Achtergrond van de eerste lezing (Handelingen der Apostelen 5: 27-32. 40b-41)
In de eerste twaalf hoofdstukken van Handelingen der Apostelen vertelt de schrijver over de apostel Petrus, de leider van de jonge Kerk. Vanaf hoofdstuk 13 richt hij zich op Paulus. Paulus en Barnabas worden vanuit de kerkgemeente van Antiochië in Syrië uitgezonden op hun eerste missiereis. Ze gaan eerst naar het eiland Cyprus, het geboorteland van Barnabas. Daar prediken ze in enkele van de Joodse gemeenschappen, waarvan er velen waren op Cyprus. Dan gaan ze naar Pamfylië, dat is een kuststreek in het zuiden van het huidige Turkije. Vandaar reizen ze via de stad Perge door naar de regio ten noorden van Pamfylië, Pisidië geheten. In de stad Antiochië in Pisidië vervolgen ze in de plaatselijke Joodse gemeenschap hun verkondiging. Paulus’ prediking over Jezus als de langverwachte, verrezen Messias die ons verlossing en eeuwig leven schenkt, brengt echter naast geloof en enthousiasme, ook grote spanningen en vervolgingen van de zijde van sommige delen van de Joodse gemeenschap. Dat wordt de directe aanleiding voor Paulus en Barnabas om de historische stap te zetten om hun verkondiging van het evangelie niet meer op de eerste plaats te richten op de Joden maar op de heidenen. Paulus verstaat zijn opdracht nu om Jezus, die al kort na Zijn geboorte op het tempelplein door Simeon genoemd werd: “een licht voor de volkeren” (Lc. 2:32) nu ook daadwerkelijk te verkondigen aan de volkeren tot aan het uiteinde der aarde. Dat was de opdracht van de Heer aan al de apostelen. Deze beslissing maakt Paulus tot de grote apostel der heidenen. Nu begint van de kant van de Joodse leiders een hevige vervolging van Paulus, die er uiteindelijk toe zal leiden dat ze hem gevangen zullen laten zetten en later in Rome zelfs ter dood laten veroordelen. Paulus zal in Rome de marteldood sterven door onthoofding met een zwaard en zo moedig met zijn eigen leven getuigen van Christus, het licht der volkeren.
Eerste lezing: Handelingen der Apostelen 13: 14. 43-52
In die dagen reisden Paulus en Barnabas langs Perge naar Antiochië in Pisidië, waar zij op de sabbat de synagoge binnengingen. Na afloop van de dienst in de synagoge liepen vele joden en godvrezende proselieten met Paulus en Barnabas mee; dezen spraken hen toe en drongen er bij hen op aan in de genade van God te volharden. De volgende sabbat kwam bijna de hele stad bijeen om naar het woord van God te luisteren. Bij het zien van die grote menigte werden de Joden zeer afgunstig en beantwoordden de uiteenzetting van Paulus met beschimpingen. Toen verklaarden Paulus en Barnabas in alle vrijmoedigheid: “Tot u moest wel het eerst het woord van God gesproken worden, maar omdat gij het afwijst en uzelf het eeuwige leven niet waardig keurt, daarom richten wij ons voortaan tot de heidenen. Want aldus luidt de opdracht van de Heer tot ons: “Ik heb u bestemd als een licht voor de heidenen, opdat gij redding zou brengen tot aan het uiteinde van de aarde.” Toen de heidenen dit hoorden waren zij verheugd en verheerlijkten het woord van God, en allen die tot het eeuwig leven waren voorbestemd namen het geloof aan. Het woord des Heren verbreidde zich door heel die streek, maar de Joden hitsten de godvrezende vrouwen op die uit de toonaangevende kringen kwamen en ook de voornaamste burgers uit de stad; zij veroorzaakten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en verjoegen hen uit hun gebied. Dezen schudden het stof van hun voeten ten teken dat zij met hen gebroken hadden en gingen naar Ikonium. De leerlingen echter waren vervuld van vreugde en van de heilige Geest.
Tussenzang: Psalm 100
Refrein: Wij zijn Zijn kudde en Zijn volk.
Juicht voor de Heer, alle landen, Dient met blijdschap de Heer, treedt onbezorgd voor zijn Aanschijn, waarlijk de Heer is God.
Hij is de Schepper en Meester, wij zijn kudde, zijn volk. Eindeloos is zijn erbarmen, trouw van geslacht op geslacht.
Achtergrond van de tweede lezing (Openbaring 7: 9. 14b-17)
In de eerste lezing hoorden we al over de hevige vervolgingen van de jonge Kerk waarmee de Joodse leiders de verkondiging van Jezus als Messias en Heer hoopten uit te roeien. Er braken echter al gauw nog veel bloedigere vervolgingen uit van de zijde van het Romeinse Rijk. De nieuwe christelijke religie vormde namelijk een bedreiging voor de macht en ‘goddelijke status’ van de Romeinse keizers. De Christenen weigerden de gebruikelijke openbare eredienst aan de Romeinse goden en het offeren aan het beeld van de keizer te verrichten. De keizers zagen dit als een bedreiging voor hun macht en status. Ook de normale Romeinse burgers keken met wantrouwen naar het nieuwe geloof. In tegenstelling tot joden, waren christenen meer op zichzelf gericht, bleven als een hechte groep onder elkaar en dat was slecht voor de handel. Ook werden er allerlei ernstige geruchten over deze nieuwe religie verteld. Zo vertelden romeinse burgers dat christenen er vreemde rituelen op na zouden houden, waarin ze vlees aten en bloed dronken, waardoor christenen gezien werden als kannibalen of deelgenoten van een gevaarlijke geheime sekte. Met de gestage groei van het aantal christenen in de 1e eeuw werden ook de vervolgingen grootschaliger. Onder de heerschappij van de Romeinse keizer Nero, van 54 tot 68 na Christus, vonden de eerste grote christenvervolgingen plaats. Het meest in het oog springende voorbeeld waren de buitensporige martelingen van christenen na de grote brand van Rome in 69. Hoewel Nero waarschijnlijk zelf opdracht had gegeven voor de brandstichting om hoogdravende bouwprojecten te kunnen verwezenlijken, fungeerden de christenen als zondebok. Ze werden door romeinse soldaten opgespoord en gevangengenomen, en geregeld in locale stadions gekruisigd of voor hongerige wilde beesten geworpen of door gladiatoren bloedig terecht gesteld. Dit is “de grote verdrukking” waar in de tweede lezing in het visioen van het boek der Openbaring naar verwezen wordt. God bemoedigt de jonge Kerk met dit visioen om moedig stand te houden te midden van de angstige tijden van vervolging en grote onzekerheid van bestaan. Jezus de Heer, hier het Lam genoemd, het Lam Gods dat zelf Zijn bloed aan het kruis voor ons vergoten had tot vergeving en verlossing, zal de hemelse overwinning en heerlijkheid schenken aan allen die standhouden in het geloof. Zij verkrijgen de palmtak van de eeuwige vreugde, tezamen met al Gods engelen.
Tweede lezing: Openbaring 7: 9. 14b-17
Ik, Johannes zag een geweldige menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand. Toen zei een van de oudsten tot mij: “Dat zijn degenen die komen uit de grote verdrukking, die hun gewaden hebben wit gewassen in het bloed van het Lam. Daarom staan zij voor de troon van God en dienen Hem dag en nacht in zijn tempel, en Hij die op de troon is gezeten zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen nooit meer honger of dorst lijden, geen zonnesteek of woestijngloed zal hen treffen, want het Lam in het midden van de troon zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.”
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 10: 27-30)
De evangelist Johannes brengt in hoofdstuk 10 enkele uitspraken van Jezus bijeen, waarin Jezus zich de herder noemt die de liefde en zorgzaamheid van Zijn hemelse Vader zichtbaar maakt. In Jezus wordt het mededogen van de Vader tot bron van leven en verlossing. In het Oude Testament was God de Vader de ware Herder van Zijn volk. Jezus mag die titel nu dragen omdat Hij en de Vader één zijn: reeds van vóór alle tijden was de Zoon uit de Vader geboren en was één met de Vader in Zijn heerlijkheid. Mensgeworden in Maria is de Zoon degene die als de ware Herder Zijn leven zal geven voor alle schapen om hen binnen te kunnen voeren in het eeuwig leven.
Evangelie: Johannes 10: 27-30
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en ze volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. Mijn Vader immers die ze Mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. Ik en de vader, Wij zijn één.”
Overweging:
Deze week volgen we de brief van Paus Franciscus aan heel de Kerk voor deze zondag, de vierde zondag van Pasen, die voor de Kerk Roepingenzondag is. Luisteren we naar Paus Franciscus:
Dierbare broeders en zusters!
In een tijd waarin ijzige winden van oorlog en onderdrukking waaien en we vaak geconfronteerd worden met allerlei vormen van polarisatie, zijn we als Kerk een synodaal proces begonnen: we voelen de dringende noodzaak om samen op weg te gaan waarbij we een geest van luisteren, deelnemen en delen cultiveren. Samen met alle mannen en vrouwen van goede wil willen wij helpen om de mensenfamilie op te bouwen, haar wonden te helen en haar naar een betere toekomst te leiden. Op deze 59ste Wereldgebedsdag voor Roepingen zou ik met u willen nadenken over de ruimere betekenis van ‘roeping’ binnen de context van een synodale Kerk die luistert naar God en naar de wereld.
Synodaliteit, dat is het samen op weg gaan, is een roeping die fundamenteel is voor de Kerk. Alleen tegen deze achtergrond is het mogelijk de verschillende roepingen, charisma’s en bedieningen te onderscheiden en te waarderen. We weten dat de Kerk bestaat om te evangeliseren, om naar buiten te treden en om het zaad van het Evangelie in de geschiedenis te zaaien. Deze zending kan alleen volbracht worden als alle pastorale sectoren samenwerken en, wat nog belangrijker is, als alle leerlingen van de Heer erbij betrokken worden. Want vanuit het ontvangen doopsel zijn alle leden van het volk van God missionaire leerlingen geworden (cf. Mt 28,19). Alle gedoopten, ongeacht hun functie in de Kerk en hun niveau van opleiding in het geloof, zijn actieve bewerkers van de evangelisatie (Apostolische exhortatie Evangelii Gaudium, nr. 120). We moeten oppassen voor een mentaliteit die een onderscheid maakt tussen priesters als hoofdrolspelers en leken als uitvoerders, en we dienen de christelijke zending te volbrengen als het ene volk van God, leken en herders samen. De Kerk als geheel is een evangeliserende gemeenschap.
De betekenis van het woord ‘roeping’ mag niet verengd worden tot een eenzijdig verwijzen naar hen die de Heer volgen door een leven van bijzondere toewijding. Wij zijn allemaal geroepen om deel te nemen aan de zending van Christus om de verdeelde mensheid opnieuw bijeen te brengen en met God te verzoenen. Iedere man of vrouw ontvangt, zelfs voordat hij of zij Christus ontmoet en het christelijke geloof omarmt, met het geschenk van het leven een fundamentele roeping: ieder van ons is een schepsel dat door God gewild en bemind is, ieder van ons heeft een unieke en speciale plaats in Gods gedachten. Op elk moment van ons leven zijn we geroepen om deze goddelijke vonk, die aanwezig is in het hart van iedere man en vrouw, te versterken en zo bij te dragen tot de groei van een door liefde en wederzijdse aanvaarding bezielde mensenfamilie. Wij zijn geroepen om voor elkaar te zorgen, om de banden van eensgezindheid en solidariteit te versterken, en om de wonden van de schepping te helen, zodat haar schoonheid niet vernietigd wordt. Kortom, wij zijn geroepen om één familie te worden in het prachtige gemeenschappelijke huis van de schepping, in de harmonieuze verscheidenheid van haar elementen. In deze brede zin hebben niet alleen individuen een ‘roeping’, maar ook volkeren, gemeenschappen en groepen van uiteenlopende aard.
Binnen deze grote gemeenschappelijke roeping schenkt God ieder van ons een bijzondere roeping, door ons leven met zijn liefde aan te raken en het te richten op ons uiteindelijke doel, op een vervulling die zelfs de drempel van de dood overschrijdt. Zo heeft God ons leven willen zien en zo ziet Hij het nog altijd.
Men beweert dat Michelangelo gezegd zou hebben dat in elk blok steen een beeld schuilt en dat het aan de beeldhouwer is om het te onthullen. Als dat waar is voor een kunstenaar, hoeveel te meer is het dan waar voor God! In de jonge vrouw van Nazaret zag God de Moeder van God. In de visser Simon, zoon van Jona, zag God Petrus, de rots waarop Hij zijn Kerk zou bouwen. In de tollenaar Levi herkende God de apostel en evangelist Matteüs. In Saulus, een hardvochtige vervolger van christenen, zag God Paulus, de apostel van de heidenen. Zijn liefdevolle blik bereikt ons altijd, raakt ons aan, bevrijdt ons en verandert ons, maakt ons tot nieuwe mensen.
Dat is wat er gebeurt in elke roeping: we worden geraakt door de blik van God, die ons roept. Roeping is, net als heiligheid, geen buitengewone ervaring die slechts aan enkelen voorbehouden is. Zoals er heiligheid te vinden is naast onze deur, zo is er ook een roeping voor iedereen, omdat ieder mens door God gezien en geroepen wordt.
Volgens een spreekwoord uit het Verre Oosten ziet een wijze, kijkend naar een ei, ziet de wijze een adelaar; kijkend naar het zaad, ziet de wijze een grote boom; kijkend naar een zondaar, ziet de wijze een heilige. Zo kijkt God naar ons: in ieder van ons ziet Hij een zeker potentieel, soms zonder dat we het zelf beseffen, en ons hele leven lang werkt Hij onvermoeibaar opdat we dit potentieel ten dienste zouden stellen van het algemeen welzijn.
Zo komen roepingen tot stand, dankzij de kunst van de goddelijke Beeldhouwer die ons met Zijn ‘handen’ uit onszelf laat komen, zodat het meesterwerk waartoe wij geroepen zijn, in ons zichtbaar wordt. Het Woord van God, dat ons bevrijdt van zelfgenoegzaamheid, is uitermate geschikt om ons te zuiveren, te verlichten en te herscheppen. Laten we dus luisteren naar het Woord, om almaar meer open te staan voor de roeping die God ons toevertrouwt! En laten we ook leren luisteren naar onze broeders en zusters in het geloof, want hun raad en hun voorbeeld kunnen ons helpen om het plan te onthullen van God, die ons altijd nieuwe wegen wijst om te volgen.
Gods liefdevolle en scheppende blik bereikte ons op een geheel unieke manier in Jezus. Over de rijke jongeling zegt de evangelist Marcus: Jezus keek hem aan en ging van hem houden (10,21). Deze liefdevolle blik van Jezus, rust op ieder van ons. Broeders en zusters, laten we ontvankelijk zijn voor deze blik die ons boven onszelf doet uitstijgen! Laten wij ook leren elkaar met deze blik aan te kijken, zodat alle mensen met wie wij leven en die wij ontmoeten – wie dat ook mogen zijn – zich aanvaard voelen en ontdekken dat er Iemand is die met liefde naar hen kijkt en hen uitnodigt om hun mogelijkheden ten volle te ontplooien.
Ons leven verandert als we deze blik verwelkomen. Alles wordt een roepingsgesprek tussen onszelf en de Heer, maar ook tussen onszelf en anderen. Een gesprek, wanneer het echt diepgaand is, doet ons almaar meer worden wie we zijn. In de roeping tot het gewijde priesterschap worden we instrumenten van Christus’ genade en barmhartigheid; in de roeping van het godgewijde leven, worden we Gods lofzang en profeten van een nieuwe mensheid; in de roeping van het huwelijk worden we een wederzijds geschenk, voortbrengers en opvoeders van leven. In elke kerkelijke roeping en in elk kerkelijk ambt worden we geroepen om met Gods ogen naar anderen en naar de wereld te kijken, het algemeen welzijn te dienen en liefde te verspreiden in woord en daad.
In dit verband zou ik de ervaring van dr. José Gregorio Hernández Cisneros willen vermelden. Toen hij als arts in Caracas in Venezuela werkte, wilde hij deel uitmaken van de franciscaanse lekenorde. Later overwoog hij monnik en priester te worden, maar zijn gezondheid liet dat niet toe. Hij kwam tot het inzicht dat zijn roeping het beroep van arts was, waarin hij zich vooral ten dienste stelde van de armen. Hij zette zich zonder voorbehoud in voor de zieken die getroffen werden door de Spaanse griepepidemie die op dat moment de wereld teisterde. Hij werd door een auto aangereden en stierf, toen hij een apotheek verliet waar hij medicijnen voor bejaarde patiënten gekocht had. Als voorbeeldig getuige van wat het betekent de roeping van de Heer te aanvaarden en zich ten volle eraan toe te wijden, werd hij een jaar geleden zalig verklaard.
Geroepen om een broederlijke wereld op te bouwen
Als christenen ontvangen wij niet alleen individueel een roeping, we worden ook samen geroepen. Wij zijn als de stukjes van een mozaïek. Elk stukje is mooi op zichzelf, maar alleen samen vormen ze een beeld. Ieder van ons straalt als een ster in het hart van God en aan het firmament van het heelal. Maar tegelijkertijd zijn wij geroepen om sterrenbeelden te vormen die het pad van de mensenfamilie kunnen oriënteren en verlichten, te beginnen met de plaatsen waar we leven. Dit is het mysterie van de Kerk: in het samengaan van de verschillen is zij een teken en een instrument van alles waartoe de hele mensenfamilie geroepen is. Daarom moet de Kerk almaar meer synodaal worden: in staat om samen op weg te gaan in een harmonieuze verscheidenheid, waar iedereen actief kan deelnemen en iets in te brengen heeft.
Wanneer wij over ‘roeping’ spreken, gaat het dus niet alleen over het kiezen van een of andere levenswijze, over het wijden van je leven aan een bepaald ambt of het je aangetrokken voelen door het charisma van een religieuze familie, beweging of kerkelijke gemeenschap. Het gaat erom Gods droom waar te maken, het grote visioen van broederlijkheid dat Jezus koesterde toen Hij tot de Vader bad: Dat ze allen één mogen zijn (Joh 17,21). Elke roeping in de Kerk, en in ruimere zin ook in de samenleving, draagt bij tot een gemeenschappelijk doel: onder mannen en vrouwen die harmonie van de vele verschillende gaven, die alleen de Heilige Geest tot stand kan brengen, te laten schitteren. Priesters, gewijde mannen en vrouwen, lekengelovigen: laten wij samen op weg gaan en samenwerken om te getuigen van de waarheid dat één grote, in liefde verenigde mensenfamilie geen utopie is, maar het doel zelf waarvoor God ons geschapen heeft.
Laten wij bidden, broeders en zusters, dat het Volk van God, te midden van de dramatische gebeurtenissen van de geschiedenis, almaar meer gehoor mag geven aan deze oproep. Laten wij het licht van de Heilige Geest afsmeken, opdat wij allen onze plaats mogen vinden en het beste van onszelf mogen geven in dit grote goddelijke plan!
Paus Franciscus
Gegeven te Rome, Sint-Jan van Lateranen, 8 mei 2022, vierde paaszondag.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie