Achtergrond van de eerste lezing (Jeremia 31: 31-34)
De profeet Jeremia werd door God rond 627 vóór Christus, in het dertiende regeerjaar van koning Josia, geroepen om met krachtige prediking het volk wakker te schudden uit de religieuze onverschilligheid waarin velen leefden. Jeremia wees telkens weer op het grote belang van het trouw zijn aan het verbond met Jahweh, de God van Israël. Hij kondigde aan dat als zovelen God ontrouw bleven, een grote ramp het gevolg zou zijn, wat werkelijkheid werd toen de legers van de Babyloniërs het land en Jeruzalem plunderden en verwoestten. Toch kondigt God door Jeremia ook Zijn barmhartigheid aan. Een nieuw verbond zal Hij sluiten, waarbij de gelovigen als Gods kinderen Hem vanuit hun hart zullen kennen door de gave van de Heilige Geest.
Eerste lezing: Jeremia 31: 31-34
Er komt een tijd – godsspraak van de Heer- dat ik met Israël een nieuw verbond sluit. Geen verbond zoals ik met hun voorvaderen gesloten heb, toen ik hen bij de hand heb genomen om hen uit Egypte te leiden. Want dat verbond hebben zij verbroken, ofschoon ik hun meester was – godsspraak van de Heer -. Dit is het nieuwe verbond dat ik in de toekomst met Israël sluit: Ik leg mijn wet in hun binnenste, ik grif ze in hun hart. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden: Leer de Heer kennen. Want iedereen, groot en klein kent mij dan – godsspraak van de Heer -. Dan vergeef ik hun misstappen, ik denk niet meer aan hun zonden.
Tussenzang: Psalm 51
REFR: SCHEP IN MIJ EEN ZUIVER HART, MIJN GOD
- God, ontferm U over mij in uw barmhartigheid,
delg mijn zondigheid in uw erbarmen.
Was mijn schuld volkomen van mij af,
reinig mij van al mijn zonden. - Schep in mij een zuiver hart,
mijn God, geef mij weer een vastberaden geest.
Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn,
neem uw heilige Geest niet van mij weg. - Geef mij weer de weelde van uw zegen,
maak mij sterk in edelmoedigheid.
Dan zal ik de dwalenden uw wegen leren,
alle schuldigen terugvoeren tot U.
Achtergrond van de tweede lezing (Hebreeën 5: 7-9)
De schrijver van de brief aan de Hebreeën was vrijwel zeker niet Paulus, maar een andere persoon uit de jonge Kerk die de gelovigen die opgegroeid waren in het Joodse geloof en vanuit de Joodse cultuur, en tot geloof in Christus gekomen waren, heeft willen bemoedigen in hun toewijding aan Christus. Hij denkt na over hoe Christus de ware Hogepriester is. Christus heeft niet zoals de gebruikelijke Hogepriesters jaarlijks in de tempel van Jeruzalem het bloed van een lam vergoten op de deksel van de ark van het verbond om God te bidden om vergeving van zonden. Neen, in lijden en kruisoffer heeft Christus Zijn eigen bloed vergoten en als Zoon van de Vader een nieuw en eeuwig verbond tot stand gebracht voor geheel de mensheid.
Tweede lezing: Hebreeën 5: 7-9
Broeders en zusters, in de dagen van het sterfelijk leven heeft Christus onder luid geroep en geween gebeden en smekingen opgedragen aan God die Hem uit de dood kon redden. Om zijn vroomheid is Hij verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij het einde had bereikt is Hij voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 12, 20-33)
De komst van de Grieken die Jezus willen zien, wordt het begin van het “uur” van Jezus’ lijden en kruisdood. Jezus aanvaardt Zijn “uur” als de vervulling van geheel Zijn zending in de wereld, namelijk om door lijden en kruis de Vader in liefde geheel gehoorzaam te zijn en als het Paaslam, als een lijdende Dienaar, de zonden der wereld te dragen en te verzoenen, en de machten der duisternis te overwinnen. Zo zal Hij Zijn Vader verheerlijken, dat wil zeggen, de eer van de Vader herstellen die door de zonde van de mensheid geschonden was en Zijn schepping weer nieuw maken door goddelijke liefde.
Evangelie: Johannes 12, 20-33
Onder degenen die bij gelegenheid van het feest optrokken ter aanbidding waren ook enige Grieken. Deze nu klampten Filippus van Betsaida in Galilea aan en vroegen hem: “Heer, wij zouden Jezus graag spreken.” Filippus ging het aan Andreas vertellen en tenslotte brachten Andreas en Filippus de boodschap aan Jezus over. Jezus echter antwoordde hun: “Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt blijft hij alleen; maar als hij sterft brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven bemint verliest het; maar wie zijn leven in deze wereld haat zal het ten eeuwigen leven bewaren. Wil iemand Mij dienen dan moet hij Mij volgen; waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient zal de Vader hem eren. Nu is mijn ziel ontroerd. Wat moet Ik zeggen? “Vader, red Mij uit dit uur? “ Maar daarom juist ben Ik tot dit uur gekomen. “Vader, verheerlijk uw Naam.” Toen kwam er een stem vanuit de hemel: “Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken.” Het volk dat er bij stond te luisteren zei dat het gedonderd had. Anderen zeiden: “Een engel heeft tot Hem gesproken.” Maar Jezus sprak: “Niet om Mij was die stem maar om u. Nu heeft er een oordeel over de wereld plaats, nu zal de vorst dezer wereld worden buitengeworpen; en wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven zal Ik allen tot Mij trekken.” Hiermee duidde Hij aan welke dood Hij zou sterven.
Overweging:
Zusters en broeders,
Vandaag is het de vijfde zondag van de veertigdagentijd. Pasen begint nu echt nabij te komen. Dat merk je ook in de lezingen die de Kerk heeft gekozen voor deze vijfde zondag. In de eerste lezing belooft God dat Hij een nieuw verbond zal sluiten met Zijn volk. Dat verbond zal niet langer gegrift staan op stenen tafelen, zoals bij dat eerste verbond op de berg Sinaï, maar dit nieuwe verbond zal direct in het hart van de mensen gegrift staan.
Misschien begrepen de tijdgenoten van de profeet Jeremia niet wat hij daarmee bedoelde, maar wij begrijpen hem wel, want we weten dat Jezus dat nieuw verbond is. Hij leerde ons dat bij God de Vader niet de geboden en verboden centraal staan, maar dat het bij God gaat om verbondenheid, om relatie, dat Hij wil wonen in de harten van alle mensen. In het hart, omdat God liefde is.
In de evangelielezing die de Kerk heeft gekozen, merk je nog meer dat Pasen, het feest van de verrijzenis, nabij is. We weten dat die verrijzenis volgt op de kruisiging en de dood van Jezus. En naar dat lijden en die kruisdood verwijst Jezus met heel diepe woorden. Hij gebruikt het beeld van de graankorrel: de graankorrel die alleen als hij in de aarde valt en sterft, veel vrucht zal voortbrengen. En die graankorrel, dat is Jezus zelf.
Een ander belangrijk beeld is dat Jezus zegt dat het uur gekomen is dat de Mensenzoon verheerlijkt zal worden, en dat Hij aan zijn Vader vraagt om ook zijn Naam te verheerlijken. Wat moeten we ons bij die verheerlijking voorstellen? Het antwoord daarop horen we in het begin van het evangelie, wanneer verteld wordt dat enkele Grieken Jezus echt willen zien. Zij willen door Jezus, en in Jezus, God ontmoeten.Voor Jezus is dat hoe Hij God zal verheerlijken, namelijk door Zijn liefde voor de Vader tot het uiterste toe te tonen, door de Vader te gehoorzamen en de Vaders wil tot verlossing als Zijn trouwe Zoon geheel te vervullen door het lijden en de kruisdood. Zo verheelijkt Jezus de Vader.
En wij? Zijn wij zoals die Grieken? Willen ook wij Jezus ontmoeten en Hem ook echt zien? En als wij Jezus zien: staan wij dan op afstand te kijken als toeschouwers, of willen we ons door Hem laten vormen, ons door Zijn woorden en voorbeeld laten raken, ook mensen worden die door concrete daden Gods wil proberen te vervullen in hun leven? Willen we luisteren naar Hem en leven naar zijn woorden en daden? Willen ook wij dus Gods naam verheerlijken, door te leven naar dat centrale gebod: Gij zult de Heer Uw God liefhebben met heel uw kracht en uw naaste gelijk uzelf?
Er is trouwens nog iets dat we ons bij dat evangelie moeten afvragen. Jezus weet dat zijn uur van lijden en dood gekomen is. Hij had Jeruzalem achter zich kunnen laten en terugkeren naar Kafarnaüm, waar niemand Zijn dood wilde. Maar Hij doet dat niet, en Hij wil ook niet vragen: ‘Vader, red Mij uit dit uur.’ Hij wil dat niet omdat Hij dan de zending opgeeft die Hij van zijn Vader gekregen heeft. Jezus wil niet ontrouw worden aan die zending, omdat Hij de Vader liefheeft, niet slechts met woorden en in het gebed, maar vooral ook door de wil van de Vader trouw te volbrengen tot het uiterste toe, ook al boezemt het aanstaande lijden en de confrontatie met het geheim van het kwaad en de machten der duisternis, Hem vrees in.
Dus wat we ons moeten afvragen is: zijn wij voldoende trouw aan wat van ons verwacht mag worden door God? Net als Jezus maken wij soms pijnlijke, soms zelfs verschrikkelijke dingen mee. Ziektes die aftakelen en lijden, angst en de dood brengen, moeilijke tegenslagen, de stress en taaie zorgen die veroorzaakt worden door armoede, pijnlijke conflicten met anderen, en zo zijn er zoveel andere dingen waar we erg onder zullen lijden als die ons leven binnentreden. Zijn wij dan, naar het voorbeeld van Jezus, trouw genoeg om God daar niet op ruwe wijze verantwoordelijk voor te stellen en te eisen dat Hij ons direct helpt? Misschien worden we zo kwaad op God dat we niet meer kunnen of willen bidden, en zelfs ons geloof in twijfel trekken? Misschien blijft in ons hoofd steeds weer die wrok aan ons knagen en die vraag van “waarom altijd wij en nooit de anderen? Waarom kunnen die anderen die amper geloven, bijna niet bidden, en misschien het amper ernstig nemen met naastenliefde of eerlijkheid, er toch vrolijk en gezond op los leven?”
Zo heeft deze vijfde zondag van de veertigdagentijd voor ons hele belangrijke lezingen met diepgaande woorden en aangrijpende gebeurtenissen: God die een nieuw verbond belooft; Jezus wiens uur gekomen is; de Naam van God die verheerlijkt wordt; heidense Grieken die Jezus echt willen zien terwijl de vooraanstaande religieuze leiders van Zijn eigen volk Zijn dood aan het plannen zijn; en voor ons de vraag waar wij staan in die woorden en gebeurtenissen. Zoals altijd is dat de vraag of we echt proberen te leven naar Jezus’ woorden en daden.
En zoals elke zondag in deze veertigdagentijd wordt ons daarbij uitdrukkelijk de weg gewezen: namelijk van harte de weg van Jezus gaan. De weg waar maar één wet geldt, en dat is de wet van de liefde: liefde voor God en liefde voor onze naaste. En daarbij niet oppervlakkig blijven, maar vruchtbaar zijn zoals graankorrels in de aarde. Wij worden samen met Christus tot graankorrels, wanneer wij vreugde en voldoening vinden in het concrete van inzet voor onze medemensen. We worden graankorrels als wij bereid waren offers te brengen omdat we ons lieten raken door wat anderen moesten meemaken en we zo iets voor hen konden betekenen. We worden als graankorrels wanneer we ook niet begrijpen waarom dit en waarom dat, maar we trouw blijven in het leven naar de wil van God die in Zijn barmhartigheid steeds weer nieuwe kansen geeft. Wij worden als graankorrels als wij de verleiding weerstaan om te stoppen met geloof en gebed wanneer het leven pijn doet en onrechtvaardig lijkt, en wij toch ons hoofd blijven buigen om God te danken en wij volharden in het geloven dat God zal voorzien, dat op Zijn wijze en in Zijn tijd ons die nieuwe kiemkracht van het zaad zal doen beleven: de kiemkracht van de verrijzenis en van de nieuwe schepping. Laten we daarom sterk staan in ons geloof, elkaar bevestigen in dit geloof, en dat ook wij met Christus graankorrels mogen zijn, die delen en die leven brengen voor anderen en voor onszelf, vanuit de genade van onze Heer. Amen.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie