Commentaar op de Lezingen van Hemelvaartsdag (Jaar B) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Handelingen der Apostelen 1: 1-11)

Het belangrijke geschrift “De Handelingen der Apostelen” is het tweede werk dat Lucas schrijft. Het is het vervolg van het evangelie, dat hij eerder had geschreven. Handelingen gaat over de jonge Kerk zoals die na de verrijzenis zich heeft ontplooid, met extra aandacht voor de rol daarin van de twee grote apostelen Petrus en Paulus. Lucas begint met de hemelvaart van Christus. Let maar eens op hoeveel keer Lucas de Heilige Geest noemt in deze passage. Het zal vooral door de Heilige Geest zijn dat Christus de Kerk zal leiden, haar met kracht zal toerusten, de eenheid in de Kerk zal bewaren wanneer de apostelen en alle andere gelovigen zich steeds weer laten leiden door de Heilige Geest. Wat ook heel duidelijk naar voren komt, is dat de tijd dat Israël heel belangrijk was, en het van belang was wanneer het koninkrijk van koning David van weleer in glorie hersteld zou worden, voorbij is. Vanuit de kruisdood en verrijzenis van Christus zal nu Gods verlossing gaan naar alle volkeren. En heel de Kerk wordt geroepen, en toegerust met de Heilige Geest, om de Blijde Boodschap onder alle volkeren te doen weerklinken.

Eerste lezing: Handelingen der Apostelen 1: 1-11

Het eerste boek, dat ik geschreven heb, Teófilus, ging over alles wat Jezus gedaan en geleerd heeft tot aan de dag waarop Hij zijn opdracht gaf aan de apostelen die Hij door de Heilige Geest had uitgekozen, en ten hemel werd opgenomen. Na zijn sterven toonde Hij hun met vele bewijzen dat Hij in leven was. Hij verscheen hun gedurende veertig dagen en sprak met hen over het Rijk Gods. Terwijl Hij met hen at, beval Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar de belofte van de Vader af te wachten, “die gij van Mij vernomen hebt: Johannes doopte met water, maar gij zult over enkele dagen gedoopt worden met de Heilige Geest.” Toen zij eens bijeengekomen waren, stelden zij Hem de vraag: “Heer, gaat Gij in deze tijd voor Israël het koninkrijk herstellen?” Maar Hij gaf hun ten antwoord: “Het komt u niet toe dag en uur te kennen die de Vader in zijn macht heeft vastgesteld. Maar gij zult kracht ontvangen van de Heilige Geest die over u komt om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde van de aarde.” Na deze woorden werd Hij ten aanschouwen van hen omhooggeheven en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. Terwijl zij Hem bij zijn hemelvaart gespannen nastaarden, stonden opeens twee mannen in witte gewaden bij hen, die zeiden: “Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken? Deze Jezus die van u is weggenomen naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkeren als gij Hem naar de hemel hebt zien gaan.”

Tussenzang:  Psalm 47

Antifoon: God stijgt ten troon onder luid gejuich, de Heer met geschal van bazuinen

Alle volkeren, klapt in de handen,

jubelt voor God met blij geroep.

Want groot is de Heer en alom geducht,

een machtig vorst over heel de aarde.

God stijgt ten troon onder luid gejuich,

de Heer met geschal van bazuinen.

Zingt nu voor God, laat klinken uw zang,

voor onze koning een loflied!

Koning is God over heel de aarde,

zingt dus een psalm voor Hem.

Koning is God over alle naties,

zetelend op zijn heilige troon.

Achtergrond van de tweede lezing (Efesiërs 4: 1-13)

Paulus verbindt in zijn brief aan de Efesiërs hele diepe lessen aan de hemelvaart van Christus. Hier benadrukt Paulus dat wij allen die Christus door het doopsel toebehoren, één Lichaam vormen. Deze eenheid is aan de ene kant een mystieke realiteit omdat de Heilige Geest aan allen in het doopsel gegeven is en de Kerk in al haar verscheidenheid van rassen, maatschappelijke achtergrond, taken en posities, en alle andere verschillen, toch tot eenheid voert. Maar deze eenheid is aan de andere kant een opdracht, die niet altijd gemakkelijk is. Misschien is het juist daarom, dat Paulus zo sterk oproept tot eenheid in deze passage.

Tweede lezing: Efesiërs 4: 1-13

Ik, de gevangene in de Heer, vraag u met aandrang: leidt een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt, in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede: één lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één en dezelfde hoop waarvoor Gods roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die is boven allen, en met allen, en in allen. Maar aan ieder van ons afzonderlijk is de genade verleend naar de maat van Christus’ gave. Daarom zegt de Schrift: “Hij is opgevaren naar den hoge, Hij heeft gevangenen meegevoerd, Hij heeft gaven gegeven aan de mensen.” Hij is opgestegen: dit betekent dat Hij eerst in de diepte is afgedaald, tot op de aarde. Hij die is neergedaald, is dezelfde die ook is opgestegen, hoog boven alle hemelen, om het heelal te vervullen. Hij heeft ook gaven gegeven: sommigen maakte Hij apostelen, anderen profeten, anderen evangelisten, weer anderen herders en leraars, om de heiligen toe te rusten voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen tezamen komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van Gods Zoon, tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Marcus 16: 15-20)

Marcus besluit zijn evangelie met de hemelvaart. Hij spreekt over de missie die Christus de Kerk meegeeft om een krachtige geloofsgemeenschap te zijn die missionair van hart is, uitgaat over heel de wereld en het evangelie aan heel de schepping verkondigt. Hierbij laat Marcus zien dat de Verrezen Heer altijd de Kerk nabij zal zijn en door de Heilige Geest steeds weer geregeld wonderen zal doen geschieden die de gelovigen moeten bemoedigen om ook temidden van de tegenslagen, vervolgingen en innerlijke spanningen, toch steeds weer deze zending op te pakken en missionair te blijven. Zo is het de Heer die kracht zal schenken aan het woord dat de Kerkgemeenschap trouw moet doorgeven aan allen om zich heen.

Evangelie: Marcus 16: 15-20

In die tijd verscheen Jezus aan de elf en sprak tot hen: “Gaat uit over de hele wereld

en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen; zelfs als ze dodelijk vergif drinken, zal het hun geen kwaad doen; en als ze aan zieken de handen opleggen, zullen dezen genezen zijn.” Nadat de Heer Jezus aldus tot hen gesproken had, werd Hij ten hemel opgenomen en Hij zit aan de rechterhand van God. Maar zij trokken uit om overal te prediken, en de Heer werkte met hen mee en schonk kracht aan hun woord door de tekenen die het vergezelden.

Overweging:

De hemelvaart van Jezus is een heel bijzonder, heel diepzinnig onderdeel van alles wat God doet in Jezus, Zijn Zoon. Alles wat Jezus doet, weerspiegelt de barmhartigheid en de trouw van God de Vader. De mens kan uit eigen kracht niet vrijkomen van de duistere realiteit van de slavernij van het kwaad en de slavernij van de zonde en de dood.

Onze menselijke zonden uiten zich steeds weer, alle eeuwen door, in verdeeldheid en spanningen, in oorlogen en de uitbuiting van de ene mens door de ander, in het negeren of zelfs afwijzen van Gods richtlijnen rond het niet doden van het leven door abortus of euthanasie, in ruzies, menselijke onbetrouwbaarheid, intriges en hebzucht, maar ook in de hardheid, onverschilligheid of dominerende houding in de kleine persoonlijke kring van de familie, in relaties of op de werkvloer. Dit alles houdt ten diepste een afwijzing in van God, een menselijke koppigheid om het beter te weten, om aan God gelijk te willen zijn door zelf te willen bepalen welke richtlijnen we wel en welke we niet zullen volgen. Maar zelfs in zoverre als we wel de goede wil hebben om zoveel mogelijk het goede te doen, dan nog merken we een duistere kracht in ieder mensenhart die ons allerlei tegenstrijdige gevoelens en verlangens doet voelen, die ons van binnenuit lijkt mee te sleuren in negatieve gedachten of passief maken om het goede ook echt consequent te doen. En hoe komt een mens nog echt vrij van de donkere realiteit van discrimineren, van neerkijken op andere rassen of lichamelijke trekken die ons inferieur lijken, van hoogmoed of norsheid ten aanzien van individuen of zelfs hele groepen om ons heen waar we op onverklaarbare wijze een hekel of zelfs een afkeer hebben?

Dit is de realiteit van de gebondenheid waarmee het kwaad geheel de mensheid in een ijzeren greep houdt. Onze katholieke leer noemt dit de erfzonde: een duistere realiteit die wij op de een of andere manier erven, niet alleen door het nadoen van slechte voorbeelden, maar veel dieper: onverklaarbaar zit deze verstrengeldheid met het kwaad, deze geneigdheid naar het overtreden van normen en richtlijnen, deze donkere tegenkracht in iedere mens, zelfs bij mensen die veel moeite doen om geestelijk en ethisch zichzelf te verheffen.

In deze realiteit is het kruis het hoogtepunt van Gods barmhartigheid, van Zijn verlossende liefde. Aan het kruis offert de Zoon die door Zijn menswording niet alleen Zoon van de Vader is maar ook deel van de mensheid, offert zichzelf in volledige liefde en zelfgave aan de Vader. “Niet Mijn wil maar Uw wil geschiede”. De Zoon offert zich aan het kruis voor geheel de mensheid om het duister te overwinnen, om zijn ijzeren greep te breken en de mens te verlossen van die duistere realiteit. Op het kruis beantwoordt Christus alle kwaad met een liefde die geen grenzen kent en brengt daar het volmaakte, eeuwige, goddelijke offer dat alle schuld voldoet. Zoals Mozes, maar dan op volmaakte wijze, leidt Jezus ons van de slavernij van het kwaad, de dood en de zonde, door de wateren van Zijn kruisoffer naar het beloofde land van een nieuwe hemel en aarde. Hij is zelf de nieuwe Mozes, het ware Paaslam, het volmaakte Manna, de Goede Herder.

Zijn verrijzenis is het begin van die nieuwe , hernieuwde, schepping. Maar de verrezen Heer draagt wel de wonden van het lijden van het kruis, de tekenen van Zijn verbondenheid met de mensheid, in Zijn verheerlijkt lichaam. Hij eet geroosterde vis, Hij laat de apostelen Zijn wonden betasten, opdat ze zich ervan kunnen overtuigen dat Hij geestelijk, verheerlijkt is en toch het lichamelijke, het concreet menselijke in zich verenigd. Zo wordt Zijn hemelvaart meer dan alleen een terugkeren van de Zoon naar de heerlijkheid van de Vader die Hij had vóór de Menswording. Het is meer! Christus wordt als een brug die hemel en aarde verbindt: Hij is vanaf dan in de hemel, in de glorie en eeuwige glorie van de Vader, maar tegelijkertijd deel van de aarde, dicht bij ons mensen. Met de hemelvaart voltooit Jezus deze verbinding van het eeuwige en het tijdelijke, het goddelijke en het menselijke, het zuivere en het aards beperkte. Uit eigen kracht keert Hij ten hemel terug, niet als Maria die door de Vader ten hemel genomen wordt om zich weer te verenigen met haar Zoon. Maar haar Zoon doet dit uit eigen kracht.

Vanaf de hemelvaart zal Jezus zowel in de hemel zijn, we noemen dat in de theologie “transcendent”: dat wil zeggen dat Hij verheven is, geheel anders als het aardse en geschapenen, eeuwig zuiver en onbewogen, maar Hij is ook heel nabij aan een ieder die in geloof en gebed Hem zoekt en aanroept. Dat noemt de theologie “immanent”: dat wil zeggen nabij, betrokken op ons welzijn, luisterend naar ons bidden, bewogen door wat wij meemaken. Bij de hemelvaart wordt heel tastbaar dat Christus trascendent is, wanneer de apostelen naar boven, naar de hemel, staren, maar dat Hij tevens immanent is, wanneer de engelen de apostelen oproepen om in actie te komen, om Jezus’ werk voort te zetten.

Met de hemelvaart is de Kerk zich bewust van de transcendente genade van Christus in de sacramenten, vooral de Eucharistie, in de liturgie wanneer de Kerkgemeenschap samenkomt in Christus. Het transcendente doet ons aanbidden, loven en prijzen al wat God is en wat Hij ons vergevend en barmhartig steeds weer geeft omdat wij Zijn kinderen zijn en blijven. Maar met hemelvaart krijgt de Kerk ook vanuit de kracht van de immanente nabijheid van Christus, een zending mee. Marcus gaf deze zending weer op de voor hem zo kenmerkende beknopte wijze: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping”. Lucas geeft de zending iets voller weer in Handelingen der Apostelen, zoals we in de eerste lezing hoorden: “Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden”.Maar gij zult kracht ontvangen van de Heilige Geest die over u komt om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde van de aarde.”

Deze zending, deze missie, geeft Jezus niet alleen mee aan bisschoppen, priesters en diakens, aan religieuzen en andere geestelijken. Mensen dus die geestelijk leiders zijn of op een andere manier vooraanstaand zijn in de Kerk. Het niet alleen aan hen dat Jezus die missie geeft. Nee, elke persoon die door het doopsel verbonden is met Christus, is geroepen om eigen manier en vanuit de plek waar je leeft en werkt Christus’ werk in de wereld voort te zetten. Het wil zeggen dat wij vanuit de zegen en genade die de nabijheid, maar ook de transcendentie, spreken over wat wij gezien en gehoord hebben, over de kracht die wij zelf mogen ontvangen.

Het leven blijft een struggle, een worsteling met mooie momenten en frustrerende teleurstellingen, maar bij Zijn hemelvaart zegt Jezus tot ons om niet bang te zijn, maar om zowel Hem te zoeken in gebed en sacramenten, als ook heel actief concreet goedheid om ons heen moeten verspreiden. Het gaat om een hele belangrijke balans: zonder gebed en overweging van Gods Woord, wat we de “lectio divina” noemen, dus zonder een regelmaat aan gebedsmomenten, bezinning en meditatie, zullen we die roeping als Christenen niet volhouden. We moeten in die zin, naar de hemel zien, dat wil zeggen ons innerlijk richten op het hogere, het verhevene, het transcendente dat onze onvolmaakte wereld overstijgt.

Maar het is “ora et labora”: we kunnen niet alleen maar bidden en mediteren, we moeten ook werken, zowel aan onszelf als werken voor anderen, werken om op te bouwen alsook werken om het evangelie uit te dagen. Het is bidden en werken, kracht zoeken en vinden in Christus, maar ook zout der aarde zijn door het getuigenis van de waarden en normen van God. Het is alles onvolmaakte, zondige mens van Christus vragen en tegelijkertijd aanpakken en je inzetten vanuit de kracht en de gaven die de Heilige Geest in je binnenste geeft.

Wij, alle gelovigen ter wereld, vormen tezamen het mystieke Lichaam van Christus en Hij is het Hoofd van dit Lichaam. Daar waar Hij ons met Zijn hemelvaart is voorgegaan, die voltooiing van Zijn verlossing, kruisoffer en verrijzenis, daar zullen wij als Zijn Lichaam Hem eens in mogen volgen. Zijn moeder Maria mocht Hem reeds gelijk bij haar aardse sterven met lichaam en ziel volgen. Wij zijn niet zo bevoorrecht, want wij hebben niet de Zoon van God gedragen in onze schoot, en waren daarmee niet lichamelijk maar vooral ook in geloof genader één met Hem zoals Maria was. Maar toch: de hemelvaart van Christus verbindt de aarde met de hemel, is een opdracht en zending om als levensproject te omarmen, maar is ook een eeuwige belofte van barmhartigheid en trouwe liefde: “Zie, Ik ben met U alle dagen”, tot aan de voleinding”.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: