Achtergrond van de eerste lezing (Job 7: 1-4. 6-7)
Het boek Job is een diepzinning bijbelboek uit het Oude Testament. Job wordt beschreven als een gezegend, rijk man die oprecht godvrezend is. God staat dan Satan toe hem te gronde te richten als een ultieme test van Jobs geloof. Job verloor zijn kinderen, zijn rijkdom en zijn gezondheid. Hij werd tot het uiterste op de proef gesteld, maar bleef aan zijn geloof vasthouden. Het grootste deel van het boek, 39 van de 42 hoofdstukken, zijn filosofisch-theologische overwegingen of redeneringen van Job en drie vrienden. Deze vrienden hielden vol dat Jobs noodlot het gevolg moest zijn van zijn zonden, maar Job bleef zijn onschuld bepleiten. Job werd uiteindelijk openlijk door God in zijn eer hersteld, zijn vrienden echter hadden het niet bij het rechte eind.
Eerste lezing: Job 7: 1-4. 6-7
Job sprak: Moet de mens niet zwoegen op aarde, dagen maken van een dagloner? Hij snakt naar schaduw, ziet verlangend uit naar betaling. Zo ken ik vruchteloze maanden en nachten lang van getob. ’s Avonds denk ik: wanneer wordt het morgen? en ’s morgens: wanneer wordt het avond? En zolang het licht is ben ik ziek van onrust. Mijn dagen verschieten sneller dan een weversspoel, ze lopen af, de draad is ten einde. Bedenk dat mijn leven een ademtocht is, dat mijn ogen het geluk niet meer zullen zien.
Tussenzang: Psalm 147
Refrein: PRIJST NU DE HEER, GEBROKEN HARTEN GENEEST HIJ WEER.
- Prijst nu de Heer, het is goed Hem te loven,
bezingt onze God, alle lof komt Hem toe.
De Heer bouwt de stad Jeruzalem op,
verzamelt Israël uit de verstrooiing. - Gebroken harten geneest Hij weer,
Hij heelt alle bloedende wonden.
Hij die het getal van de sterren kent
en elk van hen roept bij zijn naam. - Verheven is Hij, onze Heer, en almachtig,
Zijn wijsheid is onbegrensd.
De Heer verheft de vernederden
maar zondaars werpt Hij ter aarde.
Achtergrond van de tweede lezing (1 Korintiërs 9: 16-19. 22-23)
In hoofstuk 9 van de eerste brief aan de Korintiërs, verwijst Paulus naar een groep binnen de jonge Kerk, die zware afbrekende kritiek op hem had en zijn positie binnen de Kerk aanviel en wilde afbreken. In deze context herinnert Paulus de gelovigen eraan dat hoewel hij de stichter is van de Kerk te Korinte, en hij er dus recht op heeft om door deze gemeente onderhouden te worden, hij altijd van dat recht heeft afgezien. Hij heeft uit passie voor Christus het evangelie verkondigd. Heel zijn werken en inzet werden ingegeven door een diep besef van roeping. En zo geeft Paulus een heel persoonlijke getuigenis, over wat het voor hem heeft betekend apostel van Christus te zijn.
Tweede lezing: 1 Korintiërs 9: 16-19. 22-23
Broeders en zusters, dat ik het evangelie predik is voor mij geen reden om te roemen: ik kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie niet verkondig! Deed ik het uit eigen beweging dan had ik recht op loon; maar zo is het niet: het is een taak die mij is toevertrouwd. Wat is dan mijn verdienste? Dat ik het evangelie kosteloos verkondig en geen gebruik maak van het recht aan de prediking verbonden. Van allen onafhankelijk, heb ik mij de slaaf van allen gemaakt om er zoveel mogelijk voor Christus te winnen. Met de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Alles ben ik voor allen om er tot elke prijs enkelen te redden. En ik doe alles voor het evangelie om er ook zelf deel aan te krijgen.
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 1: 29-39)
De evangelist Marcus geeft in hoofdstuk 1 heel kernachtig het begin van Jezus’ missie weer. Na de gevangenneming van Johannes de Doper, vangt Jezus aan met het verkondigen van het Rijk Gods en de oproep tot bekering en geloof. Dan spreekt Marcus over de roeping van de eerste vier apostelen en hun zending om als mensenvissers te delen in Jezus’ missie. Vervolgens beschrijft Marcus Jezus’ uitdrijven van een onreine geest als een uiterlijk teken van Jezus’ macht over het rijk der duisternis. Dan volgt de genezing van de schoonmoeder van Simon Petrus als een teken dat in Jezus het Rijk Gods dat Hij verkondigt, ook reeds zich begint te verwezenlijken. Het oprichten van de schoonmoeder is al een eerste verwijzing naar de verrijzenis. Maar in dit eerste wonder ligt ook al de roeping van de Kerk om overal, in alle delen van de wereld, het evangelie te verkondigen en zo de zending van Gods Zoon voort te zetten.
Evangelie: Marcus 1: 29-39
In die tijd toen Jezus uit de synagoge kwam ging Hij met Jakobus en Johannes naar het huis van Simon en Andreas. De schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed; zij spraken Hem aanstonds over haar. Hij ging naar haar toe, pakte ze bij de hand en deed haar opstaan; zij werd vrij van koorts en bediende hen. In de avond, na zonsondergang, bracht men allen die lijdend of bezeten waren bij Hem. Heel de stad stroomde voor de deur samen. Velen die aan allerhande ziekten leden genas Hij en Hij dreef tal van geesten uit, maar Hij liet niet toe dat de boze geesten spraken, omdat zij Hem kenden. Vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats waar Hij bleef bidden. Simon en diens metgezellen kwamen Hem achterop en toen ze Hem gevonden hadden zeiden ze: “ledereen zoekt U.” Hij antwoordde hun: “Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen in de omtrek, opdat Ik ook daar ken prediken. “Daartoe immers ben Ik uitgegaan.” Hij trok door heel Galilea, predikte in hun synagogen en dreef de boze geesten uit.
Overweging:
Ik zou vanuit de grote rijkdom van de lezingen van deze zondag, het thema met u willen overwegen van “nieuwe wegen durven gaan”.
In het evangelie komt er een grote uitdaging op Jezus af. Hij wordt op dat moment enorm bewonderd en geprezen. Men brengt allerlei zieken naar Hem toe en mensen die gekweld worden door demonen. “Iedereen zoekt U”, zeggen de apostelen tot Hem. Maar toch heeft Jezus een innerlijke vrijheid waardoor Hij –los van de verwachtingen van de mensen om Hem heen en los van de grote populariteit die Hij op dat moment heeft- Hij nieuwe wegen durft te gaan. En Hij legt het Zijn apostelen zo uit: met een heel kort zinnetje die zo simpel lijkt maar die voor iedere mens een hele diepe les in zich draagt: “Hiertoe ben Ik uitgegaan”. Met andere woorden: “Ik weet dat Ik ook nodig ben voor andere zaken; Ik weet dat de mensen hier Mij bij zich willen houden, maar Ik weet dat er nog andere taken voor Mij liggen die Ik nu moet gaan doen, dat Ik andere wegen moet gaan waar Mijn persoon, Mijn talenten en mijn ervaringen, en mijn inzet, nu nodig zijn”.
Het beantwoorden van Gods innerlijke roepstem is vaak heel moeilijk voor ons. Soms worden we ontmoedigd door onze mislukkingen, maar op andere momenten worden we juist tegengehouden door het succes dat we hebben, door datgene wat we zo goed doen. Net als Jezus moeten we soms ingaan tegen degenen die ons en het werk dat we doen, bewonderen. Ze willen dat we doorgaan daar waar we zijn. Ze herinneren ons aan het goede dat we doen voor andere mensen: als vrienden, of door ons werk, of door onze inzet. Ze spreken over hoe we ze bij de hand nemen en ze helpen, zoals Jezus de schoonmoeder van Simon Petrus bij de hand had genomen en haar had geholpen en genezen. Er zijn dan mensen die ons dankbaar zijn en ze willen ons bij zich houden, door te wijzen op degenen die naar onze hulp of ons werk uitzien, zoals al die mensen in Kafarnaum die hun zieken en lijdenden tot Jezus brachten.
Hoe moeilijk kan het niet zijn om nieuwe wegen te durven gaan, om in te gaan op wat je diep in je hart voelt als een roepstem van God, vooral wanneer anderen hun verwachtingen van je hebben. En toch zet vandaag dat voorbeeld van Jezus ons allemaal aan het denken. Hij herinnert ons eraan dat als we Gods wil willen doen, we moeten leren om als het ware ’s morgensvroeg op te staan, lang voor zonsopgang, en net als Hij figuurlijk ons huis verlaten om naar een eenzame plek te gaan en daar te bidden. In het gebed, in het vaak tijd nemen om in de innerlijke stilte te luisteren naar God, in dat gebed zullen wij soms merken dat Gods stem iets van ons vraagt. “Hiertoe ben Ik uitgegaan”: dat voelen wij dan ook. God heeft mij voor iets in gedachten. Ik moet ergens mijn krachten gaan geven: voor die persoon in nood, of mij inzetten voor die organisatie of dat vrijwilligerswerk. In het gebed dat niet alleen praat tot God maar dat ook naar God wilt luisteren, kunnen wij beginnen aan te voelen dat Hij op dit moment een nieuwe weg voor ons in gedachten heeft, een nieuwe taak, een nieuw levensproject, een nieuwe uitdaging. En wanneer anderen ons dan komen zeggen: “Iedereen zoekt je”, dan zullen wij hopelijk net als Jezus vrij genoeg zijn om te kiezen voor wat we aanvoelen als datgene wat ons nu te doen staat, dat wat God nu van ons vraagt.
In de eerste lezing waren het Job en zijn vrienden die nieuwe wegen moesten leren gaan. Job had een voorbeeldig leven geleid, een leven van eerlijk en oprecht zijn, goed zorgen voor de vrouw en kinderen, en alle andere zaken waarmee God hem gezegend had. Maar toen was alles onbegrijpelijk veranderd. De Satan had aan God gezegd dat het wel begrijpelijk was dat Job zo vroom was, omdat hij allerlei zegeningen van God ondervond, maar dat als Job zwaar beproefd zou worden, hij God wel zou verlaten en zelfs vervloeken. Wanneer Job dan alles verliest, en beproefd wordt door catastrofen die diep op hem inhakken, dan komt die moeilijke vraag naar boven van “Waarom?” Zijn vrienden beginnen hem te bestoken met allerlei vroom-klinkende verklaringen en redeneringen, die erop neerkomen dat het lijden altijd een oorzaak heeft in zonden, dat een straf nooit zomaar op iemand neerkomt, en dat Job dus wel zijn verborgen zonden moet hebben, waar hij nu voor moet betalen. Hij moet zich dus bekeren, dan zal er zeker wel een einde komen aan deze straf.
Maar ook door deze lezing wilt God ons leren om nieuwe wegen te durven gaan. Het Woord wil ons leren om niet te snel allerlei goedbedoelde verklaringen te zoeken voor het lijden van jezelf of anderen. Want wanneer echt lijden ons treft, grijpen we vaak bewust of onbewust gelijk terug naar die link van oorzaak en gevolg, oftewel van zonde en straf. En daardoor komt dan steeds weer die vraag in onze gedachten en in onze gesprekken: “Waaraan heb ik dit verdiend? Waarom? Of waaraan heeft mijn moeder of mijn broer dit verdiend?” Deze vraag naar het ‘waarom’ van ernstig lijden, kan ons innnerlijk verscheuren, kan ons onzeker maken, of boos en opstandig.
Soms zal er misschien een verband zijn tussen slechte dingen die we gedaan hebben en lijden dat ons treft, misschien, maar heel vaak zal deze weg van verklaringenen zoeken niet de juiste weg zijn. Dit is de weg die de vrienden van Job gingen. Ze wilden te snel verklaringen bedenken en die redeneringen verdedigen.
Maar God wil ook hier dat wij nieuwe wegen durven gaan. Belangrijker dan ons te richten op het moeten begrijpen “waarom”, is om net als Jezus de troostende en genezende kracht te kennen van vriendschap, van liefde, van de aandacht en de solidariteit van vrienden en familie. Job klaagde bij zijn vrienden: “Toen jullie in mijn ellende gewoon bij mij zaten, en mij nabij waren in alle stilte, toen heb ik jullie aanwezigheid ervaren als een troost in mijn pijn en beproevingen. Maar toen jullie mij begonnen te bestoken met jullie verklaringen en redeneringen, werden jullie een bron van ergernis en boosheid voor mij”.
Dus ook hier roept God ons op om nieuwe wegen te durven gaan. Als wij steeds meer net als Jezus, die momenten van stil gebed, van luisterend gebed inbouwen, dan kan God ons die wegen wijzen die troost of inspiratie of kracht kunnen brengen. Hij zal ons uitzenden, zoals Jezus zei “naar de dorpen in de omtrek”, dat wil zeggen naar mensen of situaties die ons nodig hebben, om daar datgene te brengen wat God wil dat wij daar brengen. En dat zal altijd iets te maken hebben met Zijn evangelie, Zijn blijde boodschap, met het Rijk Gods.
Een onvergetelijk voorbeeld hiervan is de grote apostel Paulus, de apostel van de verkondiging van Christus’ evangelie aan de heidenvolkeren. Laten we weer even zijn persoonlijke gevoelens en beleving beluisteren van hoe Paulus zich geroepen voelde om het vertrouwde los te laten en nieuwe wegen te durven gaan, daar te gaan en zich daar in te zetten waar God hem nodig had: “Dat ik het evangelie predik is voor mij geen reden om te roemen: ik kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie niet verkondig! Deed ik het uit eigen beweging dan had ik recht op loon; maar zo is het niet: het is een taak die mij is toevertrouwd. Met de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Alles ben ik voor allen om er tot elke prijs enkelen te redden. En ik doe alles voor het evangelie om er ook zelf deel aan te krijgen”.
Laten we zo missionaire gelovigen zijn, mensen die vanuit de kracht van hun geloof en hun gebed, nieuwe wegen durven gaan en zo instrumenten worden van de levende God.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie