Commentaar op de Lezingen van de 2e Zondag van de Veertigdagentijd (Jaar C) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Genesis 15: 5-12. 17-18)

De eerste lezing voert ons terug naar Abraham, waarmee het bijbelse verlossingsplan begonnen is. In hoofdstuk 12 van Genesis was ons verteld over de roeping van Abraham om zijn vaderland te verlaten omdat God hem zal leiden naar een nieuw land, waarin God zich op een intensere manier aan Abraham zal openbaren. God beloofde hem toen ook dat Abraham de stamvader zou worden van een nageslacht dat zo talrijk zou zijn als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand. In hoofdstuk 15 zijn er een aantal jaren voorbij gegaan en hoewel Abraham en zijn vrouw Sarah al een tijd in het beloofde land Kanaän wonen, is er nog geen nageslacht. Dit blijkt duidelijk een grote beproeving van hun geloof te zijn, want net voorafgaand aan deze verzen, in 15:1, toen God in een visioen Abraham had gezegd: “Gij moet niet vrezen, Abraham. Ik zal uw schild zijn. Uw loon zal zeer groot zijn!”, had Abraham vertwijfeld God geantwoord: “Heer mijn God, wat baten mij Uw gaven? Want ik blijf maar kinderloos. Gij hebt mij toch geen nakomelingen geschonken en een dienaar zal mijn erfgenaam moeten worden”. Maar dan benadrukt God nogmaals Zijn belofte aan Abraham van talrijke nakomelingen en een land om in te wonen. Hoe moeilijk het ook is voor Abraham om zijn twijfels te overwinnen, hij zet dan de definitieve stap van het geloof als een gehele overgave aan God: Abram geloofde de Heer en deze rekende hem dat als gerechtigheid aan”. God beantwoordt het geloof van Abraham op een hele bijzondere wijze. Abraham moet een verbondsritueel voorbereiden zoals dat in zijn tijd gebruikelijk was wanneer twee stamhoofden, zoals hij zelf ook stamhoofd was, een verbond met elkaar sloten. Zij kapten dan een aantal dieren en vogels over de lengte in twee stukken, legden die delen uit elkaar, zodat er een pad ontstond tussen de in tweeën gekapte dieren en vogels. De twee stamhoofden spraken dan heel plechtig uit welke afspraken en wederzijdse beloften zij in het verbond met elkaar overeengekomen waren en voor welke tijdsduur die zouden gelden. Vervolgens riepen zij hun goden aan met een religieuze eed met deze inhoud: “Mogen mijn goden met mij doen wat met deze vogels en dieren is gebeurd, als ik de afspraken en beloften van dit verbond niet na kom of zou verraden!” En dan liepen de twee stamhoofden gezamenlijk tussen de aan stukken gekapte vogels en dieren door. In dit geval gebeurt er echter iets heel bijzonders: God laat Abraham in een diepe slaap vallen. Dat roept het beeld op van het scheppingsverhaal toen God Adam in een diepe slaap liet vallen toen God hem Eva zou schenken. Maar er is in Abraham ook hevige angst en duisternis. Dat roept de eerste woorden van het scheppingsverhaal op: “De aarde was woest en leeg. Duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren. Toen sprak God: “Er moet licht zijn!” En er was licht” (Gen. 1: 2-3). Het licht dat God in de duisternis van Abrahams twijfel en innerlijke crisis brengt, is dat God alleen, in Zijn eentje, door de in stukken gekapte vogels en dieren trekt, om Abraham ervan te overtuigen dat God een altijddurend verbond van barmhartigheid en bescherming met hem en Zijn nageslacht is aangaan.

Eerste lezing: Genesis 15: 5-12. 17-18

In die dagen leidde God Abram naar buiten en zei: “Kijk naar de hemel en tel de sterren, als ge kunt.” En Hij verzekerde hem: “Zo talrijk wordt uw nageslacht.” Abram geloofde de Heer en deze rekende hem dat als gerechtigheid aan. Toen zei God tot hem: “Ik ben de Heer, die u uit Ur in Chaldea heb geleid om u dit land in bezit te geven.” Abram vroeg: “Heer God, hoe kan ik weten dat ik het inderdaad zal krijgen?” Hij zei tot hem: “Haal een driejarige koe, een driejarige bok, een driejarige ram, een tortel en een jonge duif.” Abram haalde dit alles, sneed de dieren middendoor, en legde de stukken tegenover elkaar; alleen de vogels sneed hij niet door. Er kwamen roofvogels op de dode dieren af, maar Abram joeg ze weg. Bij zonsondergang viel Abram in een diepe slaap; hevige angst en duisternis overviel hem. Toen de zon was ondergegaan, en het helemaal donker was geworden, zag Abram een rokende oven en een vurige fakkel die tussen de stukken doorging. Op die dag sloot de Heer een verbond met Abram. Hij zei: “Aan uw nakomelingen schenk Ik dit land, vanaf de beek van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat.

Tussenzang:  Psalm 27

Refrein: De Heer is mijn licht en mijn leidsman.

1.      De Heer is mijn licht en mijn leidsman, wie zou ik vrezen; de Heer is de schuts van mijn leven, voor wie zou ik bang zijn?

2.      Wil luisteren, Heer, naar mijn roepende stem, heb medelijden en wil mij verhoren. Tot U spreekt mijn hart, naar U zie ik op, uw aanschijn, Heer, tracht ik te zien.

3.      Wil uw gelaat niet verbergen voor mij, verstoot mij, uw dienaar, niet in uw gramschap. Want Gij zijt mijn helper, verjaag mij dus niet, verlaat mij niet, God, mijn verlosser.

4.      Ik reken er op nog tijdens mijn leven de weldaden van de Heer te ervaren. Zie uit naar de Heer en houd dapper stand, wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

Achtergrond van de tweede lezing (Filippenzen 3:17 – 4:1)

Paulus roept de gelovigen van de stad Filippi op tot standvastig geloof in Christus. Paulus weet dat het kruis een geheim is van verlossing van de machten van de duisternis. Het kruis is daarmee de vervulling van wat er in de eerste lezing gebeurde, namelijk dat Abraham van de innerlijke duisternis bevrijd werd, door het visioen van Gods reddende en barmhartige liefde. Deze liefde verlost heel de mensheid door het kruisoffer van Christus, tot eens alles zal zijn herschapen tot een hernieuwde hemel en aarde. Hoe dat zal zijn, kunnen we in dit bestaan niet weten, maar net zoals Petrus, Johannes en Jakobus op de berg Tabor een eerste visioen van de hemelse vervulling door Christus hebben mogen ervaren, klinkt ook voor ons de stem van de Vader: “Luistert naar Hem”.

Tweede lezing: Filippenzen 3:17 – 4:1

Broeders en zusters, volgt mij na en houdt hen voor ogen die zich gedragen naar het voorbeeld dat ik u gegeven heb. Want ik heb er u al vaak over gesproken en moet het nu onder tranen herhalen: velen leiden een leven dat hen indeelt bij de vijanden van Christus’ kruis. Zij zijn op weg naar de ondergang, hun buik is hun God, in hun schande stellen zij hun eer, zij hebben hun zinnen gezet op het aardse. Maar ons vaderland is in de hemel en uit de hemel verwachten wij onze verlosser, de Heer Jezus Christus. Hij zal ons armzalig lichaam herscheppen en het gelijkvormig maken aan zijn verheerlijkt lichaam, met dezelfde kracht die Hem in staat stelt het heelal aan zich te onderwerpen. Daarom, mijn beminde broeders en zusters, naar wie ik zo verlang, mijn vreugde en mijn kroon, houdt aldus stand in de Heer, mijn geliefden.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Lucas 9: 28-36)

De evangelist Lucas vertelt, net zoals Marcus en Matteüs, over dat bijzondere gebeuren op de berg Tabor. Daar straalde al iets van Jezus goddelijke heerlijkheid, maar nadrukkelijk zegt Lucas dat Mozes en Elia, die bij Jezus verschenen waren, niet met Hem spraken over glorie en grootse overwinning en triomf, maar over Jezus’ uittocht, over Zijn heengaan, dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken. Jezus zal een lijdende Messias zijn, die net zoals het paaslam bij de uittocht ten tijde van Mozes, Zijn bloed en Zijn leven zou geven om de mensheid door de wateren van Zijn lijden en kruisdood te bevrijden van de slavernij van eeuwige dood en zonde. Het enige dat God de Vader ons vraagt is geloof! Geloof zoals Abraham dat uiteindelijk had. Geloof zoals Paulus dat met vallen en opstaan heeft verkregen. Een geloof dat echt luistert naar Jezus en zich door Zijn woord laat vormen en verlossen.

Evangelie: Lucas 9: 28-36

In die tijd nam Jezus Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee en besteeg de berg Tabor om er te bidden. Terwijl Hij in gebed was veranderde zijn gelaat van aanblik en werden zijn kleren verblindend wit. En zie, twee mannen waren met Hem in gesprek; het waren Mozes en Elia die in heerlijkheid verschenen waren, en zij spraken over zijn heengaan dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken. Petrus en zijn metgezellen waren intussen door slaap overmand. Klaar wakker geworden zagen zij zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden. Toen dezen van Hem heen wilden gaan zei Petrus tot Jezus: “Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten wij drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’ Maar hij wist niet wat hij zei. Terwijl hij zo sprak, kwam er een wolk die hen overschaduwde. Toen de wolk hen omhulde, werden zij door vrees bevangen. Uit de wolk klonk een stem die sprak: “Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem.” Terwijl de stem weerklonk bemerkten zij dat Jezus alleen was. Zij zwegen erover en verhaalden in die tijd aan niemand iets van wat zij gezien hadden.

Overweging:

Lieve vrienden, de lezingen van deze tweede zondag van de veertigdagentijd geven ons een diep zicht op wie Jezus is, en hoe God de Vader steeds weer werkt.

Wat er op die berg Tabor gebeurde, was een heel belangrijk gebeuren. Al vanaf het eerste optreden van Jezus begonnen massa’s mensen in beweging te komen omdat Hij zoveel zieken genas, omdat er spectaculaire wonderen rond Hem gebeurden en Hij demonen uitdreef met gezag. Ook maakte Hij grote indruk op velen omdat Hij op een hele bijzondere wijze over God sprak. Zovelen zocht Hem op omwille van die kracht die steeds weer van Hem uitging en Zijn grote nabijheid aan God. Maar Jezus zocht steeds weer de stilte op. Hij verwijderde zich vaak van de mensen om in verafgelegen plekken in stil gebed zich in de Vader te keren.

Het is heel verleidelijk om gehecht te raken aan succes, aan populariteit en aan datgene waar je goed in bent. Ook voor Jezus’ apostelen. Maar dan neemt Hij op een dag drie van Zijn apostelen Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee de hoge berg Tabor op.

Op de top zijn van hoge bergen, is altijd bijzonder: de stilte en het indrukwekkend verre uitzicht brengen je in een sfeer van bezinning en van dichter bij God te zijn. Daar op de berg Tabor begint Jezus’ goddelijke heerlijkheid te stralen. Het is voor de drie apostelen duidelijk een verbijsterend, verwarrend gebeuren. Maar Jezus zelf plaatst dit gebeuren niet in het perspectief van een Messias te zullen zijn van machtige genezingen, van het glorievol overwinnen van de Romeinse legers en het koningschap van David herstellen. Nee, Jezus plaatst dit gebeuren uitdrukkelijk in het perspectief van lijden en dood. Hij plaatst deze uitstraling van goddelijke heerlijkheid in het licht van een weg die Hij bij een andere gelegenheid zal noemen: de weg van de graankorrel die in de aarde valt en sterft om daardoor nieuw leven voort te brengen. Jezus zal na Zijn lijden en dood, op die eerste avond van de verrijzenis, tot de ontmoedigde, gebroken leerlingen op weg naar Emmaus, zeggen: “Moest de Messias dit alles niet lijden om Zijn glorie binnen te gaan?”

Op de berg Tabor verscheen Mozes aan Jezus. Mozes heeft zelf een weg moeten afleggen van enorme opofferingen en bittere verwensingen, tegenslagen en ontberingen, om zijn roeping te volbrengen. Op de berg Sinaï, de Horeb, was Mozes door God geroepen om Hebreeuwse slaven te voeren naar vrijheid. Mozes voert hen dan gelijk naar de Sinaï om daar in een uniek verbond Israël toe te wijden Jahweh, de God van Abraham, Isaac en Jakob. Op de berg Sinaï ontvangt Mozes ook de Tien Geboden, de Tora. Het Hebreeuwse woord Tora wordt heel vaak vertaald met de bijbelse term “de Wet”. Maar het Hebreeuws betekent in feite: “het Onderricht”. In het Woord dat God in de Tora op de berg tot Mozes spreekt, zullen de mensen van alle eeuwen leren wie God is en wat God ons aan waarden en idealen voorhoudt. Maar in de Tora spreekt God ook tot ons over zegen en barmhartigheid, en over een Messias door wie Hij eens alles nieuw zal maken. Zo is de Wet, de Tora, voor altijd onlosmakelijk verbonden met Mozes en de berg Sinaï.

Op de berg Tabor verscheen aan Jezus ook de profeet Elija. Elija had gewerkt in een woelige tijd waarin hij veel te lijden had gehad van vervolgingen en tegenwerking, omdat hij een vurig profeet was voor Jahweh, de God van hun voorvaderen. Elia had de Israëlieten krachtig gewezen op hun ontrouw aan het verbond met Jahweh. Want velen waren in afgoderij ook offers gaan brengen aan de vruchtbaarheidsgoden van de Kanaänieten. En hun afgoderij had hun ook doen afdrijven van het leven naar de geboden en idealen die in het verbond met Jahweh en in de bijbelse teksen van de Tora waren vastgelegd. Elija had eens op de berg Karmel een groots contest opgezet tussen de profeten van de Baäl, een van de voornaamste Kanaänitische afgoden en tussen hem, de profeet van Jahweh. Het is deze profeet Elija die in de bijbelse traditie degene is die direct vóór de komst van de Messias op de een of andere wijze het volk zal komen oproepen tot geloof en tot hernieuwde trouw aan God.

De Kerk heeft in de liturgie van deze tweede zondag van de veertigdagentijd heel bewust in de eerste lezing de figuur van Abraham geplaatst. Met Abraham is God de bijbelse openbaring begonnen. Na jarenlang wachten op Gods belofte van nageslacht zo talrijk als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand, krijgt Abraham eindelijk een zoon bij zijn vrouw Sara. Let dan op met welke woorden God Abraham een paar jaar later vraagt of hij bereid is om omwille van zijn trouw aan God, los te laten wat hij heeft. Abraham zal door bitter lijden moeten gaan, in het gelovig vertrouwen dat God op Zijn wijze zal voorzien: “Ga met Isaak, uw enige zoon, die gij liefhebt..en draag hem als brandoffer op”. God wil in feite niet de dood van Abrahams zoon, maar slechts Abrahams geloof en liefde. Maar zelf zal God wel Zijn “enige zoon, die hij liefheeft”, als een brandoffer voor de mensheid in lijden en kruisoffer geven. Wat Hij niet vraagt van Abraham, van de mens, zal Hij wel vragen van Zijn Zoon.

De liefde die zichzelf weggeeft en zich overlevert tot in de dood zal de weg blijken te zijn die in zich de kracht draagt van het nieuwe leven, de kracht van het Rijk Gods. Ook voor ons zal die hoge berg Tabor het symbool zijn voor de soms pijnlijke weg die we moeten afleggen in het leven, als we kiezen voor trouw en liefde die oprecht geeft. Ook zal zich geregeld over mooie relaties, verwachtingen of andere piekervaringen de schaduw van een wolk neerdalen, die ons in eerste instantie onrustig of ontmoedigd maakt, maar later, wanneer wij weer de berg zijn afgedaald, zullen wij mogen merken dat wij, als het ware door sterven en verrijzen, dichter zijn gekomen bij onze kern als mens. God belooft geen rustige vaart, zeiden de wijze oude mensen, maar wel een behouden thuiskomst. Dat lijkt soms een mooie, oppervlakkige vrome spreuk voor op een tegeltje in oma’s keuken. Maar in werkelijkheid ligt daarin een hele diepe wijsheid. Mooie tijden, succes, gezelligheid, goede gezondheid en voorspoed doen een mens bloeien, maar delen in lijden, pijn en het moeten loslaten doen een mens groeien.

Het verschijnen van Mozes en Elija op de berg Tabor geeft aan, dat alles wat God in de eeuwen van het Oude Testament heeft gezegd en gedaan, tot vervulling zal komen in het bittere lijden, in de kruisdood en de verrijzenis van Jezus. Die gezamenlijke verlossingsdaad van lijden-kruisdood-verrijzenis noemen we het paasmysterie. Wij zullen de kracht van het paasmysterie misschien mogen ervaren in de vrede van een gelovig persoon in ons leven die aan kanker leed, maar die desondanks zoveel liefde en verbondenheid om zich heen verspreidde, dat allen die deze persoon in zijn of haar laatste levensfase hebben meegemaakt, iets zagen dat uit dezelfde bron kwam, als die stralende heerlijkheid die van Jezus uitging op de berg Tabor. Wij zullen in het lijden waarin wij God niet loslaten, dat lijden wel degelijk ervaren als bitter en zwaar, en toch zal de kracht van het paasmysterie ons dragen. We zullen het misschien in het begin nog niet kunnen zien, maar net zoals de apostelen, pas later. Laten we daarom deze week de lezingen van deze zondag enkele keren herlezen en dan in onze innerlijke stilte overwegen hoe en waar wij de boodschap van deze lezingen herkennen en verstaan: De goddelijk kracht die vernieuwt en verlost is de liefde die zichzelf weggeeft en zich overlevert tot in de dood.



Categorieën:geloof en leven

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: