Door: P. Tjon Kiem Sang –
Het feest van Pasen vervult ons met vreugde, een oprechte vreugde die diep van binnen opborrelt en wordt uitgezongen met een krachtig ‘Alleluja.’ Een uitroep van lofprijzing tot God, die zijn enige Zoon heeft opgeofferd aan het kruis om de zonde van de mens op zich te nemen en de mens te verlossen. God, die het bloed van zijn Zoon doet vergieten om een nieuw verbond te sluiten met de mens: de halsstarrige, weerbarstige en zondige mens krijgt daarmee van God een kans op nieuw leven, een nieuw begin.
Deze vreugde die wij anno 2018 ervaren met Pasen was echter niet aanwezig bij de leerlingen en de vrouwen, die op de eerste dag van de week naar het graf gingen waarin het lichaam van Jezus was gelegd. Het was minder dan 48 uren daarvoor, dat zij getuigen waren geweest van de kruisdood van Jezus, de Messias waarop zij al hun hoop hadden gevestigd. De man, die zij trouw hadden gevolgd en in wie zij steeds meer waren gaan geloven dat Hij de Zoon van God was, was als een misdadiger mishandeld en bespot, en tenslotte aan het kruis geslagen waaraan Hij is gestorven.
Alle vier evangelisten – Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes – vertellen dat in de vroegte van de eerste weekdag enkele vrouwen naar het graf togen. Bij alle vier is Maria van Magdala een van de vrouwen die naar het graf gaat, zeer waarschijnlijk nog vol van de pijn en het verdriet van de executie van haar Rabbi. Bovenop hun verdriet komt dan ook nog de pijn van de ontgoocheling, wanneer zij ontdekken dat het graf leeg is. Het lichaam van hun Messias, die zij met speciale kruiden willen balsemen, is weg.
In het Johannesevangelie spoedt Maria van Magdala, na de ontdekking van het lege graf, zich met radeloosheid naar Petrus en de leerling van wie Jezus hield. Deze twee haasten zich naar de plek om zich ervan te vergewissen. Ook zij treffen hetzelfde aan. Opvallend is echter wel het verschil in de reacties van deze twee leerlingen. Petrus treedt het graf binnen en ziet enkel tekenen van de afwezigheid van het lichaam. Het zal niet onwaarschijnlijk zijn dat bij Petrus een gevoel van verontrusting zich voegde bij het reeds aanwezig gevoel verdriet en verslagenheid.
De leerling van wie Jezus hield gaat naar binnen “en kwam tot geloof.” De leegte van het graf veroorzaakt bij hem geen radeloosheid of verontrusting, maar het brengt hem tot geloof. Nog zonder dat iemand hem ter plekke iets had gezegd – zoals de engel in de andere evangelieën – gelooft deze leerling: Hij is niet dood, Hij leeft! Daarmee beantwoordt hij volledig aan de rol die hem door Jezus was toegekend: hij was niet gewoon een van de twaalf, hij was de leerling van wie Jezus hield.
Deze leerling is het paradigma – oftewel het model bij uitstek – van volledig en onvoorwaardelijk geloof. Immers: de ander liefhebben betekent de ander vertrouwen, geloven. Wanneer twee mensen besluiten om in het huwelijk te treden, is dat niet alleen een bevestiging van de liefde tussen hen, maar vooral van het wederzijds geloof en vertrouwen in elkaar. De liefde die Jezus had voor deze leerling werd beantwoord met de liefde van deze leerling voor Jezus. Hij wijkt nimmer van de zijde van de Messias, is altijd bij Hem aanwezig, zelfs tot het uiterste moment onder het kruis … wanneer al de andere leerlingen zijn gevlucht.
Toen deze leerling het lege graf ontdekte zal er – net als bij ons met Pasen – bij hem dezelfde lofprijzing van Alleluja diep van binnen moeten zijn opgeborreld. Een lofprijzing vanwege de overtuiging dat de dood niet het laatste woord heeft. Het geloof dat de ellende die men doorstaat, de pijn en het verdriet in de confrontatie met zware tegenslag, niet zullen voortduren maar dat het leven overwint. Het geloof en de overwinning van het leven staan hier in een innige, onlosmakelijke en wederkerige relatie tot elkaar: het geloof is rotsvast omdat het leven overwint, en het leven overwint omdat het geloof rotsvast is.
Het leven op aarde – heel het leven, en niet alleen het menselijk leven – wordt in onze tijd in alle aspecten ervan bedreigd. Wij ervaren dat heel de schepping steeds meer onder de schaduw van de dood komt te staan. Deze ervaring kan ons verlammen en bij ons twijfels oproepen over de kracht van het leven. En dat is precies wat de dood – of zo u wilt, het kwaad – nodig heeft om te overwinnen: dat ons rotsvast geloof in de kracht van het leven gaat wankelen. De wederkerige relatie tussen geloof en leven gaat langzaamaan afbrokkelen. En als wij enkel de aard van de mens in beschouwing nemen, kan dit inderdaad enkel leiden tot een verdere afzwakking van ons geloof in het leven.
Het leven is echter een geschenk van God: een geschenk dat niet alleen de mens is gegeven, maar heel de schepping. Wij hoeven daarom enkel om ons heen te kijken, naar de rest van de schepping, om er weer van overtuigd te raken dat de dood niet het laatste woord heeft. Een oeroude boom, die wij in onze ogen als dood hebben afgeschreven, hakken wij om, omdat wij het hebben opgegeven en de macht van de dood sterker hebben geacht. En dan ontdekken wij dat er aan de overgebleven oude boomstronk, geheel tegen al onze verwachtingen in, frisgroene takjes en blaadjes ontspruiten. De boom die wij als dood hadden opgegeven, bloeit wederom vanwege de kracht van het leven.
Het geloof in het leven – de kracht van nieuw leven – is wat wij met Pasen vieren en heel ons wezen beweegt tot de uitroep ‘Alleluja’! Het is het geloof van de leerling van wie Jezus hield dat ons in staat stelt om niet te bezwijken onder het gewicht van de bedreigingen tegen het leven. Het is het geloof in het leven, die de duisternis van de dood, waarmee wij omringd worden, verdrijft. Het is het geloof dat het leven, ons door God geschonken, zal overwinnen en diep in elk van ons de lofprijzing doet opborrelen: Alleluja!
OMHOOG Jaargang 62, editie 13, 01 april 2018
Categorieën:geloof en leven, geloofsverdieping
Geef een reactie