Commentaar op de Lezingen van de 2e zondag van de Veertigdagentijd (Jaar A) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Genesis 12: 1-4a)

In hoofdstuk 12 van Genesis begint het verhaal van Abraham, de stamvader van het volk Israël. In de laatste verzen van het voorafgaande hoofdstuk 11: 26-32 is er een hele korte introductie met slechts enkele gegevens. Dan valt hoofdstuk 12 gelijk met de deur in huis, om het maar zo te zeggen. Het geeft ons de roeping van Abraham zonder verdere beschrijving van wat Abraham innerlijk tot dan toe had meegemaakt. Dat plaatst de focus dus heel helder op de grote betekenis van Abraham’s geloof voor Gods heilsgeschiedenis en ook voor de bredere menselijke geschiedenis. Want Abrahams geloof en overtuiging hebben gemaakt dat op dit moment meer dan de helft van de wereldbevolking hun religie terugvoert tot Abraham: ongeveer 2.2 miljard Christenen (ongeveer 31 procent van de wereldbevolking), ongeveer 1.6 miljard muslims (ongeveer 23 procent van de wereldbevolking), plus 15 miljoen Joden.

Eerste lezing: Genesis 12: 1-4a

In die dagen zei de Heer tot Abram: “Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar het land dat Ik u zal aanwijzen. Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u zegenen en uw naam groot maken, zodat hij een zegen zal zijn. Ik zal zegenen die u zegenen, maar die u vervloeken zal Ik vervloeken. Door u zal zegen komen over alle geslachten op aarde”. Toen trok Abram weg, zoals de Heer hem had opgedragen.

Tussenzang:  Psalm 33

Refrein: GEEF ONS, HEER, UW BARMHARTIGHEID, ZOALS WIJ OP U VERTROUWEN.

1. Oprecht is immers het Woord van de Heer,

en al wat Hij doet is betrouwbaar.

Recht en gerechtigheid heeft Hij lief,

de aarde is vol van Zijn mildheid.

2. Maar het is God die Zijn dienaars bewaakt,

hen die op Zijn gunst vertrouwen.

Dat Hij hen redden zal van de dood,

bij hongersnood hen zal voeden.

3. Daarom vertrouwt ons hart op de Heer,

is Hij ons een schild en een helper.

Geef ons dus, Heer, Uw barmhartigheid,

zoals wij op U vertrouwen.

Achtergrond van de tweede lezing (2 Timóteüs 1: 8b-10)

De tweede brief aan Timóteüs is in feite meer een testament in briefvorm. Zoals Paulus veel geleden heeft omwille van de verkondiging van het evangelie van Christus, zo worden ook wij allen aangespoord om te getuigen van de genade die Christus de wereld brengt. Het vraagt van ons om met vertrouwen in het geloof te staan en er trots op te zijn te behoren tot de Kerk, zoals ook Paulus dat was.

Tweede lezing: 2 Timóteüs 1: 8b-10

Dierbare, draag uw deel in het lijden voor het evangelie, door de kracht van God, die ons gered heeft en geroepen met een heilige roeping, niet op grond van onze verdiensten, maar volgens het vrije besluit van zijn genade, van alle eeuwigheid ons verleend in Christus Jezus. Nu is zijn genade openbaar geworden door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood heeft vernietigd en onvergankelijk leven deed aanlichten door het evangelie.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 17: 1-9)

De gedaanteverandering van Jezus op de berg Tabor is een sleutelmoment in het leven van Jezus en de leerlingen. Vanaf dit moment zal Jezus zich richten op hoe Hij als Messias de  verlossing over de machten der duisternis zal brengen als het gezalfde instrument van de Vader. Hij zal niet een triomfantelijke Messias zijn die een Joods leger zal leiden, om met onoverwinnelijke kracht de Romeinse overheersing ten einde te brengen en als met een goddelijke toverstok de wereld zal omvormen in een vredig paradijs. Nee, de tekst die hier direct aan voorafgaat in hoofdstuk 16 vertelt over hoe Jezus aan de leerlingen gevraagd had hoe de mensen Hem zagen en over Hem spraken. Toen had Petrus Jezus beleden als “de Messias, de Zoon van de levende God”. Jezus noemde Petrus toen “de Rots”, de leider van de apostelen waarop Hij Zijn Kerk zou bouwen. Maar toen Jezus daarna de apostelen begon te leren dat Hij de weg zou moeten gaan van overgeleverd worden door de hogepriesters en de Hoge Raad, het Sanhedrin,  en dat Hij veel zou moeten lijden en ter dood zou worden gebracht, maar zou verrijzen op de derde dag, toen had Petrus geprotesteerd. Jezus had toen scherp tot Petrus gezegd: “Ga terug, achter Mij, Satan! Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen”. Zes dagen later toont Jezus aan Petrus, tezamen met Johannes en Jakobus, iets van die goddelijke heerlijkheid die Hij heeft, maar ook dat Hij de weg moet gaan van lijden en dood. Mozes en Elia die aan Jezus verschijnen spreken met Hem hierover. Het gebeuren is voor de apostelen een aangrijpende Godservaring van de Vader, die Jezus bevestigt als Zijn welbeminde Zoon en oproept naar Hem te luisteren, en de heerlijkheid van de Heilige Geest, die als een wolk hen overschaduwd.

Evangelie: Matteüs 17: 1-9

In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij alleen waren. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn kleed werd glanzend als het licht. Opeens verschenen hun Mozes en Elia, die zich met Hem onderhielden. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: “Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als Gij wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia”. Nog had hij niet uitgesproken of een lichtende wolk overschaduwde hen en uit de wolk klonk een stem: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn welbehagen heb gesteld; luistert naar Hem”. Op het horen daarvan wierpen de leerlingen zich ter aarde neer, aangegrepen door een hevige vrees. Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: “Staat op, en weest niet bang”. Toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan alleen Jezus. Onder het afdalen van de berg gelastte Jezus hun: “Spreekt met niemand over wat ge hebt aanschouwd voordat de Mensenzoon uit de doden is opgestaan”.

Overweging:

Vandaag zou ik de lezingen van deze zondag willen overwegen onder het thema: “God vraagt veel van ons, maar geeft ook de kracht ertoe”.

God vraagt veel van ons: Hij vraagt ons om geloof, ook in moeilijke omstandigheden. Hij vraagt ons om standvastigheid in onze inzet voor Zijn Rijk, maar ook om standvastigheid in rechtschapenheid en eerlijkheid, om standvastigheid in barmhartigheid en liefde. God vraagt veel van ons, maar geeft ook de kracht ertoe.

Dit heeft Abraham al ervaren. God heeft veel van hem gevraagd: zijn vrouw en familieleden uitleggen dat diep in zijn binnenste, in zijn hart waar er vele onrustige vragen hadden geleefd, hij een innerlijke stem had gehoord die hem vroeg om alles wat hem, maar wat ook zijn vrouw en naaste familie tot dan toe vertrouwd was geweest, te verlaten en op weg te gaan. Waarheen wist hij nog niet, God zou het hem laten zien. Dit veranderde Abrahams leven voorgoed. Tezamen met Sarah en wat familieleden heeft hij zijn ouderlijk huis en zijn land verlaten. Hij heeft  het aangedurfd om zijn comfort-zone los te laten en op te trekken naar een toekomst waarvan het ook voor hemzelf nog helemaal niet duidelijk was wat dat allemaal zou betekenen. Het was lang niet altijd gemakkelijk voor Abraham en Sara. Inspirerende ervaringen en moeilijke, pijnlijke ontgoochelingen wisselden elkaar af. Maar Abraham heeft volhard in dat geloof in de God die in zijn binnenste sprak en in zijn vertrouwen op Gods belofte. God heeft hem daartoe op verschillende momenten en op verschillende manieren de kracht gegeven.

Ook Jezus heeft veel van Zijn leerlingen gevraagd. Het gebeuren op de berg Tabor is een soort scharniermoment geweest in het leven van Jezus en de leerlingen. Matteüs, Marcus en Lucas getuigen daar alle drie van. Tot op dat moment was het een opgewekte tijd geweest van grote populariteit van Jezus onder het volk, van vele wonderen en genezingen, van Zijn inspirerende onderricht aan enthousiaste groepen mensen. Het was tot dan toe een tijd van grote bezieling en van een groeiend geloof onder de apostelen en al die andere leerlingen, dat Jezus de Messias was, die hen zou leiden om de gehate Romeinen uit het land te verjagen en het koningschap van koning David zou herstellen. Alles zou nieuw, anders en mooi worden.

Maar vanaf dit gebeuren op de berg Tabor begint Jezus steeds weer te spreken over lijden, over overgeleverd worden aan de dood en verrijzen op de derde dag. Vanaf dit intense moment richt Jezus Zijn hart op Jeruzalem waar dat lijden en die smadelijke dood zich zou gaan voltrekken: niet als een onverwacht noodlot of als een samenloop van omstandigheden, maar zoals Hij dat later aan de leerlingen op weg naar Emmaus zou zeggen: “Moest de Messias dat alles niet lijden om Zijn glorie binnen te gaan?” (Lucas 24:26).  

Het kruis was het grootste struikelblok tot geloof voor vele Joden. Hoe kon iemand die als een zware crimineel ter dood was gebracht omdat Hij was afgewezen door de hogepriesters en leidinggevende geestelijken van hun religie, het uitverkoren instrument in Gods hand zijn en de vervulling van al Gods beloften? God zou veel van de leerlingen vragen, maar op de berg Tabor geeft Hij ook de kracht ertoe. Al begrepen ze het op dat moment eigenlijk niet, en konden ze Jezus’ spreken over lijden, overgeleverd worden, ter dood gebracht worden en op de derde dag verrijzen, nog helemaal niet aan, later zouden ze -terugkijkend- gaan inzien hoeveel kracht God Petrus, Johannes en Jakobus daar op de berg reeds gegeven had. En hoeveel kracht God hen allen in de tijden daarna gegeven heeft, in de verkondiging van het Woord, en daarmee ook in het navertellen van wat er daar op de berg Tabor gebeurd was.

Op die berg liet God de Vader reeds iets zien van de verborgen goddelijke oorsprong van Jezus. Jezus was zelf reeds bewust geworden van Gods diepe verlossingsplan waarin Hij door het lijden zal moeten gaan, een lijden dat Hij echter met overgave in zuiver geloof aanvaard had. Dat zal de weg zijn van het overwinnen van de machten der duisternis, dood en oerzonde, die de mensheid in hun greep houden. Daar op de berg Tabor bevestigt God dat Zijn wegen en plannen voor ons mensen vaak in eerste instantie zwaar kunnen zijn, dat Hij veel van ons vraagt, maar dat Zijn plannen en wegen wel de wegen zijn naar leven en genade.

Ook Mozes en Elia, die aan Jezus op de berg Tabor verschijnen, hebben aan den lijve ervaren dat God vaak veel van hen had gevraagd. Mozes had de dreigende macht van de farao ervaren, maar had ook ervaren dat God hem uiteindelijk er nooit alleen voor liet staan. Toen Mozes na de teleurstelling van die confrontatie met het gouden kalf dat de Israëlieten in zijn afwezigheid gemaakt hadden, toch weer de berg Horeb opging, mocht daar Gods troost ervaren.  Op de berg sprak God over zichzelf als de verborgen God die veel vraagt, maar die ook de kracht ertoe geeft.

Ook Elia, eeuwen na Mozes, had het vaak niet gemakkelijk gehad. Als de grote profeet van Jahweh, had hij zware tegenwerking en zelfs vervolgingen te verduren gehad van de vrouw van koning Achab, Izebel, die haar eigen godsdienst met de afgoden van de Baäls krachtig aan het promoten was. Maar ook van de eigen Israëlieten had Elia veel afwijzing en negativiteit ondervonden, omdat velen het verbond met Jahweh verwaterd hadden en niet naar Gods waarden leefden. Zij sloten zich af voor Elia’s krachtige prediking, die geen blad voor de mond nam maar het helder zei zoals het was. Elia raakte uiteindelijk depressief en geheel ontmoedigd. Net zoals Mozes dat eens had gedaan, trekt Elia zich terug op een hoge berg, de berg Karmel. Daar voelt Elia Gods verborgen kracht in een zachte bries. Hij slaat zijn mantel om zich heen, om alleen te zijn met God. Daar op de berg zal God hem aangeven dat Hij weliswaar nog steeds veel van Elia zal vragen, dat Elia’s levenstaak nog niet voorbij is, maar dat Hij Elia ook de kracht ertoe zal geven.

Wat God al bij Mozes en Elia steeds weer op een hoge berg had gedaan, brengt Hij tot vervulling bij Jezus. Matteüs gebruikt de Griekse werkwoordsvorm “meta-morfosè”: het uiterlijk, de verschijning, de zichtbare kant van Jezus’ wezen wordt geheel veranderd. Iets van dat goddelijk geheim begint te stralen. De stem van de Vader klinkt in het innerlijk van Petrus, Johannes en Jakobus, zoals het eens ook had weerklonken in het binnenste van Abraham, van Mozes en van Elia. De wolk verwijst naar de kracht en de heerlijkheid van de Heilige Geest. Al vraagt God veel van Jezus, al vraagt Hij veel van deze drie apostelen, en al vraagt Hij veel van ons, Hij geeft ook de kracht ertoe. Het is aan ons om ons hieraan op te trekken, in ons hart het ons eigen te maken en erover te getuigen.

Soms zullen we vallen, zoals Petrus enige tijd na die indrukwekkende ervaring op de berg Tabor, toch die in de nacht van Jezus’ gevangenneming in angst en paniek zal loochenen Jezus te kennen. Maar ook dan zullen we net als Petrus, ervaren dat Gods vergevende barmhartigheid steeds weer nieuwe kansen voor ons schept om de draad weer op te pakken, om weer deel te worden van Gods beweging van liefde, die al het oude nieuw zal maken. Laten we dit moment van de tweede zondag van de veertigdagentijd gebruiken om God te ruimte te geven om ons te leiden in een hernieuwing van onze commitment aan Hem, een hernieuwing van ons geloof, wetende dat Hij ons de kracht zal blijven geven om te groeien, ons te verbeteren, ons te herbronnen en ons te geven aan de weg van het evangelie. We hebben een Paasgeloof: “Dit is Mijn Zoon, de Welbeminde: luistert naar Hem!” Moge dit Paasgeloof ons nooit verlaten!



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: