Commentaar op de Lezingen van de 4e Zondag van de Advent (Jaar B) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (2 Samuël 7: 1-5, 8-11, 16)
De eerste lezing brengt ons terug naar de tijd toen David in de stad Hebron gezalfd werd tot koning over zowel de tien stammen van het noorden als de twee stammen Juda en Benjamin van het zuiden. Het eerste wat David vervolgens ondernam was om de vesting Sion, dat tussen de twee gebieden gelegen was, te veroveren op de Jebusieten en het te maken tot zijn nieuwe hoofdstad. Hij gaf het de naam “Jeruzalem”, wat in het Hebreeuws betekent “Stad van vrede”. Hij bouwde er een prachtig paleis. Wanneer hij voornemens is ook een huis voor God te bouwen, een tempel, dan zweert God aan David dat Hij voor hem een huis, dus een koninklijk geslacht, zal oprichten. Eens zal uit dit geslacht van David de Messias geboren worden.

Eerste lezing: 2 Samuël 7: 1-5, 8-11, 16
Toen koning David zijn intrek had genomen in zijn paleis en de Heer gezorgd had dat al zijn vijanden, in heel de omtrek hem met rust lieten zei hij tegen de profeet Natan: “Nu moet u eens zien! Zelf woon ik in een paleis van cederhout en de ark van God staat onder tentdoek!” Natan zei tot de koning: “Doe gerust wat u van plan bent; de Heer staat u bij.” Maar diezelfde nacht nog werd het woord van de Heer gericht tot Natan: “Zeg aan mijn dienaar David: Zo spreekt de Heer: Gij wilt voor mij een huis bouwen en mij daarin laten wonen? Zo spreekt de Heer, Heer van de hemelse machten: Ik heb u uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan om vorst te zijn over mijn volk Isral. Op al uw tochten heb ik u bijgestaan, al uw vijanden heb ik vernietigd, uw naam heb ik groot gemaakt als die van de groten der aarde. Ik heb mijn volk Israël een gebied gegeven en het daar geplant om er te wonen. Het wordt niet meer opgeschrikt en door geen boosdoeners verdrukt zoals vroeger, in de tijd dat ik over Israël, mijn volk, rechters had aangesteld. Ik heb gezorgd dat al uw vijanden u met rust laten. De Heer kondigt u aan dat hij voor u een huis zal oprichten. Zo zal uw huis en uw koninklijke macht altijd stand houden; uw troon staat vast voor eeuwig.”


Tussenzang: Psalm 89
Refrein: UW GUNSTEN, HEER, WIL IK BEZINGEN

  1. Uw gunsten Heer, wil ik bezingen,
    Uw trouw verkondigen aan elk geslacht.
    Gij hebt gezegd: mijn gunst blijft eeuwig duren,
    de Hemel is de grondslag van mijn trouw.
  2. Ik heb met David een verbond gesloten,
    mijn uitverkoren dienaar met een eed beloofd:
    Ik zal Uw nageslacht in stand houden voor eeuwig,
    in alle tijden blijft uw troon bestaan.
  3. Hij zal Mij aanroepen: Gij zijt Mijn Vader,
    Mijn God, de steenrots van mijn heil.
    Voor altijd kan hij rekenen op Mijn genade,
    voor immer blijft mijn bond met hem van kracht.

Achtergrond van de tweede lezing: (Romeinen 16: 25-27)
De brief van Paulus aan de Romeinen is een erg belangrijke brief. Paulus is onderweg naar Rome, maar hij kent de kerkgemeenschap van de hoofdstad van het Romeinse Rijk nog niet. Hij geeft daarom in deze brief die hij vooruit stuurt, een beknopte samenvatting van zijn visie op het geloof en op de verlossing in Christus. Zijn woorden die we in deze lezing horen, herinneren ons eraan God altijd te prijzen, vooral nu wij over enkele dagen de geboorte van Christus zullen vieren.

Tweede lezing: Romeinen 16: 25-27
Broeders en zusters, Aan Hem die bij machte is u te bevestigen in het evangelie van Jezus Christus dat ik verkondig – volgens de openbaring van het geheim dat eeuwenlang verzwegen bleef maar dat nu is onthuld, en dat krachtens de opdracht van de eeuwige God aan de hand van profetische geschriften aan alle heidenvolken is bekend gemaakt om hen te brengen tot de gehoorzaamheid van het geloof.- Aan Hem, de enige, alwijze God zij de heerlijkheid door Jezus Christus in de eeuwen der eeuwen! Amen.

Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 1: 26-38)
Toen Maria sprak: “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord”, voltrok zich het meest indrukwekkende mysterie, ja, het meest ondoorgrondelijke goddelijk ingrijpen dat ooit heeft plaatsgevonden in de geschiedenis van de schepping. God’s eniggeboren Zoon, die van vóór alle tijden met Hem was, in en door de eenheid van de Heilige Geest, werd mens. Zo deelt God ons mensenbestaan door Zijn Zoon, wiens naam “Jezus” in het Hebreeuws betekent “God redt”. Hij zal ons verlossing brengen, licht in alle duister, om alles nieuw te maken.

Evangelie: Lucas 1: 26-38
Toen Elisabeth zes maanden zwanger was werd de engel Gabriël van Godswege gezonden naar een stad in Galilea, Nazaret, tot een maagd die verloofd was met een man die Jozef heette, uit het huis van David; de naam van de maagd was Maria. Hij trad bij haar binnen en sprak: “Verheug u, de Heer is met u.” Zij schrok van dat woord en vroeg zich af wat die groet toch wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: “Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en gij moet Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.,” Maria echter sprak tot de engel: “Hoe zal dit geschieden daar ik geen man beken?” Hierop gaf de engel haar ten antwoord: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God. Weet dat zelfs Elisabeth, uw bloedverwante, in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen en, ofschoon zij onvruchtbaar heette, is zij nu in haar zesde maand; want voor God is niets onmogelijk.” Nu zei Maria: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.” En de engel ging van haar heen.

Overweging:
In de eerste lezing vandaag wordt gesproken over wel of niet een tempel bouwen. David wilt een tempel bouwen voor God in zijn pasveroverde nieuwe hoofdstad Jeruzalem. Maar via de profeet Natan laat God een tegengeluid horen, woorden die tot nadenken en dieper inzicht moeten leiden.
Een tempel of een kerkgebouw heeft namelijk voor onze God weinig zin als je niet zelf ook een tempel van Gods Geest wilt zijn. Wij worden zelf een levende tempel voor God wanneer wij Hem de eer en de aandacht geven die past bij mensen die door het doopsel en het geloof in verbond leven met Hem. Wij worden een levende tempel van God wanneer wij goedheid en zorg tonen voor hen die in nood zijn. Daarom zegt God via de profeet Natan dat het voor Hem geen prioriteit is om een schitterende tempel te hebben, bekleed met cederhout en goud. Sinds de tijd van Mozes had Israël een bescheiden tentheiligdom gehad, waarmee God duidelijk had gemaakt dat Hij met zijn volk onderweg is en ook figuurlijk meetrekt met hun lief en leed, met hun hoogtepunten en moeilijke tijden.

En zo openbaart God via de profeet Natan dat Hij iets verrassends zal doen: niet koning David zal voor God een huis bouwen, maar God bouwt een huis voor David, namelijk een koninklijk geslacht dat van vader op zoon uiteindelijk meer dan vier eeuwen lang onafgebroken vanuit Jeruzalem zal regeren. En eens zal uit dit koninklijk geslacht van David de Messias geboren worden. Daarom zal de Messias worden aangeduid met de titel “Zoon van David”.

De boodschap van Nathan is zeer actueel. De mens kent de verleiding kent om, als hij een grootse tempel bouwt voor God, of andere religieuze dingen doet voor God, hij daarmee invloed meent te krijgen over God en God ingezet kan worden voor het realizeren van de menselijke ambities. En hoewel de profeet Natan in eerste instantie koning David gewillig ondersteunde, laat God in diezelfde nacht door een profetisch woord heel duidelijk weten aan koning David, maar ook aan alle mensen van alle tijden, dat God zich niet laat binden door mensen. God laat Zijn liefde en wijsheid niet inperken door de belangen en voorkeuren van mensen. Daarom zal David voorlopig moeten afzien van de bouw van de tempel. Later zal zijn zoon koning Salomo die tempel bouwen.

Een tempel of een kerkgebouw herinnert aan de aanwezigheid van God in onze wereld en onze samenleving. Het brengt mensen samen die God willen ontmoeten, die bij Hem kracht en houvast zoeken, en die er ook geestelijke voeding vinden. Een kerk heeft ook een buitenkant. Die buitenkant herinnert ook de voorbijgangers aan de aanwezigheid van God, het wijst naar die andere wereld: de wereld die door God beloofd is, een wereld waarin ieder kind veilig is, een wereld waar de armen en gekwetsten op de eerste rij zitten. Een kerkgebouw wil ook de buitenstaanders herinneren aan die belofte.

De moderne samenleving echter laat zich sterk opdelen in sectoren: werk en privé, godsdienst en staat, cultuur en economie. Dan is er de verleiding om God in één van die sectoren te plaatsen. De kerk wordt dan de plek waar God vereerd moet worden, maar daarbuiten werken vaak Zijn woorden te weinig door in het concrete leven van iedere dag. Daarbuiten merk je heel vaak veel te weinig dat mensen zich daadwerkelijk door hun geloof laten leiden tot een bepaalde manier van leven, tot bepaalde keuzes in ethisch en economisch handelen. Gods woord verliest dan zijn bedoeling, omdat het juist richting moet geven aan het concrete leven van mensen.

Daarom wil God zich niet laten opsluiten maar verkiest Hij de levende tempel van een gelovig, liefdevol mensenhart. En daarvan hoorden we in het evangelie zonet. Maria wordt een levende tempel wanneer zij “ja” zegt tot het woord van de engel Gabriël. Zij geeft haar leven als moeder van de eeuwenlang verwachtte Messias. Zoals in de tempel van Jeruzalem de ark van het verbond stond waarin de stenen platen met de Tien Geboden lagen, het Woord van God gebeiteld in steen, zo zal Maria als een levende ark van het verbond negen maanden lang het levende, mensgeworden Woord dragen in haar schoot. Maria is zo de levende tempel van de Heer. En zij heeft het Woord van de Levende God niet opgesloten in haar eigen leven als een privé bezit. Nee, na de boodschap van de engel is ze op reis gegaan: naar haar nicht Elisabeth, naar Bethlehem, naar Egypte om samen met Jozef haar kind in veiligheid te brengen, daarna terug naar Nazareth. Zij blijft getuigen van dat Woord, zij blijft liefde tonen aan anderen, en zij blijft vertrouwen, ook in de moeilijkste tijden toen zij onder het kruis stond en een zwaard van lijden en verdriet haar hart doorboordde.

God maakt de mens tot een levende tempel van de Geest wanneer de mens zijn of haar hart openstelt voor Gods Woord. Een kerkgebouw is voortaan bedoeld om die mens geestelijk te voeden en op zijn levenstocht plekken te geven van rust en bezinning. Daarom moeten de kerkgebouwen een rustplaats zijn voor de ziel, als levensbron voor de mens die steeds weer opnieuw Gods woord wil verstaan en Zijn roepstem wil volgen. Ieder mens wordt geroepen tot een levende relatie met Gods Woord. Maria’s hart en uiteindelijk heel haar leven, was vervuld van Gods Woord. Dit Woord wil ook ons steeds weer opneuw vormen en leiden. Mogen wij in deze laatste dagen voor kerst beseffen dat wij allen geroepen zijn om levende tempels te zijn waarin Gods Woord kan weerklinken en vrucht kan dragen door onze liefde voor God en door de naaste te beminnen gelijk onszelf. Dan zal de vrede van Kerstmis waarlijk in ons kunnen wonen.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: