Achtergrond van de eerste lezing (2 Koningen 4: 42-44)
Elisa is een profeet over wie wij met name lezen in de bijbelboeken 1 en 2 Koningen. Zijn naam betekent in het Hebreeuws: “Mijn God is redding”. Hij is de leerling van de profeet Elia en wordt na de hemelvaart van Elia zijn opvolger. Op de weg van Sinaï naar Damascus had Elia Elisa aangetroffen terwijl deze met de runderen het land beploegde. Elia riep Elisa door zijn profetenmantel over Elisa’s schouders te gooien. Hij nam hem aan als zoon en riep Elisa tot het profetenambt. Elisa maakte de wonderbaarlijke hemelvaart van Elia mee en kreeg van God een dubbel deel van de geest van Elia. Elisa nam de leiding van de profetenschool in Jericho, en werd net als Elia een belangrijke geestelijk leider in Israël. Hij genas de Syrische generaal Naäman van melaatsheid en zalfde Hazaël tot koning over Syrië en Jehu tot koning over Israël. Zelfs tot na zijn dood bleef hij een groots profeet. Zo leven we in 2 Koningen 13:20-21 hoe een overleden man, door omstandigheden in het graf van Elisa gegooid, weer tot leven wer gewekt toen zijn lichaam in aanraking kwam met het gebeente van Elisa. In de passage van de eerste lezing zien we opnieuw hoe Gods kracht rust op Elisa en op wonderlijke wijze voedsel in overvloed schenkt wanneer Elisa in geloof handelt.
Eerste lezing: 2 Koningen 4: 42-44
In die dagen kwam er iemand uit Baäl-Salisa. In zijn tas bracht hij voor de man Gods als eerstelingen twintig gerstebroden en wat vers koren mee. Elisa zei: “Geef dit te eten aan de mannen.” Zijn dienaar antwoordde: “Hoe kan ik dat nu voorzetten aan honderd man? Maar hij herhaalde: “Geef het de mannen te eten. Want zo spreekt de Heer: “Zij zullen eten en overhouden.” Nu zette hij het de mannen voor. Zij aten en hielden nog over zoals de Heer gezegd had.
Tussenzang: Psalm 145.
Refrein: DE OGEN VAN ALLEN ZIEN HOOPVOL NAAR U, GIJ GEEFT HEN TE RECHTER TIJD SPIJS.
- Uw werken zullen U prijzen, Heer,
Uw vromen zullen U loven.
Zij roemen de glorie van Uw heerschappij,
Uw macht verkondigen zij. - De ogen van allen zien hoopvol naar U,
Gij geeft hen te rechter tijd spijs.
Gij opent Uw hand voor alles wat leeft,
voldoet aan al hun verlangens. - De Heer is rechtvaardig op al Zijn wegen,
en heilig in al wat Hij doet.
Nabij is de Heer voor elk die Hem aanroept,
voor elk die oprecht tot Hem bidt.
Achtergrond van de tweede lezing (Efeziërs 2: 13-18)
In de brief aan de Efeziërs is een van de hoofdthema’s de eenheid van de Kerk in Christus. Het geloof in Christus en de gave van de Heilige Geest verbinden de gelovigen over alle ethnische en maatschappelijke grenzen heen. Joden en niet-Joden, en mensen van allerlei verschillende achtergronden vinden allen in Christus dezelfde verlossing, dezelfde genade van de Heilige Geest door het doopsel, dezelfde barmhartigheid ten aanzien van onze zonden en tekorten, en dezelfde hoop op het eeuwig leven. Gods Woord roept ons in dit licht op om Christus na te volgen en zo ook een eenheid te vormen in goedheid, naastenliefde en verdraagzaamheid.
Tweede lezing: Efeziërs 2: 13-18
Broeders en zusters, ik, de gevangene in de Heer, vraag u met aandrang: leidt een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt, in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede: één lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één en dezelfde hoop, waarvoor Gods roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één hoop. Eén God, en Vader van allen, die is boven allen, en met allen, en in allen.
Evangelie: Marcus 6: 30-34
In die tijd begaf Jezus zich naar de overkant van het meer van Galilea, bij Tiberias. Een grote menigte volgde Hem omdat zij tekenen zagen die Hij aan de zieken deed. Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer. Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden. Toen Jezus zijn ogen opsloeg en zag dat er een grote menigte naar Hem toekwam vroeg Hij aan Filippus: “Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?”- Dit zeide Hij om hen op de proef te stellen, want zelf wist Hij wel wat Hij ging doen. -Filippus antwoordde Hem: “Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen dan is voor tweehonderd denarien brood nog te weinig.” Een van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op: “Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat betekent dat voor zo’n aantal?” Jezus echter zei: “Laat de mensen gaan zitten.” Er was daar namelijk veel gras. Zij gingen dan zitten; het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend. Toen nam Jezus de broden en na het dankgebed gesproken te hebben liet Hij ze uitdelen onder de mensen die daar zaten, alsmede de vissen, zoveel men maar wilde. Toen ze verzadigd waren zei Hij tot zijn leerlingen: “Haalt nu de overgebleven brokken op om niets verloren te laten gaan.” Zij haalden ze op en vulden van de vijf gerstebroden twaalf manden met brokken, welke door de mensen na het eten overgelaten waren. Toen de mensen het teken zagen dat Hij had gedaan zeiden ze: “Dit is stellig de profeet die in de wereld moet komen.” Daar Jezus begreep dat zij zich van Hem meester wilden maken om Hem mee te voeren en tot koning uit te roepen, trok hij zich weer in het gebergte terug, geheel alleen.
Overweging:
De evangelist Johannes spreekt in zijn evangelie heel vaak op twee niveaus om ons zo dieper inzicht te geven in wat Jezus voor ons betekent en wat de diepgang van Zijn boodschap is. Daarom wil ik in deze overweging stil staan bij de twee niveaus waarop Jezus in deze evangelielezing de begrippen “brood” en “honger” gebruikt.
Het eerste niveau is dat van de werkelijke lichamelijke honger, die realiteit die vooral zo symbolisch tot ons spreekt in de context van armoede, van menselijk lijden, van een vorm van leven die het hart van God altijd diept aangrijpt. Brood wordt dan symbool voor eten, voor het “broodnodige” wat mensen nodig hebben om gezond te zijn, om in rust en met waardigheid te leven.
Het beeld van hongerende mensen is steeds opnieuw een aangrijpend beeld. Moeders die hun kind niet kunnen voeden. Vaders die machteloos en werkeloos moeten toezien hoe hun kinderen zich niet kunnen ontwikkelen en aan ziektes ten ondergaan. Droogte of oorlog zijn belangrijke oorzaken van hongersnood. Aan de ene kant zijn er natuurrampen die mensen in hun bestaan bedreigen, anderzijds is er het menselijk onvermogen of ronduit de menselijke slechtheid die er de oorzaak van zijn dat nog steeds miljoenen mensen honger lijden. De Verenigde Naties spreken van ruim een miljard mensen die regelmatig te lijden hebben van voedseltekorten en die hun kinderen niet kunnen bieden wat zij nodig hebben. Iedere zes seconden sterft ergens op de wereld een kind aan ziektes die aan honger gerelateerd zijn. Dit zijn realiteiten waar wij nooit aan voorbij mogen staan. We weten dat omdat Jezus in deze evangelielezing Zijn apostelen heel concreet betrekt bij de honger van de mensen daar, met de bedoeling dat wij verder en dieper nadenken over deze realiteit van honger en armoede in de wereld.
De opdracht om de hongerigen te voeden is in heel de Bijbel een van de werken van barmhartigheid. Ook Jezus bevestigt dit wanneer Hij in het evangelie van Matteüs hoofdstuk 25 in Zijn woorden over het laatste oordeel, als eerste vraag laat klinken: “Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeten, of, en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Al wat gij gedaan hebt voor een dezer minsten Mijner broeders of zusters, hebt ge aan Mij gedaan”.
Het is de wil van God dat hongerigen met gaven overladen worden, zingt Maria in haar Magnificat. Profeten en heiligen hebben die opdracht van de Heer nagevolgd en hebben hun brood gedeeld met anderen. We lezen het van de profeet Elisa in de eerste lezing en we horen hoe andere profeten het volk oproepen tot daadwerkelijke rechtvaardigheid en bescherming van de armen. Steeds weer zijn in de Kerk mensen opgestaan die een beweging zijn begonnen om armoede te bestrijden en op te komen voor hen die honger lijden. Telkens weer opnieuw moeten de mensen herinnerd worden aan de opdracht de gaven van de schepping met elkaar te delen. Oprechte barmhartigheid tussen mensen stelt Gods barmhartigheid tegenwoordig. Het is teken van het Rijk Gods dat Christus verkondigd en voorgeleefd heeft en dat langs de weg van solidariteit en naastenliefde ons nabij komt.
Heeft u opgemerkt dat Johannes in deze context iets zegt dat heel belangrijk is: wanneer hij vertelt “Jezus ging de berg op en zette zich daar met Zijn leerlingen neer”, dan voegt Johannes er aan toe: “Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden”. Op dit eerste niveau legt Johannes zo een verband tussen het Joodse paasfeest, dat de bevrijding vierde uit de honger, ellende en het bittere menselijke lijden dat hun voorouders in de slavernij van Egypte hadden gekend en Jezus betrokkenheid bij de honger van de menigte.
Maar er is ook een tweede, dieper niveau waarom Johannes verwijst naar Pasen, het feest van de Joden. Want Jezus is aan het kruis het ware Paaslam, wiens bloed de engel des doods definitief voorbij doet gaan. Christus brengt tot voltooiing de uittocht door de Rode Zee die herdacht werd met het Joodse Paasfeest. Zoals met het pasen de Joden het vlees eten van het Paaslam, zo geeft Jezus zichzelf aan het kruis als het goddelijk Paaslam dat zichzelf ten offer weggeeft voor het leven der wereld. En in de eucharistie hernieuwt Jezus de verlossing en genade van het kruisoffer, verandert brood en wijn in Zijn Lichaam Bloed dat Hij aan het kruis als het ware Paaslam voor ons gegeven heeft, en versterkt zo in ons het leven dat God ons schenkt door het geloof.
Nu weer terug naar het evangelieverhaal. De leerlingen zijn er niet op ingesteld om voor zo’n grote groep mensen te zorgen. Jezus daagt de leerlingen dan uit om een oplossing te bedenken. Jezus gaat Zijn leerlingen voor in het delen van Gods liefde die leven en kracht in zich draagt. Jezus neemt het brood, dankt God en verdeelt het brood en de vis onder de mensen. Er volgt geen uitleg of toelichting: van Christus’ delen vanuit de kracht van Gods eeuwige liefde komt overvloed.
Bij de andere evangelisten die dit verhaal vertellen, zijn het de leerlingen die het voedsel van Jezus moeten doorgeven aan de mensen; bij Johannes krijgen de leerlingen de opdracht om wat overgebleven is aan brood en vis te verzamelen. Beide taken vormen een mooi teken van onze priesterlijke taak die wij allen als leerlingen van Christus dragen: de mensen voeden met wat wij van de Heer hebben ontvangen en deze traditie verzamelen en bewaren. We zijn geroepen als christenen om voor te gaan in het delen van de gaven die Christus ons geeft. Het gaat dan om het concrete wat Hij ons geeft, en het gaat over het geestelijke voedsel dat Hij ons schenkt. De vijf broden en de twee vissen zijn voor Johannes namelijk ook symbool voor de vijf boeken van Mozes en de twee bijbelgedeelten van Wet en profeten: dat is het voedsel dat de Heer ons geeft en dat overvloedig is. Het delen en bewaren van die traditie brengt het Koninkrijk van de Heer dichterbij.
Daar waar Jezus zich openbaart, daar worden mensen verbonden tot broeders en zusters van elkaar, tot kinderen van éénzelfde Vader. Juist op basis van die verbondenheid, op basis van het besef dat we tot één volk geroepen zijn, op basis van het Woord van de Heer zelf groeit de overtuiging dat wij mensen geroepen zijn om de handen uit de mouwen te steken en elkaar te hulp te snellen. Wanneer wij eucharistie vieren, delen we in de overvloed die God in Christus aan de mensheid geschonken heeft. Die overvloed mag ook zichtbaar worden in concrete tekens van voedsel dat gedeeld wordt. Die overvloed is teken van Gods liefde die Hij met allen wil delen. Wij zijn de uitdelers daarvan. Het goede dat wij in Woord en Sacrament ontvangen, helpt ons om in het leven te staan als gulle, gastvrije, onthechte en liefdevolle mensen te zijn. Mogen wij zo Gods koninkrijk nabij brengen.
Amen
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie