Achtergrond van de eerste lezing (Daniël 12: 1-3)
De hoofdstukken 7-12 van het boek Daniël verplaatsen ons naar de jaren 167-164 v.Chr. Het was de tijd van de opstand van de trouwe Israelieten onder leiding van de Makkabese priesters tegen de wrede overheersing van de Syrische koning Antiochus IV Epifanes. Deze koning wilde de godsdienst en maatschappij van Israël helemaal veranderen zodat ze zouden gaan leven naar de Griekse cultuur die toen gebruikelijk was in zijn rijk. Maar gelovige Israelieten kwamen daarom tegen hem in opstand en bleven trouw aan hun geloof. Velen sneuvelden en moesten hun trouw aan God met de dood bekopen. Maar de Israelieten worden bemoedigd dat deze martelaren van het geloof niet buiten Gods toekomst zullen vallen, maar zullen opstaan tot eeuwig leven. Zij die zich voor mensen hebben ingezet, die moedig trouw bleven aan de waarden en normen van Gods verbond, gaan een eeuwige toekomst van heil tegemoet. Er wordt ook gesproken van een andere opstanding, namelijk die van de afvalligen en de vervolgers. Zij zullen opstaan tot eeuwig afgrijzen en straf. Het zal God zelf zijn, die de vorst der engelen, de aartsengel Michaël, opdracht zal geven de trouw gebleven Israelieten te redden in hun nood. Deze redding zal zijn uiteindelijke voltooiing vinden in de verlossende kruisdood van Gods Zoon, Christus de Mensenzoon.
Eerste lezing: Daniël 12: 1-3
In die tijd zal uw volk worden gered. In die tijd zal de grote vorst Michaël opstaan om de kinderen van uw volk te beschermen. Want het zal dan een tijd van nood zijn zoals er eerder nog geen is geweest sinds er volken zijn. Maar al degenen van uw volk die in het boek staan opgetekend zullen in die tijd worden gered. En velen van hen die slapen in het stof zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om de smaad van een eeuwige schande te ondervinden. Dan zullen de wijzen stralen als de glans van het uitspansel en degenen die de mensen tot gerechtigheid hebben gebracht zullen schitteren als de sterren voor eeuwig en immer.
Tussenzang: Psalm 16
Refrein: BEHOED MIJ GOD, TOT U NEEM IK MIJN TOEVLUCHT.
1. De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker. Hij heeft mijn lot in Zijn hand. Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer, ik val niet, want Hij staat naast mij.
2. Daarom ben ik vrolijk en blij van geest, daarom kan ik rustig gaan slapen. Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over. Gij levert Uw dienaar niet uit aan het graf.
3. Gij zult mij de weg van het leven wijzen om heel mijn vreugde te vinden bij U, bestendig geluk aan Uw zijde; Eer aan de Vader, de Zoon en de Geest van nu af tot in eeuwigheid, Amen.
Achtergrond van de tweede lezing (Hebreeën 9: 24-28)
Driemaal kort na elkaar verwoordt de Brief aan de Hebreeën de verzoenende kracht van het offer van Christus aan het kruis. Tegenover de dagelijkse offers in de tempel stelt de schrijver dat Christus’ offer eens en vooral de mensen heeft geheiligd. Na Zijn kruisoffer heeft God Christus verhoogd tot hemelse heerlijkheid.
Tweede lezing: Hebreeën 9: 24-28
Broeders en zusters, iedere priester verricht dagelijks staande de dienst en draagt telkens weer dezelfde offers op die nooit zonden kunnen wegnemen. Christus daarentegen is voor altijd gezeten aan de rechterhand van God na een enkel offer voor de zonden te hebben gebracht, en Hij wacht nog slechts op het ogenblik dat zijn vijanden worden gemaakt tot een voetbank voor zijn voeten. Want door een offer heeft Hij voor altijd hen die zich laten heiligen tot volmaaktheid gebracht. En waar de zonden en ongerechtigheden vergeven zijn is geen zoenoffer meer nodig.
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 13: 24-32)
Voorafgaand aan het lijdensverhaal dat Marcus in de hoofdstukken 14 en 15 vertelt, plaatst hij Jezus’ rede over de eindtijd. Jezus bespreekt met Zijn leerlingen de calamiteiten die zullen plaatsvinden rond de verwoesting van de tempel van Jeruzalem en de rampspoed voorafgaand aan het einde der wereld.
Evangelie: Marcus 13: 24-32
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Maar na die verschrikkingen in die dagen zal de zon verduisteren en de maan zal geen licht meer geven; de sterren zullen van de hemel vallen en de hemelse heerscharen zullen in verwarring geraken. Dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op de wolken met grote macht en heerlijkheid. Dan zal Hij zijn engelen uitzenden om zijn uitverkorenen te verzamelen uit de vier windstreken, van het einde der aarde tot het einde des hemels. Trekt uit de vergelijking met de vijgeboom deze les: Wanneer zijn twijgen al zacht worden en beginnen uit te botten, weet ge dat de zomer in aantocht is. Zo ook, wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat het einde nabij is, ja voor de deur staat. Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal niet voorbijgaan totdat dit alles gebeurd is. Hemel en aarde zullen voorbijgaan maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan. Van die dag of dat uur weet niemand af, zelfs niet de engelen in de hemel, zelfs niet de Zoon, maar de Vader alleen.”
Overweging:
Vandaag zou ik de lezingen van deze zondag willen overwegen rond het thema: “Blijf op God vertrouwen”.
De lezing uit Daniël en de tekst uit Marcus hoofdstuk 13 behoren tot een type bijbelse literatuur die we ‘apocalyptische teksten’ noemen. Het is de moeite waard om dat woord ‘apocalyptisch’ te leren kennen en onthouden. Het gaat over een type literatuur in de Bijbel, waarin de gelovigen in tijden van onderdrukking en aangrijpende bedreigende rampen of vervolging heel nadrukkelijk zich tot God richten en van Hem een groot, reddend ingrijpen verwachten. In de apocalyptische literatuur wordt in schokkende, aangrijpende gebeurtenissen het ingrijpen van God ten gunste van Zijn getrouwen gezien. Er zijn in apocalyptische teksten daarom vooral beelden als oorlogen, aardbevingen en angstwekkende ziekten, en de zon, maan en sterren die van de hemel vallen. Vaak probeert de apocalytische literatuur ook middels ingewikkelde berekeningen en formules te voorspellen wanneer bepaalde gebeurtenissen zich zullen voltrekken. De gelovigen verlangden in zulke moeilijke, bedreigende omstandigheden heel sterk naar de voleinding der dingen, naar het einde der tijden, dus naar Gods uiteindelijke ingrijpen om al het kwaad, al het oude en alles wat zich niet richt naar Zijn wil, te oordelen en te herscheppen tot een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Het woord ‘apocalyptisch’ en het woord ‘apocalyps’ komen uit het Grieks en betekenen “onthulling’. Het gaat om een onthulling van kennis of een openbaring van de ultieme overwinning van het goede over het slechte wanneer het einde van de huidige wereld en de cosmos zich aandient. Het laatste boek van het Nieuwe Testament heet “Openbaring” of met de Griekse naam “Apocalyps”, met de oorsponkelijke betekenis een openbaring van verborgen dingen die het einde van de wereld aankondigen en inluiden. Op zich is de apocalyptische literatuur van groot belang in de geschiedenis van de Joodse en Christelijke tradities, omdat daarin belangrijke overtuigingen zoals de dag des oordeels, de verrijzenis uit de doden, en hemel en hel helder worden verwoord. De vorm van deze bijbelse literatuur is die van het openbaren van geheimen, dus van dingen die voorbij het gewone spectrum van de menselijke kennis liggen. Het gaat echter steeds om de reddende bedoelingen van God, over Zijn uiteindelijke Rijk van nieuw leven, verzoening, vrede en gerechtigheid voor hen die Zijn wegen trouw bleven, maar tevens het oordeel over hen die andere waarden nastreefden dan die God de mens voorhoudt in Zijn Woord, in het verbond en in het menselijk geweten. Bij de apocalyptische literatuur spelen visioenen en dromen meestal een grote rol, omdat het gaat over een openbaring aan de profeet over de toekomst die komen gaat, maar zonder helder wanneer en hoe dit alles zal geschieden.
In het Oude Testament vinden we deze vorm van literatuur vooral in het boek Daniël, geschreven in een hele moeilijke tijd van onderdrukking en hevig geweld tegen hen die trouw bleven aan het bijbelse verbond. In het Nieuwe Testament vinden we in de evangelies enkele apocalytische teksten en verder is het laatste boek Openbaring of Apocalyps het nieuwtestamentische apocalyptische werk bij uitstek.
De evangelielezing van deze zondag is genomen uit het dertiende hoofdstuk van het Marcusevangelie, dat door vele bijbelkundigen de “Apocalyptische Rede” wordt genoemd. Het bevat woorden van Jezus die Hij uitgesproken toen Jezus met de vier leerlingen van het eerste uur, Petrus, Jacobus, Johannes en Andreas, op de Olijfberg samen zat en zij vóór zich, aan de andere kant van de vallei, de schitterend mooie tempel zagen liggen. Jezus voorspelde de ondergang van de tempel, waarop de leerlingen geschrokken vroegen wanneer dat zal geschieden en welk teken erop zal wijzen dat dit alles tot een einde zal komen.
Eerst gaat Jezus in op de vraag van de leerlingen welk teken zal wijzen op de komende ondergang van de tempel. Hij geeft aan dat schijn-messiassen en schijn-profeten allerlei tekenen ten beste zullen geven. Daarom komen we zowel in v.5 als in v.23 Jezus indringende oproep tegen: “Kijk uit!” en wel, om zich niet in dwaling te laten brengen. Hij voorspelt zo dat er mensen zullen optreden die zullen pretenderen de teruggekomen Messias te zijn. Jezus spreekt ook over rampzalige tijden: onheil uit de kring van medechristenen, vervolgingen door je eigen familie, terechtstaan voor koningen en machthebbers, oorlogen en volksopstanden, aardbevingen en hongersnoden. Maar, zegt Jezus, dit alles is nog niet het einde. Blijf overeind tot het einde.
Jezus voorzegt hier de ontwijding en ondergang van de tempel, die in het jaar 70 zal plaatsvinden door de belegering van de Romeinse legers. Hij noemt dit het “gruwel der verwoesting”. Dat is een omschrijving die ook bij de profeet Daniël verschillende keren voorkomt. Er zijn trouwens meerdere uitdrukkingen uit Daniël die Jezus hier in Zijn woorden verwerkt, zoals “die dagen” en “het moet geschieden”.
Na al die rampen komt Jezus met dat veelbelovende woord: ‘Maar dan’. Het woordje ‘dan’ hoorden we ook in v.21. Daar kregen de leerlingen te horen dat het ging over valse Messiassen. Hier, in de verzen 26 en 27 gaat het over de ware Messias, de Mensenzoon. Iets dergelijks gebeurt ook met het woord ‘zien’. Dat hoorden we eerder in v.14. Daar ging het over de rampspoed en de ontheiliging die er te zien viel. Maar in v.26 gaat het over het zien van de heerlijkheid van de Mensenzoon. Jezus zegt: “na die verschrikkingen in die dagen zal de zon verduisteren en de maan zal geen licht meer geven; de sterren zullen van de hemel vallen en de hemelse heerscharen zullen in verwarring geraken”. Zo geeft Jezus aan dat eerst de machten in de hemel geschokt zullen worden, maar dat zij plaats zullen maken voor de macht en de heerlijkheid van de Mensenzoon. Jezus legt niet uit waarom deze dingen moeten geschieden, maar Hij geeft wel aan dat deze dingen niet het laatste woord zullen hebben. Al dat onheil is niet de eindbestemming van Gods gelovigen. Jezus interpreteert al die rampen als barensweeën, dus als tekenen dat de nieuwe tijd aanbreekt, op het punt staat geboren te worden. Hij verkondigt altijd een Goede Boodschap, namelijk dat God een God van genade is, een God van barmhartigheid en vergeving, die zorg draagt voor de minsten en de kleinen en dat God koningschap over ons zal uitoefenen. Dat is de nieuwe tijd die aanbreekt en die Goede Boodschap zal het laatste woord hebben.
Jezus verheldert dit alles door het te vergelijken met de vijgeboon, die in de lente nieuwe, jonge twijgen krijgt. Alle mensen wisten in Jezus’ tijd dat wanneer dit gebeurde, het spoedig zomer zou gaan worden. Zo vergelijkt Jezus daarom de grote, ingrijpende rampen met de lente, omdat juist zoals na de lente de zomer eraan komt, zo moeten Zijn gelovigen er ook diep van doordrongen zijn dat na alle rampspoed de verlossing eraan komt in de vorm van de Mensenzoon.
Alles op deze wereld zal voorbij gaan, zegt Jezus. Ook de wereldmachten die on alle ellende aandoen. Ja, zelfs hemel en aarde, heel de schepping. En daarom spoort Hij ons aan: zoek je betrouwbare houvast in Mijn woorden. Die zullen hun kracht en hun waarde behouden.
En dan geeft Jezus uiteindelijk antwoord op die vraag van Petrus in v.4, helemaal aan het begin van dit hoofdstuk 13: “Vertel ons, wanneer zal dat allemaal gebeuren?” De verwoesting en ondergang van de tempel is inderdaad geschiedt nog tijdens de generatie die het optreden en de woorden van Jezus heeft meegemaakt. Dat is namelijk gebeurd in het jaar 70, zo’n veertig jaar na Zijn dood en verrijzenis. Maar over het einde der tijden, dat zal worden ingeluid met de komst van de Mensenzoon in heerlijkheid, dus gezeten op de wolken van de hemel, daarvan zegt Jezus: “Van die dag of dat uur weet niemand af, zelfs niet de engelen in de hemel, zelfs niet de Zoon, maar de Vader alleen.”
Laten we deze woorden van Jezus goed onthouden. Ook in onze tijd zijn er groepen medechristenen die met grote stelligheid weten uit te leggen dat het einde der tijden en dus de wederkomst van Jezus, nu heel nabij zijn. Ze leggen dan een verband tussen verschillende grote rampen, oorlogen en andere gebeurtenissen in onze tijd en verschillende profetische teksten uit de apocalyptische teksten in het boek Daniël, de evangelies en het boek der Openbaring. Ze wijzen op de coronapandemie, de oprichting van de staat Israël in 1948, en verschillende natuurrampen, en zeggen dan: ‘Zie je, we leven in de eindtijd’. Sommigen kunnen heel fel zijn in deze overtuiging en kunnen de betreffende bijbelteksten uit hun hoofd citeren en de indruk wekken dat je ze wel moet geloven. Maar onze positie als katholieken is om met evenveel nadruk te wijzen op Jezus’ woorden, die we in dit evangelie van deze zondag horen: “Van die dag of dat uur weet niemand af, zelfs niet de engelen in de hemel, zelfs niet de Zoon, maar de Vader alleen.”
Wanneer we dus de lezingen van deze voorlaatste zondag van het kerkelijk jaar overwegen, dan zien we dat ze uiteindelijk vertrouwen en bemoediging uitademen. Ze leren ons dat geloven weliswaar niet zonder beproevingen en tegenslagen zal zijn, maar dat God het leven van gelovigen houvast en toekomst zal geven. De lezingen vertellen ons over de uiteindelijke perspectieven van Gods verlossing door en over de dood heen. God laat niet los. Zoals de Vader Zijn Zoon niet losgelaten heeft toen Hij voor ons lijden en de dood aan het kruis heeft doorstaan, maar Hem verheerlijkt heeft in de glorie van de verrijzenis, zo zal de Vader ook ons niet loslaten. Eens zal alles ten einde worden gebracht en dan zal wat Jezus voor heel de mensheid begonnen is, tot voleinding komen. Wanneer dat zal gebeuren? Dat is iets dat alleen de Vader weet. Maar voor ons is het genoeg om telkens weer stil te staan bij Gods barmhartigheid en Zijn verlossende goedheid, en zicht te houden op de betrouwbaarheid van Zijn woord en belofte. Ook wij zullen geregeld die rampspoed ervaren, hetzij in persoonlijk lijden, tegenslag of pijn, hetzij in de grote ervaringen van rampspoed in de wereld. Het zal ons soms even onzeker maken of neerslachtig, maar zolang wij steeds weer op God blijven vertrouwen, en de betrouwbaarheid van Gods Woord in gedachten houden, dan zullen wij steeds weer de hoop en het geloof hervinden.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie