hem niet; altijd blijft hij vrucht dragen.”

Tussenzang:  Psalm 1

Refrein: GELUKKIG IS DE MAN, DIE OP DE HEER ZIJN HOOP STELT.

1. Gelukkig de man die weigert te doen wat goddelozen hem raden; die niet de wegen der zondaars gaat, niet zit te midden der spotters.

2. Maar die zijn geluk vindt in ’s Heren wet,  haar dag en nacht overweegt. Hij is als een boom, aan het water geplant,  die vruchten draagt op zijn tijd.

3. Des zomers verdorren zijn bladeren niet, maar al wat hij doet brengt hem  voorspoed.  De goddelozen vergaat het zo niet: De Heer blaast hen weg als kaf.

Achtergrond van de tweede lezing (1 Korintiërs 15: 12. 16-20)

Paulus verkondigt hier de leer over de verrijzenis van Christus, zoals die vanaf het begin door de jonge Kerk is geloofd en doorgegeven. De kruisdood en verrijzenis van Christus vormen het hoogtepunt van Gods verlossingsplan en in Hem zullen ook wij verrijzen, wij die Christus’ Lichaam vormen door ons doopsel, door de gave van de Heilige Geest en door de genade van de Eucharistie.

Tweede lezing: 1 Korintiërs 15: 12. 16-20

Broeders en zusters, als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgewekt, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren dat er geen opstanding van de doden bestaat? Want als de doden niet verrijzen is ook Christus niet verrezen, en als Christus niet is verrezen is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren. Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. Maar zo is het niet! Christus is opgewekt uit de doden als eersteling van hen die ontslapen zijn.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Lucas 6: 17. 20-26)

In deze woorden geeft Jezus een samenvatting van Zijn leer. De inhoud ervan is later bekender geworden door de versie van Matteüs, de Bergrede. Lucas’ versie is iets beknopter. Ook benadrukt Lucas dat de mensen vanuit alle delen van het joodse land toestroomden, maar ook van buiten de landsgrenzen uit de streek van de heidense steden Tyrus en Sidon, die in het huidige Libanon liggen en die toen tot Syrië behoorden. Alle grote profeten van vroegere eeuwen hadden tegen deze heidense vijanden van Israël geprofeteerd, maar nu komen de mensen uit dat heidense land tot Jezus. Zo worden er grenzen overschreden omdat er kracht van Hem uitging. Hij verkondigt de alles veranderende liefde van God en roept de mensen op om die radicale liefde zich heel concreet eigen te maken en zich erdoor te laten vormen.

Evangelie: Lucas 6: 17. 20-26

In die tijd daalde Jezus samen met de twaalf van de berg af. Hij bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het Joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon. Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods. Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want gij zult lachen. Zalig zijt gij wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten en u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks. Als die dag komt, springt dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel. Op dezelfde manier behandelden hun voorvaders de profeten. Maar wee u, rijken, want wat u vertroost hebt ge al ontvangen. Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen. Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken, want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten”.

Overweging:

In het evangelie van vandaag krijgen we een inspirerend stukje inzage in de accenten die Lucas brengt wanneer hij ons het verhaal van Jezus verkondigt. Zoals ik al eerder heb genoemd, was Lucas een arts van niet-Joodse, Griekse afkomst, die vele jaren Paulus heeft geassisteerd. In zijn evangelie en in zijn tweede werk, de Handelingen der Apostelen geeft Lucas veel door van wat hij zelf over Jezus vernomen had van Paulus, van de apostelen en zovele andere ooggetuigen, en van enkele geschreven documenten waarin delen van wat Jezus allemaal gezegd had was opgegeschreven.

De zaligsprekingen die tot de kern behoren van Jezus’ blijde boodschap, komen niet in het beknopte Marcusevangelie voor dat als eerste de ronde deed in de jonge Kerk. Matteüs noemt de zaligsprekingen aan het begin van een lange rede van Jezus op een berg, waarbij Matteüs nogal wat verschillende uitspraken van Jezus die niet in Marcus voorkomen samenvoegt tot wat we al eeuwenlang de “Bergrede” noemen. Zo geeft Matteüs, die zelf een geboren Jood is en vooral voor een Joods publiek schrijft, heel subtiel aan dat Jezus eigenlijk de nieuwe Mozes is. Mozes had namelijk op de berg Sinaï de Tien Geboden en de Tora, het Woord van God, ontvangen en dat als de grote Leraar van Israël doorgegeven. Zo is Jezus nog veel meer degene die de volheid van het Woord van God tot ons spreekt, omdat Hij zelf het mensgeworden Woord is.

Bij Lucas verkondigt Jezus de zaligsprekingen niet op een berg, maar op een vlakte, midden  onder de mensen. Lucas benadrukt hier hoezeer Jezus Gods liefde voor de armen en verdrukten tot Zijn levenstaak en tot de kern van Zijn verkondiging van Gods komende Rijk had gemaakt. Lucas had veel bewondering voor het steeds samengaan van Jezus’ woorden en daden. In beide werkt de helende kracht van God en breekt de beloofde bevrijding van de komst van het koningschap van God aan. De hele wereld wordt als het ware op zijn kop gezet, zegt Jezus telkens weer, en daar waar Gods liefde zal regeren zullen scheefgegroeide menselijke verhoudingen worden rechtgezet.

Dit geeft Lucas al aan wanneer Hij verkondigt hoe Jezus bij Zijn eerste optreden in de synagoge van Nazareth de profetische tekst van Jesaja uitkoos: “De Geest des Heren rust op Mij want Hij heeft mij gezalf om aan armen de blijde boodschap te verkondigen, aan blinden het zicht te geven en aan verdrukten de vrijlating, en om een genadejaar van de Heer af te kondigen”. Dat “genadejaar van de Heer” verwijst naar het bijbelse “Jubeljaar”, waar steeds na zeven maal zeven jaren, dat is dus na negenenveertig jaar, het vijftigste jaar een zeer bijzonder jaar was waarin oude schulden werden kwijtgescholden, Joodse slaven moesten worden vrijgemaakt en gronden die arme families hadden moeten verkopen terug moesten keren naar de oorspronkelijke families. Het jubeljaar, dat genadejaar, moest de Israelieten er voor altijd aan herinneren dat God niet een God is die de status quo van de machtigen heiligt, maar die juist een bijzondere liefde toont voor de armen en verdrukten. In Deuteronomium 15:4 staat zelfs: “Er zal geen arme onder jullie zijn, want de Heer zal jullie zeker zegenen in het land dat de Heer jullie God jullie als erfdeel in bezit zal geven, zolang jullie maar aandachtig luisteren naar de stem van de Heer, jullie God”.

Lucas benadrukt dat Jezus eigenlijk vanuit Gods liefde en visie alle verhoudingen zoals die door de meeste mensen in de wereld gezien worden, radicaal omkeert. Jezus verkondigt dat God, Zijn Vader, Zijn gerechtigheid uitoefent ten behoeve van de armen. Daarom behoorde in de eeuwen van het Oude Testament de koning in Israël ook de beschermer te zijn van de armen, en dat was daarom ook het beeld van de komende messiaanse Koning zoals we bijvoorbeeld heel sterk horen in psalm 72.

Deze overtuiging over Gods grote betrokkenheid bij de armen en kwetsbaren, en Zijn koningschap dat daarom de menselijke verhoudingen zal omkeren, vinden we ook heel sterk terug bij de eerste persoon over wie in Lucas’ evangelie een zaligspreking wordt toegezegd, namelijk Maria. Van haar wordt door haar nicht Elisabeth gezegd: “Zalig die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc 1:45). In Maria’s Magnificat staan de armen en kleinen centraal. Maria zelf behoort tot de “anawim”, de oude Hebreeuwse term voor de armen die alles verwachten van de Heer. Maria bezingt hoe God alles zal omkeren: de armen en hongerigen zullen Gods bevrijdende liefde ervaren en zij die hooghartig op hun rijkdom en hun voorname positie in de maatschappij vertrouwen, en op hun invloed en mogelijkheden om de baas te spelen over anderen, zullen onttroond worden als zij zich niet verenigen met Gods goedheid ten gunste van de kleinen.

Lucas noemt vier zaligsprekingen van Jezus en vier “wee u”-uitspraken. In de eerste drie zaligsprekingen richt Jezus zich tot hen die in de verhoudingen van deze wereld niet meetellen: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods. Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want gij zult lachen”. Jezus geeft zo de bijzondere liefde weer die God koestert voor de gemarginaliseerden en outcasts, en allen die letterlijk of in figuurlijke zin getekend zijn door armoede, honger en verdriet. In Jezus’ verkondiging en handelen worden reeds de verhoudingen omgekeerd voor mensen die wenen om de wereld of om hun eigen persoonlijk lot. Heel krachtig, ja zelfs een beetje uitdagend, plaatst Jezus die twee werkwoorden “wenen” en “lachen” tegenover elkaar: Zalig die nu weent, want gij zult lachen….Maar wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen”. Het wenen is de typische ervaring van de ballingschap, zoals verwoord in psalm 137: “Aan Babels stromen, daar zaten wij, daar weenden wij”. De armen, de hongerigen en wenenden van deze wereld, en allen die het voor hen opnemen of zich daadwerkelijk met hen verbonden weten en om hen geven, zij zullen lachen, dat wil zeggen, zij zullen verheugd zien hoe God verlossing zal brengen. Dat doet Hij nu reeds in en door Jezus de verrezen Heer, dat doet Hij nu reeds in de mensen in deze wereld die zich deze goedheid en betrokkenheid van God eigen maken.

Maar over hen die zich niet openstellen voor deze liefde die hoop, ondersteuning en solidariteit brengt aan allen die in ‘armoede, honger en verdriet’ leven, spreekt Jezus drie wee-roepen uit, omdat dit gevolgen heeft:  “Maar wee u, rijken, want wat u vertroost hebt ge al ontvangen. Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen”. Deze wee-roepen vormen dus de keerzijde van de zaligsprekingen. Vooral een foute houding ten aanzien van bezit wordt aan de kaak gesteld. Het gaat over de velen van alle eeuwen en continenten die een innerlijke houding hebben van ‘hebben’, steeds meer moeten hebben, en van vasthouden aan wat je hebt. Het zijn die rijken die niemand nodig menen te hebben, op zichzelf gericht zijn en geen oog hebben voor de arme. Zij worden vaak omgeven van mensen die hen zeggen wat ze graag horen willen, omdat zij zo van de rijken zelf ook wat graantjes hopen mee te pikken. Deze mensen vergelijkt Jezus met de valse profeten van vroegere tijden die ook maar zeiden wat de koningen van Israël graag wilden horen om zo een goede positie te behouden, en niet het kritische woord spraken dat God geregeld wilt laten horen om de mens tot inkeer te brengen. Of zoals het spreekwoord zegt: “Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’.

Tenslotte heeft Jezus ook een vierde zaligspreking met overeenkomstige vierde wee-roep. Jezus heeft zelf ervaren dat het leven vanuit Gods waarden en normen, en het je inzetten voor hen die in armoede, honger of verdriet leven, vaak vijandigheid en weerstanden opleveren van de zijde van hen die niet willen delen, van hen die geen mindere winsten wensen te hebben en dus de armen niet wezenlijk meer zullen betalen, van hen die eigenbelang koesteren en wrevel voelen tenopzichte van hen die kritische geluiden laat horen. De machten van het kwaad krijgen gemakkelijk invloed over hen. Lucas wist dat Jezus al tijdens Zijn openbaar leven had aangekondigd dat zij die Hem volgen, ook vaak zullen moeten delen in een stukje vervolging of afwijzing. Lucas verhaalt hoe de oude Simeon op het tempelplein van het kind Jezus zegt dat Hij een bron van aanstoot en ondergang zal zijn voor velen, namelijk voor hen die zich afsluiten voor wat Jezus komt brengen, maar ook dat voor Maria, de eerste van allen die Jezus waarlijk volgen, een zwaard van lijden haar hart zal doorboren.

Lucas kende van nabij ook de vele vervolgingen, verwensingen en aggressiviteit die Paulus heeft moeten doorstaan omwille van het evangelie van Christus. Zoals Jezus na de verkondiging van de nieuwe verhoudingen van het Rijk Gods in Nazareth de stad werd uitgedreven en sommigen Hem in het ravijn wilden storten, zo zal het geregeld in figuurlijke zin, of helaas ook geregeld in letterlijke zin, gaan met Zijn leerlingen die Hem waarlijk volgen. Dit benoemt Jezus in die vierde zaligspreking en wee-roep: “Zalig zijt gij wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten en u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks. Als die dag komt, springt dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel…Maar wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken, want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten”.

Ik moet dan gelijk denken aan Paus Franciscus. Hij roept steeds op tot liefde voor Jezus en vanuit die liefde tot zorg en solidariteit voor hen die leven in armoede, honger en verdriet. Dit leeft aan de ene kant veel bewondering en respect op voor Paus Franciscus, maar door de jaren heeft hij ook steeds meer kritiek en zelfs felle afwijzing gekregen van de kant van hen die deze boodschap niet willen horen.

Tenslotte, wat nemen we van deze overweging mee? Ik denk voor mezelf dat ik mij steeds opnieuw wil laten aanspreken en inspireren door deze boodschap, waarmee Jezus ook mijn hart wilt verwarmen en Hij mijn doen en laten wilt aansturen. Ik weet dat Hij mij ook steeds weer vraagt: “En jij, maak je het voldoende waar? Heb jij voldoende vrienden onder de armen? Geef je voldoende tijd en solidariteit aan hen die letterlijk of figuurlijk met honger of verdriet leven? Durf je standvastig te zijn voor de waarden en idealen van het evangelie, ook in een omgeving waar men er eigenlijk spottend tegenover staat of duidelijk niet leeft vanuit die waarden?” Dan kan ik slechts zeggen net als Petrus toen Jezus hem verscheen aan het Meer van Galilea: “Heer, Gij weet alles, Gij weet dat ik u liefheb. Help mij om Uw schapen te hoeden en er echt te zijn voor Uw lammeren”.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: