Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 50: 4-7)
In het boek van de profeet Jesaja zijn er vier hele belangrijke profetieën die vaak genoemd worden: de vier liederen van de lijdende Dienaar. Deze liederen komen uit Jesaja, de hoofdstukken 40 tot 55. Ze zijn geschreven rond 550 vóór Christus, tegen het einde van de babylonische ballingschap. Het Joodse volk was gedeporteerd naar Babylonië, een vreemd land, losgerukt van het moederland, van de eigen politieke orde, van de eigen cultuur en taal. In armoede en onderdrukking waren ze tweederangsburgers geworden zonder rechten, die maar moeten zien te overleven. Te midden van die ellende, die al zolang duurde, klonken de liederen van de ‘Dienaar van de Heer’. De profeet kondigt er een mens aan die de ellende, de vernedering, de minachting die de mensen moeten doorstaan, maar ook hun zondigheid en kwaad, op zich neemt en daardoor, door dit te ondergaan, vrede en genezing brengt voor iedereen. De eerste christenen hebben in Jezus deze lijdende Dienaar uit het boek Jesaja herkend. Daarom worden deze liederen gelezen in de liturgie van de Goede Week.
Eerste lezing: Jesaja 50: 4-7
God de Heer heeft Mij de gave van het woord geschonken: Ik versta het de ontmoedigden moed in te spreken. Elke morgen spreekt Hij zijn woord, elke morgen richt Hij het woord tot Mij en Ik luister met volle overgave. God de Heer heeft tot Mij gesproken en Ik heb Mij niet verzet, Ik ben niet teruggedeinsd. Mijn rug bood Ik aan wie Mij sloegen, Mijn wangen aan wie Mij de baard uitrukten, en mijn gezicht heb Ik niet afgewend van wie Mij smaadden en Mij bespuwden. God de Heer zal Mij helpen: daarom zal Ik niet beschaamd staan en zal Ik geen spier vertrekken. Ja, Ik weet dat Ik niet te schande zal worden.
Tussenzang: Psalm 21
Refrein: MIJN GOD, MIJN GOD! WAAROM VERLAAT GIJ MIJ?
1. Ze lachen met mij, allen die mij zien,
ze grijnzen en ze schudden met het hoofd.
Hij steunt toch op de Heer? Laat die
hem dan redden, als Hij hem bemint.
2. Een meute honden jaagt mij op,
een bende booswichten houdt mij omsingeld.
Mijn handen en mijn voeten hebben zij gewond,
Mijn beenderen kan ik wel tellen.
3. Nu gapen zij mij aan en lachen zij mij uit,
nu delen zij mijn kleren onderling en dobbelen om mijn gewaad.
Ach, Heer, houd U niet ver van mij,
Mijn steun, kom haastig om mij bij te staan.
Achtergrond van de tweede lezing (Filippenzen 2: 6-11)
Paulus schrijft in zijn brief aan de Christenen van de stad Filippi een van de mooiste liederen over Christus in het Nieuwe Testament. Met grote overgave en liefde voor Christus, spreekt Paulus, geïnspireerd door de Heilige Geest, over het geheim dat Jezus omgeeft. Hij is van eeuwigheid de Zoon van de Vader. Hij deelde de goddelijke majesteit van de Vader. We weten hoe de grote geloofsbelijdenis dit zo mooi verwoord heeft. De Zoon is: “vóór alle tijden geboren uit de Vader: God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God, geboren niet geschapen, één in wezen met de Vader”. En toch heeft de Zoon zichzelf ontledigt, dat wil zeggen, alles uit handen gegeven, zich ‘leeg’ gemaakt van goddelijke macht en glorie, om als een lijdende dienaar, gehoorzaam aan de wil van de Vader, door lijden en kruis onze zonden uit te wissen en ons te verlossen van de machten der duisternis.
Tweede lezing: Filippenzen 2: 6-11
Hij, die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle namen is. Opdat bij het noemen van zijn Naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde; en iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 19: 28-40)
We overwegen Lucas’ verkondiging van Jezus’ intocht in Jeruzalem op Palmzondag. Wanneer we vergelijken wat Lucas toevoegt aan de beschrijving van Jezus’ intocht in Jeruzalem zoals Marcus dat reeds op papier had gezet, dan zien we twee mooie bijzonderheden van hoe Lucas ons verkondigt wie Jezus is. Marcus vertelde reeds in Mc. 11:9 dat de mensen voor Jezus jubelden: “Gezegend de Komende in de naam des Heren”. Die woorden zijn genomen uit psalm 118,26, waarmee Marcus al had aangegeven dat Jezus in de ogen van de omstanders de langverwachte Messias was. Mattheüs neemt dit citaat uit psalm 118 ongewijzigd over (Mt. 21:9) en Johannes ook (Joh. 12:13). Maar Lucas voegt er de woorden “de Koning” aan toe, wat een prachtige getuigenis is van Lucas over Jezus: “Gezegend de Koning die komt in de naam van de Heer!” Ook is Lucas de enige van de evangelisten die schrijft dat de mensen Jezus ook toeriepen: “Vrede in de hemel en eer in den hoge!” Dit is duidelijk een verwijzing en echo van de lofzang van de engelen bij de geboorte van Jezus, waarvan Lucas ook de enige evangelist is die dat beschrijft: “Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft” (Lc 2: 14). Zo verkondigt Lucas ons, dat Jezus’ komst in de wereld, door de engelen aangekondigd en bezongen met die trefwoorden van “eer aan God’ en “vrede”, nu op Palmzondag met Jezus’ intocht in Jeruzalem en het lijden en de kruisdood die daarop zullen volgen, de vervulling zijn van Jezus’ zending in de wereld: Hij zal de wereld verlossen van de machten der duisternis, de ware vrede brengen en zo eer brengen aan de Vader in den hoge. Maar die woorden “Vrede in de hemel en eer in den hoge!”, die Lucas noemt, zijn ook een verwijzing naar de belangrijke messiaanse profetie van Zacharia 9:9.
We zullen in dit commentaar niet het lijdensverhaal volgens Lucas opnemen en becommentariëren, omdat dit te lang zou zijn.
Evangelie van de Intocht in Jeruzalem: Lucas 19: 28-40
In die tijd trok Jezus verder en ging op naar Jeruzalem. Toen Hij Betfage en Betanië naderde
zond Hij twee van zijn leerlingen met de opdracht: “Gaat naar het dorp daar vóór jullie. Bij jullie binnenkomst zult ge een veulen vinden dat vastgebonden staat en waarop nog nooit iemand gezeten heeft; maakt het los en brengt het hier. Mocht iemand jullie vragen: “Waarom maakt ge het los?”, dan moeten jullie zeggen: “De Heer heeft het nodig”. De twee leerlingen gingen dus weg en bevonden het zoals Hij hun gezegd had. Toen ze het veulen losmaakten vroegen hun de eigenaars: “Waarom maakt ge het veulen los?” Zij antwoordden: “De Heer heeft het nodig.” Ze brachten het veulen bij Jezus, wierpen er hun mantels over heen en hielpen Jezus erop. Terwijl Hij voorttrok spreidden ze hun mantels op de weg uit. Toen Hij de stad naderde, begonnen zijn talrijke volgelingen, reeds op de helling van de Olijfberg, opgetogen en met luide stem God te prijzen om alle wonderen die zij gezien hadden. Zij riepen: “Gezegend de Koning die komt in de naam van de Heer! Vrede in de hemel en eer in den hoge!” Enige Farizeeën onder het volk zeiden tot Hem: “Meester, geef uw leerlingen een terechtwijzing”. Hij antwoordde: “Ik zeg u: Als zij zwijgen zullen de stenen roepen”.
Overweging:
Vandaag zal ik stilstaan bij het evangelie van de intocht in Jeruzalem, op die eerste Palmzondag. Het was het begin van de weg van lijden en sterven, van Jezus’ “uur” waartoe Hij in de wereld gekomen was. Dat is waarom de Kerk ook het lijdensverhaal leest op Palmzondag, want de triomfantelijke intocht op Palmzondag, met enthousiaste mensen die Jezus met palmtakken bejubelen, mag niet los gezien worden van het lijden en het kruis. Palmzondag is geen onschuldig vredig moment. Neen, voor Jezus was het heel bewust het begin van Zijn lijden voor de verlossing van de wereld.
We merken dit al wanneer we zien dat alle vier evangelisten benadrukken dat Jezus vanaf de Olijfberg Jeruzalem introk op een ezelsveulen. Jezus begint hier de vervulling van al Gods messiaanse beloften van verlossing, van een hernieuwde schepping, de beloften van het eeuwige shalom, of zoals het in Openbaring 21:4-5 gezegd wordt: “Al het oude is voorbij.. Zie, Ik maak alles nieuw”. Dus een jong veulen zal teken worden van het nieuwe dat Degene die op deze ezel zit, de wereld zal brengen.
Misschien kunnen we hier voor onszelf stilstaan bij de vraag: Hoe kunnen wij meer een persoon worden die net als dat jonge ezelsveulen, deel wordt van het verlossende werk van Christus? Wat kan beter in ons persoonlijk leven, in onze relaties, of misschien in ons zaken doen, of in de keuzen die we maken ten aanzien van wat we doen met onze tijdsbesteding, met onze financiën en met onze talenten? Hoe veranderen Jezus’ visie en Zijn woorden en daden ons leven? Hoe kunnen wij iets van dat “oude” dat niet samengaat met Christus’ waarden en normen, achter ons laten en beter en helderder kiezen voor het “nieuwe” van Jezus’ liefde? Dus, hoe gaan we meer op Jezus lijken?
De opdracht van Jezus aan die twee leerlingen om dat veulen te halen, deed Hij “toen Hij Betfage en Betanië naderde”. De naam van het dorpje Betfage, gelegen op de Olijfberg, betekent in het Hebreeuws “Huis van de onrijpe vijgen”. In Israël en in heel de Bijbel zijn de vijgen heel beroemd om hun zoete smaak. Maar Betfage verwijst naar onrijpe vijgen, vijgen die nog niet op smaak zijn, nog niet bruikbaar, nog niet gereed voor de taak die pas na rijping mogelijk zal zijn. En de naam van dat andere dorpje, vlakbij gelegen, Betanië, betekent in het Hebreeuws “Huis van gebrek”. Er is natuurlijk een diepere reden waarom de evangelisten zo nadrukkelijk de namen van deze twee dorpen noemen als de plek waar Jezus de twee apostelen opdracht geeft een veulen te gaan halen. Wij allemaal zijn zonder Jezus nog als “onrijpe vijgen” en ons leven, ons innerlijk, maar ook ons doen en laten, zijn vaak nog als een “huis van gebrek”. Wij zijn zelf het “Huis van onrijpe vijgen” en het “Huis van gebrek”, totdat ook wij Jezus net als dat veulen, maar dan in figuurlijke zin, gaan dragen. Hoe kan ik nog beter mijn hart laten rijpen vanuit het Woord van Christus? Wat moet ik misschien gaan veranderen in mijn prioriteiten om mijn gebrek te laten rijpen: mijn gebrek aan inleving in de situatie van anderen, of mijn gebrek aan zuiverheid van hart, of mijn gebrek aan barmhartigheid en betrokkenheid? Waar ga ik meer aandacht aan geven om steeds minder een “Huis van onrijpe vijgen” of een “Huis van gebrek” te zijn en steeds meer een persoon die het zoete aroma van Gods goedheid om zich heen verspreidt en daarmee ook anderen tot geloof in Christus inspireert?
Een ander punt om even bij stil te staan: Jezus zegt aan de twee leerlingen: “Mocht iemand jullie vragen; “Waarom maakt ge het veulen los?’, dan moet ge zeggen: “De Heer heeft het nodig”. Jezus had dus duidelijk volgelingen wonen in dit deel van Judea, vlak bij Jeruzalem. Dat weten we ook van de evangeliën, want het was in Betanië dat Jezus Lazarus had opgewekt en daardoor waren nog meer mensen in Jezus gaan geloven en zagen zij Hem steeds meer als de Messias, die reeds eeuwen door Israël werd verwacht en die God door de profeten reeds had aangekondigd. Wij zien dus hoe die woorden “De Heer heeft het nodig”, voor de eigenaar van de ezel al voldoende waren. Als Jezus de ezel nodig heeft voor Zijn werk, dan is het voor de eigenaar een eer om aan Jezus die ezel uit te lenen.
Laten we hiervan leren om ook graag dingen voor de Heer te doen, om graag ons in te zetten voor Jezus’ werk. Laten we ook graag royaal vanuit het geld waarvoor we gewerkt hebben, ook weer iets goeds geven om daarmee Jezus in Zijn liefde voor mensen te ondersteunen. Want in het geven voor armen, of voor de werken van de Kerk, of voor sociaal-zwakkeren, of een actie ten behoeve van een belangrijk sociaal doel, worden wij een beetje als die eigenaar van de ezel. Er kwam grote zegen en genade over hem, want zonder het op dat moment te weten, heeft hij door de ezel spontaan uit te lenen, Gods Zoon in Zijn verlossingswerk ondersteund.
De mensen begrepen Jezus’ handeling heel goed. Gezeten op een ezel, neerdalend van de Olijfberg, en Jeruzalem binnentrekkend vanuit de oostzijde, brengt Jezus tot vervulling alles wat de profeten hadden aangekondigd over de Messias. De belangrijke profetie van Zacharia 9:9 was voor de Joden heel bekend: “Juich, Sion! Jeruzalem, jubelt het uit van vreugde! Zie, uw koning komt, bekleed met gerechtigheid en overwinning. Nederig komt hij aanrijden op een ezel, op een hengstveulen, het jong van een ezelin. Ik zal de strijdwagens uit Efraïm verjagen en de paarden uit Jeruzalem; de bogen worden gebroken. Hij zal vrede stichten tussen de volken. Zijn heerschappij strekt zich uit van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde”.
Als wij ook Jezus’ volgelingen willen zijn, laten wij ons dan ook bezinnen over hoe wij van binnenuit ook mensen worden die hun agressieve kanten meer leren overwinnen en vrediger worden in denken en doen. Het vraagt voor ons de keuze om minder gericht te zijn op uiterlijk vertoon en macht, en Jezus navolgen in Zijn nadrukkelijke keuze voor nederigheid, voor eenvoud en dienstbaarheid. Dat geeft ons steeds weer stof tot nadenken. En door de keuzen die wij maken, zullen wij gerijpte vijgen worden, mensen die vruchtbaar worden voor Gods Rijk van liefde. Laten we daarom vandaag en heel de Goede Week vooral diep nadenken over de hoop die Christus brengt, gezeten als Vredevorst, op een jonge ezel. Laat daarom de palmtak ons herinneren aan die keuze voor Christus. En laten we tijd vrijmaken voor ons verlangen Christus daadwerkelijk als Koning te huldigen elke dag van ons leven.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie