Achtergrond van de eerste lezing (Handelingen der Apostelen 9: 26-31)
In hoofdstuk 9 van het boek Handelingen der Apostelen, keert de schrijver, Lukas, zich tot de grote figuur van Paulus. Hij was voor zijn bekering een jonge, strenge farizeeër, geboren in Syrië in de stad Tarsus, uit rijke Joodse ouders. Hij was gekend onder zijn Joodse naam Saulus. Hij trachtte met fanatieke geloofsijver en haat voor de Christenen, deze groeiende beweging onder zijn Joodse medegelovigen met harde hand uit te roeien. Op de weg naar Damascus heeft Saulus echter een dramatisch ervaring van de levende Christus. Het is de zorg en goedheid van Ananias, die Saulus begeleidt in zijn nieuwgevonden verbondheid met Jezus. Hij brengt drie jaren door in een Christelijke gemeenschap, tot hij weer naar Jeruzalem durft gaan. Begrijpelijk genoeg zijn de gelovigen daar in eerste instantie nog bang voor deze eerder zo gevreesde, meedogenloze vervolger. Maar het is de alom gerepecteerde Barnabas die het opneemt voor Paulus, zoals hij zich nu naar zijn Griekse naam laat noemen. Hij voelt zich namelijk gedreven om onder de Griekssprekenden het evangelie van Christus te verkondigen.
Eerste lezing: Handelingen der Apostelen 9: 26-31
In die tijd deed Paulus, in Jeruzalem aangekomen, pogingen zich bij de leerlingen aan te sluiten, maar allen waren bang van hem, omdat zij niet konden geloven, dat hij een leerling was. Barnabas trok zich zijn lot aan, bracht hem bij de apostelen en verhaalde hun, hoe hij onderweg de Heer gezien had en dat Deze tot hem had gesproken, en hoe hij in Damascus vrijmoedig opgetreden was in de Naam van Jezus. Voortaan ging hij in Jeruzalem geregeld met hen om, terwijl hij onverschrokken optrad in de Naam van de Heer. Hij sprak en disputeerde met de Hellenisten. Dezen probeerden hem te vermoorden. Toen de broeders dit te weten kwamen, brachten ze hem weg naar Caesarea en lieten hem naar Tarsus vertrekken. Nu genoot de Kerk in heel Judea, Galilea en Samaria vrede; zij werd steeds meer bevestigd in de vreze des Heren en nam gestadig in aantal toe door vertroosting van de heilige Geest.
Tussenzang: Psalm 22
Refrein: Voor heel de menigte zal ik U prijzen,
- U danken voor het oog van de godvrezenden.
De armen zullen eten en verzadigd worden,
en allen die God zoeken, prijzen Hem.
Dan zullen alle landen van de aarde de Heer gedenken
en zich tot Hem keren.
2. Die rusten in de aarde zullen Hem aanbidden,
voor Hem zal buigen al wie afdaalt in het stof.
Mijn ziel zal voor zijn aanschijn blijven leven,
mijn nageslacht zal steeds zijn dienaar zijn.
Het zal verhalen van de Heer aan het geslacht dat komt,
van zijn gerechtigheid aan die geboren worden.
Refrein: VOOR HEEL DE MENIGTE ZAL IK U PRIJZEN.
Achtergrond van de tweede lezing (1 Johannes 3: 18-24)
Johannes richt zich in dit gedeelte van zijn eerste brief op het centrale begrip “liefde”. Wij weten wat liefde is, stelt Johannes, door te kijken naar de daad van liefde waarmee Jezus Christus stierf aan het kruis. Deze verlossende daad openbaart ons de Vader, waarvan Johannes verderop in de tekst zegt dat God liefde is. Het kruis en de zelfgave van Christus voor onze verlossing wordt voor de gelovige de bron van zijn handelen. Zoals de oprechtheid van het geloof blijkt uit een openlijke belijdenis van het geloof, zo toont men de authenticiteit van de liefde door concreet te handelen, geleid door de Geest die in ons woont en werkt. Zo komen hier de twee belangrijkste deugden weer samen: geloof en liefde.
Tweede lezing: 1 Johannes 3: 18-24
Vrienden, wij moeten niet liefhebben met woorden en leuzen, maar met concrete daden.
Dat is onze maatstaf; daardoor krijgen wij de zekerheid, dat wij thuishoren bij de waarachtige God. Dan mogen wij ook voor zijn aanschijn ons geweten geruststellen,
ook als het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles.
Dierbare vrienden, daar ons geweten ons dus niet hoeft te veroordelen, mogen wij vrijmoedig met God omgaan; wij krijgen van Hem alles wat wij vragen, omdat wij zijn geboden onderhouden en doen wat Hem aangenaam is. En dit is zijn gebod: van harte geloven in zijn Zoon Christus en elkaar liefhebben, zoals Hij ons bevolen heeft. Wie zijn geboden onderhoudt, blijft in God en God blijft in hem. En dat Hij in ons woont, weten we door de Geest, die Hij ons gegeven heeft.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 15: 1-8)
De vorige week dachten we over Jezus na aan de hand van hoofdstuk 10 van het Johannesevangelie dat over Jezus spreekt vanuit de titel van de Goede Herder. Nu, in het begin van hoofdstuk 15, denken we na over Jezus vanuit de titel van de ware Wijnstok. De wijnstok is een plant met lange ranken die de trossen druiven dragen zolang ze verbonden blijven aan de wijnstok, de stam. De druiven zijn nodig voor het maken van wijn, dat in de Bijbel heel vaak gevierd wordt als een symbool voor de Heilige Geest en voor de vreugde die God de Vader brengt door Zijn Heilige Geest. De luisteraars van Jezus kenden de wijnstokken, want overal in Israël groeiden ze. Iedereen wist dat na de druivenoogst de ranken heel kort gesnoeid werden. In de lente zouden de ranken dan opnieuw met levendige kracht uitgroeien en weer rijke vrucht dragen.
Evangelie: Johannes 15: 1-8
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer.
Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, snijdt Hij af; en elke die wel vrucht draagt, zuivert Hij, opdat zij meer vrucht mag dragen. Gij zijt al rein dankzij het woord dat Ik tot u gesproken heb.
Blijft in Mij, dan blijf Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, maar alleen als zij blijft aan de wijnstok, zo gij evenmin als gij niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, terwijl Ik blijf in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets.
Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij weggeworpen als rank en verdort; men brengt ze bij elkaar, gooit ze in het vuur en ze verbranden. Als gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven,
vraagt dan wat gij wilt en gij zult het krijgen. Hierdoor wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij rijke vruchten draagt; zo zult gij mijn leerlingen zijn.”
Overweging:
Vandaag wil ik met u de lezingen van deze zondag overwegen met als thema: “Verbondenheid”
Toen de apostel Johannes aan mensen die Jezus niet meer zelf hadden ontmoet of hadden gehoord, wilde duidelijk maken wie Jezus is, heeft Johannes in zijn evangelie met zeven uitspraken die steeds beginnen met de woorden “Ik ben” een beeld van Jezus geschetst. Zo horen we Jezus in het Johannesevangelie achtereenvolgens zeggen: “Ik ben het brood des levens”, “Ik ben het licht der wereld”, “Ik ben de deur”, “Ik ben de goede herder”, “Ik ben de verrijzenis en het leven”, “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” en tenslotte dus: “Ik ben de ware wijnstok”. Zeven aspecten van Jezus, die laten zien wie Jezus volgens Johannes ten diepste is en wat Zijn leven nog steeds voor ons betekent omdat Hij de levende Heer is.
De evangelielezing van vandaag begon met die laatste “Ik ben” – uitspraak, namelijk: “Ik ben de ware wijnstok.” Jezus is de wijnstok, God de wijnbouwer en wij gewone mensen de wijnranken, met als opdracht om in verbinding te blijven met de wijnstok en vrucht te dragen. Het gaat dus om verbondenheid. We weten dit eigenlijk van elke vruchtboom, zoals manjabomen, advocaat- of sinaasappelbomen: als je de takken, de ranken, waar er al kleine vruchten aan hangen, per ongeluk zou afkappen bij het snoeien, en die takken zijn daardoor los geraakt van de stam, dan zullen die vruchten niet meer doorgroeien en rijp worden. Alleen door de verbondenheid met de stam komen groeistoffen, sappen en mineralen naar de takken, de ranken, en dus naar de vruchten. Alleen de verbondenheid geeft leven.
Het draait dus allemaal om verbondenheid. Of zoals Jezus zegt: “Blijf in mij, dan blijf ik in jullie.” Jezus stelt daaraan geen verdere eisen. Het maakt niet uit of je Jood of niet-Jood bent, arm of rijk, van welke ethnische afkomst ook, man of vrouw, jong of oud. Wie kiest voor de verbinding met Jezus kiest voor de mogelijkheid om veel vrucht te dragen. “Los van mij kun je niets doen” voegt Jezus daar nog aan toe. Wie los is van Jezus, los van het geloof, los van Zijn Woord dat richting, wijsheid en inspiratie geeft: wie los is van Jezus heeft zich verwijderd van de toegang tot de Bron van alle leven.
Maar wat betekent het om te kiezen voor die verbondenheid met Jezus, om ‘in Hem te blijven’? Kort gezegd komt het er op neer dat we dan kiezen om de weg te gaan die Hij ons heeft voorgeleefd. De weg die God vanaf het allereerste begin met ons voor ogen had, en die door Jezus is samengevat in het gebod om God lief te hebben met heel je hart en je naaste gelijk jezelf. In de tweede lezing zei Johannes het ook in zijn eerste brief: “En dit is zijn gebod: van harte geloven in zijn Zoon Christus en elkaar liefhebben, zoals Hij ons bevolen heeft”. Het gaat bij dit gebod om echte verbondenheid! Echte verbondenheid met God, niet alleen met het hoofd maar echte verbondenheid vanuit de kern van je wezen. En dan ook de verbondenheid met de naaste. Alleen, dus los van God, los van elkaar, redden we het niet.
In onze tijd lijkt verbonden zijn met anderen geen enkel probleem: dankzij social media staan we in verbinding met de hele wereld. Maar toch moeten we hier kritisch blijven. Want er is juist in deze tijd veel eenzaamheid, veel individualisme. We zien overal in de wereld hoe via de sociale media ook hele harde politieke en asociale ideeën en houdingen worden gepropageerd, die tot verdeeldheid en soms zelfs tot geweld leiden.
Echte verbondenheid komt tot stand in de ontmoeting met anderen van aangezicht tot aangezicht. Je kunt er pas zijn voor je naaste, als je ook écht aanwezig bent en naar de ander luistert, als je hem of haar je volle aandacht geeft. Dan voelen mensen zich gezien en gewaardeerd. Dan bloeien ze op.
Jezus was daar een ware meester in. De naaste liefhebben betekende voor Hem élke naaste, ook die mensen die door iedereen genegeerd of geminacht werden. Prostituees, tollenaars, melaatsen, het maakte voor Jezus niet uit. Ieder mens is immers geschapen naar Gods beeld. Met Jezus verbonden blijven betekent dan ook dat wij moeten kiezen voor elkaar, voor onze medemens en naaste. Geen wereld van wij-zij, maar van iedereen. Dat is een opdracht, een opgave: als we zo’n wereld willen, dan moeten we keuzes durven maken – zoals Jezus dat deed. Dan mogen we niet onverschillig blijven als er dichtbij ons mensen eenzaam thuis zitten. Dan kunnen we niet toestaan dat hele groepen uitgesloten worden in de maatschappij, of onderbetaald worden en in armoede moeten leven. Dan kan het niet zo zijn dat mensen gediscrimineerd en uitgescholden worden vanwege hun geloof, of hun ethnische achtergrond, of hun geaardheid. Dan mogen we ook niet accepteren dat mensen politiek voordeel vinden bij het zaaien van angst en verdeeldheid. Als we met Jezus verbonden willen blijven, mogen we niet onverschillig blijven bij dit soort onrecht in onze wereld, moeten we opstaan tegen wat ons verdeelt en opkomen voor wat ons verbindt.
In de tweede lezing zei God dat ook heel helder door de woorden uit die eerste brief van Johannes: “Vrienden, wij moeten niet liefhebben met woorden en leuzen, maar met concrete daden. Dat is onze maatstaf; daardoor krijgen wij de zekerheid, dat wij thuishoren bij de waarachtige God”.
Soms vraagt de verbondheid met Jezus veel van ons. Paulus heeft dat meegemaakt. Hij had eerder een grote haat gekoesterd tegen de nieuwe beweging van Joden die getuigden van Jezus’ verrijzenis, die overal verkondigden dat die eeuwenoude beloften van God dat Hij Zijn Messias zou zenden, op nog diepere en indrukwekkende wijze was vervuld door het lijden, de kruisdood en verrijzenis van Jezus dan de meeste Joden voor mogelijk hadden gehouden. Dit was nonsense voor Saulus. Gevaarlijke onzin vond hij het, ondermijnende leringen die het Joodse geloof van binnenuit zouden verdelen en vernietigen. Saulus was er van overtuigd dat hij Gods werk deed door fanatiek overal Christenen op te sporen en ze in de gevangenis te werpen. Tot hij door Jezus op die weg naar Damascus geheel overhoop wordt gegooid en Saulus Jezus hoort en ervaart als de levende Zoon van God die met hem verbonden wilde zijn. Uiteindelijk wordt Saulus, onder de naam Paulus, de vurige apostel die het evangelie overal brengt waar hij kan, velen tot geloof in Jezus brengt, en zelf zegt: “Christus is mijn leven. Niet ik leef, Jezus leeft in mij”. Hij is daar zelf veel vervolgd door geworden. Maar die zware tegenslagen heeft hij moedig gedragen, omdat hij zich steeds gedragen wist door die innerlijke verbondheid met Christus, de levende Heer.
Echt Christen-zijn heeft dus altijd te maken met verbondenheid. Als wij dan zware beproevingen moeten meemaken, als wij getroffen worden door moeilijke, bittere ervaringen, laten we dan niet twijfelen aan de verbondenheid van God met ons. Soms snoeit de Vader de gelovige mens, zegt Jezus, om door de inzichten die er groeien door de pijn en de grote veranderingen die de tegenslagen ons brachten, nog meer vrucht te kunnen dragen. Om nog meer mensen te worden die door hun verbondenheid met de naaste, die liefde die God ons openbaart in Jezus, waar maken door concrete oprechtheid en door inzet voor een betere, rechtvaardige samenleving. Dan worden wij nog vruchtbaarder in Gods ogen, nog rijper in goedheid en liefde.
Als wij zo durven en kunnen leven, wordt de grootheid van God zichtbaar in ons, dragen wij vrucht en zijn wij ware leerlingen van Jezus. Geen gemakkelijke opgave! Maar we hebben dan ook een heel mensenleven de tijd om ons daarin te oefenen. En mocht het ons soms niet lukken, dan mogen we ons altijd getroost weten door de gedachte dat God groter is dan ons hart. Dat wij met al onze beperkingen en eigenaardigheden toch altijd trouwe, vruchtbare ranken aan Christus mogen zijn.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie