Achtergrond van de eerste lezing (Ezechiël 2: 2-5)
De roeping van de profeet Ezechiël is een roeping om een moedige religieuze leider te zijn die mensen ook durft te spreken over datgene waarin zij ernstig tekort schieten maar waarover zij niet aangesproken willen worden. Ezechiël leefde in de woelige tijd van de verwoesting van Jeruzalem en de babylonische ballingschap, die als een ramp over het Joodse volk gekomen waren. Ezechiël zal zijn Joodse tijdgenoten zowel moeten wijzen op hun oppervlakkigheden ten aanzien van de waarden en normen van Gods geboden, hun onrecht en onoprechtheid, die deze ramp als een straf over hen hadden gebracht. Hij zou hen als profeet zo moeten oproepen tot bekering en echte levensverandering. Maar hij zal ook de profeet zijn die in de ellende van de ballingschap woorden van hoop, van vergeving en wederopleving van het Joodse volk zou aankondigen.
Eerste lezing: Ezechiël 2: 2-5
In die dagen kwam de Geest over mij en sprak tot mij; Hij deed mij recht overeind staan en ik hoorde hoe Hij tot mij sprak. Hij zei: “Mensenzoon, Ik zend u tot de kinderen van Israël, tot dat opstandige volk dat zich tegen Mij verzet; zij en hun voorvaderen hebben opstand tegen Mij gepleegd tot op deze dag toe. Het is een nukkig en weerbarstig volk. Tot hun zend Ik u en u zult tot hun zeggen: Zo spreekt God de Heer. En of zij nu luisteren of niet – het is een opstandig volk- Zij zullen weten dat er een profeet in hun midden is.”
Tussenzang: Psalm 123.
Refrein: ONS OOG RICHT ZICH OP DE HEER ONZE GOD, TOT HIJ ZICH OM ONS BEKOMMERT.
1. Tot U sla ik mijn ogen op,
tot U, die woont in de Hemel.
Zoals het oog van de slaaf
gericht op de hand van zijn meester;
2. Zoals het oog van de dienstmaagd,
gericht op haar meesteres,
zo richt zich ons oog op de Heer, onze God,
tot Hij zich om ons bekommert.
3. Ontferm U toch, Heer, heb erbarmen met ons,
wij kunnen de hoon niet meer dragen.
Die dronkemans-spot, dat verwaande
geschimp, wij hebben een afschuw ervan.
Achtergrond van de tweede lezing (2 Korintiërs 12: 7-10)
In dit gedeelte van de tweede brief aan de Korintiërs voelen we de pijn van Paulus dat hij werd aangevallen door sommige medebroeders die vonden dat hij het evangelie niet correct verkondigde, omdat ze vonden dat hij niet het recht had om de besnijdenis en een aantal specifiek Joodse religieuze wetten niet als verplicht voor te houden aan de niet-Joodse christenen, maar hen te leren dat het geloof in Christus en de genade van het doopsel voldoende waren om in Christus verlossing te vinden. Paulus geeft dan een kort getuigenis van een geestesvervoering, dus een religieuze extase, die hij had ervaren had als buitengewone openbaringen, maar hij blijft zeggen dat hij liever wilt roemen op zijn zwakheden omdat hij op deze wijze alle eer kan geven aan God die de eigenlijke en de enige kracht van zijn leven is als apostel van Christus. Hij vertelt de Korintiërs over een “doren in het vlees”, dus een bepaalde zwakheid die hij verder niet precies beschrijft of bij name noemt, maar getuigt van Gods nabijheid die tot hem gesproken heeft: “Ge hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen.”
Tweede lezing: 2 Korintiërs 12: 7-10
Broeders en zusters, er is – want anders zouden die buitengewone openbaringen mij verwaand kunnen maken- er is een doren in mijn vlees gestoken, als een bode van satan die mij moet afranselen. Tot driemaal toe heb ik de Heer aangeroepen dat hij van mij zou weggaan. Maar Hij antwoordde mij: “Ge hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen.” Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden. Dan zal de kracht van Christus in mij wonen. Daarom lijd ik om Christus’ wil gaarne zwakheid, smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 6: 1-6)
Marcus schrijft over Jezus’ bezoek aan zijn vaderstad Nazareth. Kort en bondig als altijd vertelt Marcus over de gesloten houding van vele mensen van deze kleine dorpsgemeenschap. Ze wensten deze ondertussen beroemd geworden Jezus uit hun dorp niet als een bijzonder persoon te erkennen. Ze maken Hem belachelijk en bekrompen sluiten ze zich voor alles wat God in en door Jezus bezig was te doen.
Evangelie: Marcus 6: 1-6
In die tijd ging Jezus vandaar weg om zich naar zijn vaderstad te begeven en zijn leerlingen gingen met Hem mee. Toen het sabbat was begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: “Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een wijsheid die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen die zijn handen verrichten? Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon ? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?” En zij namen er aanstoot aan. Maar Jezus sprak tot hen: “Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring.” Hij kon geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas die Hij de handen oplegde. Hij stond verwonderd over hun ongeloof. Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek, waar Hij onderricht gaf.
Overweging:
De profeten van alle tijden zijn altijd mannen en vrouwen die een zeer belangrijke rol vervullen in de geloofsgemeenschap en in de samenleving. Het gaat niet op de eerste plaats over mensen die door Gods Geest de toekomst of toekomstige gebeurtenissen voorspellen. De bijbel spreekt over profeten als zij die werkelijk instrumenten in Gods hand zijn. De Heer blijft zich bezighouden met alles wat Zijn hand voortbrengt. Profeten zien de omstandigheden van hun volk en geleid door de Geest spreken zij. Hun woorden zijn dieper dan wat ze zelf als mens denken en voelen. Ze ervaren hun woorden als iets wat ze wordt ingegeven en waarbij ze niet anders kunnen dan deze woorden en profetieën te verkondigen en door te geven, zoals Ezechiël zei in de eerste lezing: “of zij nu luisteren of niet”. Profeten houden de samenleving een spiegel voor om in het licht van Gods waarden en normen na te denken over hun concrete keuzen of levensstijl. Ze kaarten zaken aan die in hun aanvoelen niet juist zijn en anders aangepakt zouden moeten worden. Ze leggen de vinger vaak op de wonden van onrecht, onverantwoordelijkheid in bestuur, de wonden van ernstige zonden wanneer mensen in de samenleving waarin zij als profeten leven onoprecht zich verrijken of onverschillig zijn naar het lot van de armen toe, of andere vormen van ontrouw aan Gods geboden en idealen vertonen.
We weten uit eigen ervaring, dus ook in onze tijd, dat profeten, juist omdat ze hun tijdgenoten kritisch een spiegel voorhouden, vaak door een deel van hun tijdgenoten worden aangevallen, of bedreigend worden uitgemaakt voor “landverraders’ of zelfs bloedig worden vervolgd. In het evangelie moest Jezus dit ervaren, en eeuwen vóór hem profeten als Ezechiël, Jeremia, Elia en zovele anderen. Vele mensen willen alleen woorden horen die hen bevestigen, die alles goedkeuren wat ze doen, en die verzachtend en zalvend hun verkeerde daden vergoeielijken. Vele mensen zijn onbewust selectief in welke bijbelse teksten zij onthouden en graag bestuderen en horen, en welke andere bijbelse teksten zij zijn gaan verwaarlozen: teksten die hen indringend uitdagen tot bekering, tot gedragsverandering en tot terugkeer tot de waarden die ze wel kennen maar waaraan ze ontrouw zijn geworden door het najagen van eigen belang, rijkdom en invloed. Het is de roeping van de profeten om in deze situaties standvastig te blijven in het spreken. Zo zijn zij ware geestelijke leiders die een belangrijke bijdrage leveren in het moreel en religieus vormen en verheffen van hun samenleving.
Profeten geven in alle eeuwen altijd ook woorden van hoop, want God is een God van barmhartigheid en trouw aan de mensheid die Hij heeft voortgebracht. De mens kan vaak -zoals God in de eerste lezing zei- “nukkig en weerbarstig” zijn, maar God schept steeds weer nieuwe kansen en opent telkens weer perspectief en zicht op verlossing. Steeds weer leert God door de profeten van de verschillende eeuwen, te geloven en te vertrouwen op Gods goedheid, en zich te laten vormen en leiden door Zijn Heilige Geest.
Wat we geregeld zullen ervaren is wat we in het evangelie ook zien gebeuren met Jezus. Als je door krachtige vieringen of gebedsdiensten, of door een bezinningstijd of door het je verdiepen in geestelijke lectuur, echt geraakt voelt door je geloof en geraakt in je relatie tot God, en je wilt vanuit die geraaktheid spreken met anderen, dat er dan sommigen zullen zijn die spottend zeggen: “Waar heeft deze die wijsheid vandaan? We kennen hem of haar echt wel, laat deze niet zo geweldig doen!” Vooral als we ons niet willen openstellen voor de woorden die ons misschien lijken op te roepen in die spiegel te kijken en ons wellicht oproepen tot een stukje verandering, diepere commitment tot het geloof, dus tot wat we bekering noemen, dan is het verleidelijk om de persoon die de woorden spreekt belachelijk te maken. “Is dat niet de timmerman? En kennen we ze familieleden maar niet al te goed” Met andere woorden, “Laat deze ons niets komen vertellen want we kennen alles van je, je bent voor ons echt geen authoriteit op het gebied van geloof, dus wie ben jij om nu vanuit dat geloof me te menen moeten aanspreken op hoe ik geloof, hoe ik leef of op wat ik doe?”
We zijn allemaal geroepen om een beetje profeet te zijn, want God zoekt mensen die bereid zijn om zout der aarde te zijn. Jezus zegt: “Als het zout zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten”. Hij hoopt dus op mensen die voldoende moed hebben en vertrouwen dat God hen zal leiden, om van daaruit zout der aarde te durven zijn: mensen die wat te zeggen hebben; mensen die ook moeilijkere onderwerpen durven aan te kaarten als dat nodig is; mensen die durven te getuigen van hun geloof en van wat gebed, Gods goedheid en je vertrouwen voor je betekenen; mensen die kritisch durven zijn, niet altijd maar meegaan met de stroom als je weet hebt van ernstige misstanden; mensen die niet altijd maar zeggen “Ik bemoei niet” wanneer er ernstige overtredingen zijn van basiswaarden die een maatschappij of een kleinere gemeenschap samenhang en rechtvaardigheid geven.
Het evangelie van vandaag daagt ons uit om elkaar ruimte te geven en elkaar te bevestigen in de inzichten en wijsheid die het leven ons heeft gegeven. Het evangelie roept ons op om de grote en kleine profeten van onze tijd, in onze grotere maatschappij maar ook in onze familiekring, werkplek of omgeving te herkennen, te erkennen en waarderen. Het evangelie daagt ons ook uit om wanneer er een spiegel wordt voorgehouden, niet gelijk te grijpen naar het middel van het belachelijk maken van degene die de spiegel vasthoudt, maar om na te durven denken over wat die spiegel ons te zien geeft en te vragen: is het waar, wat vraagt dit van mij, is God misschien in alle stilte via deze persoon met me bezig? Dit evangelie roept in ons de vraag wakker: wat staat er in de weg om datgene dat er eigenlijk vlak voor me of vlak in mijn omgeving gebeurt, echt tot me toe te laten, me erdoor te laten raken en zo tot groei en levensverandering te komen? Kan God voldoende tot mij doordringen als Hij mij nieuwe inzichten wil schenken of mij dichter tot Hemzelf wilt trekken, of mij wakker wilt schudden als dat nodig mocht zijn?
God werkt op Zijn eigen manier, met de mensen en omstandigheden die misschien soms zo onverwachts zijn voor ons, dat we eerst niet eens doorhadden dat Hij door hen sprak en bezig was. Net als wat gebeurd is met de mensen van Nazareth die heel veel moois aan zich voorbij lieten gaan omdat ze meenden dat Jezus niets bijzonders te bieden kon hebben, omdat ze dat schijnbaar bedreigend vonden, alsof Hem eren hun kleiner en onbeduidend zou maken. Maar moge Zijn Geest ons altijd weer tot een creatieve, gelovige openheid brengen voor alles wat God steeds weer wilt doen. Moge Hij ons maken tot zout der aarde, en tot mensen met diepgang en durf.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie