Commentaar op de lezingen van de 15e Zondag door het Jaar (Jaar C) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Deuteronomium 30: 10- 14)

Het boek Deuteronomium is het vijfde boek van de Tora, dat is het hart van het Oude Testament. In dit boek denkt de bijbelse schrijver vooral na over het geheel van wat God aan Mozes geopenbaard heeft aan levensregels, religieuze voorschriften en wijsheid. Dit, in zijn geheel, is Gods leiding die zich een volk heeft uitgekozen om via de openbaring aan dit volk, Israël, op gegeven moment zich aan alle volkeren van de mensheid bekend te maken. God is een God die spreekt, omdat Hij alle mensen tot verlossing en volheid van leven wilt brengen. Zijn Woord heeft kracht en komt tot ons op vele wijzen. Daarom herinnert Mozes het volk eraan dat het belangrijkste van wat God in Zijn Woord ons zeggen wilt, niet zo moeilijk is dat alleen geleerden het zouden kunnen kennen. Neen, het Woord is dicht bij ons, en dat is omdat God als een Vader in grote barmhartigheid ons gedenkt, ons nabij blijft en een ieder Zijn genade en wijsheid wilt schenken. Het belangrijkste is slechts of wij mensen ons voor de inhoud van Gods Woord willen openstellen, of dat we excuses en drogredenen bedenken om ons eigen ding te doen en ons niet te laten gezeggen door Gods Woord.

Eerste lezing:  Deuteronomium 30: 10- 14

In die dagen sprak Mozes tot het volk: “Als gij de stem van de Heer uw God hoort, dan moet ge Hem gehoorzamen en alle geboden en voorschriften onderhouden, die in dit wetboek staan opgetekend; dan moet gij met heel uw hart en heel uw ziel terugkeren tot de Heer uw God. De geboden die ik u heden geef zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik. Zij zijn niet in de hemel en gij hoeft niet te zeggen: ‘Wie zal naar de hemel opvaren om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?’ Ze zijn niet overzee en ge hoeft niet te zeggen: ‘Wie zal de zee overvaren om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?’ Neen, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Gij kunt het dus volbrengen.”

Tussenzang:  Psalm 69

Refrein: Ziet toe, geringen, en weest verheugd, schept moed, gij allen die God zoekt.

Mijn gebed, Heer, richt ik tot U, nu is het de tijd van genade. Verhoor mij, Heer, want mild is uw zegen, sta mij met heel uw barmhartigheid bij.

Ik ga gebogen onder mijn smart; God, laat uw hulp mij beschermen. Gods Naam zal ik loven in mijn gezang, Hem dankbaar overal prijzen.

Ziet toe, geringen, en weest verheugd, schept moed, gij allen die God zoekt. God luistert naar wat een arme Hem vraagt, vergeet zijn gevangenen niet.

Achtergrond van de tweede lezing (Kolossenzen 1: 15-20)

Het geestelijk lied of gedicht dat we in de tweede lezing horen, is een van de mooiste lofzangen over Christus in het Nieuwe Testament. Door de inspiratie en leiding van de Heilige Geest en door de woorden die Christus zelf gesproken heeft, kon Paulus tot een steeds dieper inzicht komen van wie Christus in feite is. Reeds vóór alle eeuwen, ja, vóór alles is ontstaan, was Hij reeds met de Heilige Geest in de heerlijkheid van de Vader. In deze tekst horen we het geheim van de H.Drievuldigheid doorklinken: er één God, maar God is Vader, Zoon en Heilige Geest. Johannes spreekt hiervan in de eerste regels van Zijn evangelie: “In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Alles is door Hem geworden. En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Jh. 1: 1-2.14). We lezen hier in deze lekst uit de brief aan de Kolossenzen datgene wat de grote geloofsbelijdenis van Nicea zegt over Gods Zoon: “Hij is vóór alle tijden geboren uit de Vader: God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God, geboren niet geschapen, en door wie alles geschapen is”

Tweede lezing: Kolossenzen 1: 15-20

Broeders en zusters, Christus Jezus is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping. Want in Hem is alles geschapen in de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten. Het heelal is geschapen door Hem en voor Hem. Hij bestaat voor alles en alles bestaat in Hem. Hij is ook het hoofd van het lichaam dat de kerk is. Hij is de oorsprong, de eerste die van de dood is opgestaan om in alles de hoogste te zijn, Hij alleen. Want in Hem heeft God willen wonen in heel zijn volheid om door Hem het heelal met zich te verzoenen en vrede te stichten door het bloed, aan het kruis vergoten om alles in de hemel en op aarde te verzoenen, door Hem alleen.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Lucas 10: 25-37)

De parabel van de barmhartige Samaritaan is een van de allerbekendste en belangrijkste parabels van Jezus. Het spreekt over Gods barmhartigheid, die zich actief en met grote bewogenheid buigt over de mens. De parabel is ook een aansporing om ons daadwerkelijk te laten vormen door het voorbeeld van Gods barmhartigheid en niet met een grote boog om de situaties heen te lopen waar wij iets hadden kunnen betekenen en dus een naaste hadden kunnen zijn voor medemensen in moeilijke omstandigheden. De wetgeleerde lijkt de krachtige oproep die er van het centrale gebod van de Bijbel uitgaat, namelijk om het waar te maken in het concrete leven, van zich af te houden. Maar Jezus geeft aa,n dat mooie woorden niet voldoende zijn. Tot twee maal toe zegt Hij de wetgeleerde en ook ons: “Doe dat en gij zult leven”. Barmhartigheid is slechts iets wanneer het in echte daden een oprechte geraaktheid met anderen laat zien.

Evangelie:  Lucas 10: 25-37

In die tijd trad een wetgeleerde naar voren om Jezus op de proef te stellen. Hij zeide: “Meester wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” Jezus sprak tot hem: “Wat staat er geschreven in de wet? Wat leest ge daar?” Hij gaf ten antwoord: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.” Jezus zei: “Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven. Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden, sprak hij tot Jezus: “En wie is mijn naaste?” Nu nam Jezus weer het woord en zei: “Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem half dood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet: hij kwam daar langs, zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denariën te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: “Zorg voor hem en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.” “ Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in handen van de rovers gevallen is?” Hij antwoordde: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” En Jezus sprak: “Ga dan en doet gij evenzo.”

Overweging:

Vandaag wil ik met u de lezingen van deze zondag overwegen vanuit het thema: “Eeuwig duurt Zijn barmhartigheid”.

Deze woorden “Eeuwig duurt Zijn barmhartigheid” zijn genomen uit psalm 136, waar ze als een refrein telkens herhaald worden terwijl de rest van de psalm allerlei belangrijke momenten uit de geschiedenis van Israël weer voor de geest roept.

Met de parabel van de barmhartige Samaritaan die wij zonet gehoord hebben, wilt Jezus ons doen stilstaan en middels dit verhaal steeds dieper openbaren hoe de hemelse Vader is. Jezus verdiept met deze parabel een inzicht over het wezen van God dat reeds in verschillende psalmen van het Oude Testament geopenbaard was. In psalm 103 lezen we bijvoorbeeld over God: “Hij is het die u uw schulden vergeeft, die u geneest van uw kwalen, Hij is het die u van de ondergang redt, die u omringt met zijn gunst en erbarmen” (Ps. 103, 3-4). Nog uitdrukkelijker getuigt psalm 146 van de concrete uitingen van Gods barmhartigheid: “Gevangenen geeft Hij de vrijheid. De ogen van de blinden opent de Heer, gebrokenen richt Hij weer op. De Heer bemint de rechtvaardigen, de Heer behoedt de ontheemden. De Heer geeft wees en weduwe steun”. (Ps. 146, 7-9).

Kortom, de barmhartigheid van God is niet een abstract idee, maar een concrete werkelijkheid waarmee Hij Zijn liefde openbaart als die van een vader en een moeder die vanuit het diepste van hun wezen bewogen raken om hun kind. Gods barmhartigheid komt vanuit het diepe binnenste en bestaat uit tederheid en bewogenheid, uit mededogen en vergeving.

De zending die Jezus van de Vader heeft gekregen, is het mysterie van de goddelijke liefde in haar volheid te openbaren. De apostel Johannes schrijft in zijn eerste brief voor de eerste en enige keer in heel de Heilige Schrift die beroemde woorden: “God is liefde” (1 Joh. 4, 8.16). Deze liefde wordt zichtbaar en tastbaar gemaakt in heel het leven van Jezus. Zijn persoon is niets anders dan barmhartigheid, een liefde die zich geeft zonder eerst bepaalde voorwaarden te eisen. Jezus is in feite zelf die Samaritaan uit Zijn parabel die de halfdode mens, liggend langs de weg, verzorgt, op zijn eigen rijdier sjort, naar de herberg brengt en die van harte uit zijn eigen geld betaalt voor de verdere verzorging van deze man die hij niet kende, waar hij niets mee gemeen had, maar voor wie hij werkeliljk een naaste was. Al Jezus’ relaties met de mensen die Hem benaderen, laten iets unieks en onherhaalbaars zien: de tekenen die Hij doet, vooral ten opzichte van zondaars en van arme, buitengesloten, zieke en lijdende personen, staan in het teken van de liefde. Alles in Hem spreekt van barmhartigheid.

De evangelist Lucas vertelt ons in hoofdstuk 15 over drie andere parabels die Jezus wijdde aan de barmhartigheid, drie parabels waarmee Jezus het wezen van God openbaarde als die van een Vader die zich blijft inzetten totdat Hij de zonde heeft opgeheven en de afwijzing heeft overwonnen met mededogen en barmhartigheid. Eerst is er de parabel van het schaap dat verloren was, dan de parabel van het verloren muntstuk en gelijk daarop aansluitend die van de vader en zijn twee zoons, beter bekend als de parabel van de verloren zoon. In deze parabels wordt de Vader door Jezus voorgesteld als vol van vreugde, vooral wanneer Hij vergeeft. Hierin vinden wij de kern van het Evangelie en van ons geloof, die ons leren dat de barmhartigheid de kracht is die alles overwint, die het hart met liefde vervult en ons troost met de vergeving van het kruisoffer van Christus. Hij is net als de barmhartige Samaritaan uit de parabel: Hij heeft de hemelse heerlijkheid bij de Vader achter zich gelaten en is mensgeworden in de schoot van Moeder Maria, om de wonden van mensheid te helen daar waar de mensheid, net als de halfdode man van de parabel, zelf niet bij machte is om op eigen krachten vrij te komen uit de strikken van het kwaad, de zonde en de eeuwige dood.

Hierdoor weten wij dat Gods barmhartigheid maakt dat Hij zich verantwoordelijk blijft voelen voor de mensen, omdat wij voor God, ondanks het feit dat wij in de handen zijn gevallen, niet van de menselijke rovers die de man van de parabel aanvielen en halfdood achter lieten, maar in de handen van de krachten der duisternis. Dat zijn machten die nog veel sterker en moeilijker zijn dan de menselijke rovers in de parabel. De machten van het kwaad hebben de mensheid werkelijk dodelijk verwond en houden de mensheid in hun greep. Maar Gods barmhartigheid wil zeggen Hij verlangt naar ons welzijn, naar onze verlossing, en dat Hij ons wil doen delen in de volheid van leven, dat is: in het eeuwig leven.

Wij als Christenen moeten de radio van ons innerlijk wezen afstemmen op dezelfde golflengte van de barmhartige liefde van Jezus. Zoals de hemelse Vader liefheeft, zo moeten ook wij leren liefhebben. Zo barmhartig als Hij is, zo zijn ook wij geroepen barmhartig te zijn ten opzichte van elkaar. En al worden wij vaak ontmoedigd door de vele schandalen die de geloofwaardigheid van de Kerk ernstig schaden, en al ervaren wij onze eigen tekortkomingen en de fouten van onze parochie en van de wereldwijde Kerk, toch mogen wij nooit anders doen dan onszelf optrekken aan Jezus’ leer dat  de draagbalk die het leven van de Kerk schraagt, de barmhartigheid is. Alles in haar pastoraal handelen zou moeten zijn omgeven door de tederheid van oprechte solidariteit en goedheid. Niets van haar verkondiging en haar getuigenis naar de wereld toe mag zonder barmhartigheid zijn. De geloofwaardigheid van de Kerk gaat langs de weg van de barmhartige en meelevende liefde.

Het is triest te moeten zien hoe de ervaring van de vergeving, de empathie, de barmhartigheid en medemenselijkheid in onze huidige wereldcultuur steeds meer afneemt. De wereld verhardt. Onze maatschappij ook. Paus Johannes Paulus II heeft met zijn tweede encycliek Dives in Misericordia indertijd in 1980 velen verrast door dit thema van barmhartigheid zo uitgebreid te behandelen. Hij schreef: “De hedendaagse mentaliteit, meer dan die van de mensen van vroeger, schijnt zich tegen de barmhartigheid van God te verzetten en probeert ook de gedachte aan barmhartigheid uit het leven te bannen en in het hart van de mensen uit te roeien. Het woord en het begrip barmhartigheid schijnen de mens te benauwen, die dankzij de geweldige en ongekende vooruitgang van de wetenschap en de techniek veel meer dan vroeger in de geschiedenis baas over de wereld is geworden en de aarde onderworpen heeft en nu beheerst. Deze beheersing van de aarde, die soms slechts eenzijdig en oppervlakkig begrepen wordt, schijnt voor barmhartigheid geen ruimte te laten”.

Paus Johannes Paulus II verwoordde in zijn encycliek de roeping van de moderne Kerk in de hedendaagse wereld als volgt: “De Kerk leeft echt, als zij de barmhartigheid belijdt en verkondigt, die de hoogst wonderbaarlijke eigenschap van de Schepper en Verlosser is en als zij de mensen voert tot de bronnen van de barmhartigheid van de Verlosser”.

De eerste waarheid van de Kerk is de liefde van Christus, Zijn vergeving en Zijn zelfgave. Daarom moet waar de Kerk aanwezig is, de barmhartigheid van de Vader zichtbaar zijn. In onze gezinnen, onze parochies, gemeenschappen, verenigingen en bewegingen, kortom, overal waar Christenen zijn, zou ieder een oase van barmhartigheid moeten kunnen vinden. Meer dan ooit is de Kerk geroepen om wonden te verzorgen, ze te verzachten met de olie van de troost, ze te verbinden met de barmhartigheid en ze te genezen met solidariteit en aandacht. Voor de Kerk is opnieuw de tijd aangebroken om de taak op zich te nemen van de overtuigde verkondiging van de vergeving van God en van Zijn barmhartigheid in Christus. Het is tijd voor een terugkeer naar het wezenlijke, een terugkeer naar een liefdevolle, betrokken levenshouding die de zwakheden en moeilijkheden van onze broeders en zusters in solidariteit en naastenliefde helpt dragen; zoals de Samaritaan. Vergeving is een kracht die tot nieuw leven opwekt, en barmhartigheid is de moed die ons met hoop naar de toekomst doet kijken. Laten wij de komende dagen over deze parabel blijven mediteren, vooral over die laatste drie zinnen: “ Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in handen van de rovers gevallen is?” Hij antwoordde: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” En Jezus sprak: “Ga dan en doet gij evenzo.”



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: