Commentaar op de Lezingen van de 26e Zondag door het Jaar (Jaar B) door pater Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Numeri 11: 25-29)

Het verhaal van de eerste lezing van deze zondag speelt zich af tijdens de veertig jaren die de Israëlieten doorbrachten in de woestijn.  Mozes was door God geroepen om het volk uit de slavernij van Egypte te bevrijden. Maar na hun eerste vreugde om die bevrijding, ervaarden ze dat de woestijn een moeilijke, harde leefomgeving was. Op dit punt van het verhaal waren ze al meer dan een jaar in de woestijn. Ze beginnen steeds meer tegen Mozes te klagen en te morren. “Hoe lang nog? Heb je ons hier in de woestijn gebracht dat we hier moeten sterven? In Egypte hadden we tenminste vlees, knoflook en brood te eten, hier is er niets fatsoenlijks!” Mozes merkt dat alles op zijn schouders terecht komt. Hij wordt vertwijfeld en vraagt zich af waar hij dat ondankbare volk aan verdiend heeft. Dan laat God hem merken dat hij er niet alleen voor staat. God geeft Mozes de ingeving om zeventig oudsten te kiezen vanuit de Israëlieten en doet Zijn Geest, Zijn inspiratie en wijsheid, neerdalen op deze zeventig man. De kracht van Gods Geest toont zich in het feit dat ook deze zeventig man net als Mozes profeteren, dus tot de mensen spreken met de wijsheid van Gods Geest, met inzicht en inspiratie. Wanneer er echter twee mannen ook beginnen te profeteren, zien we een jalouzie opkomen bij Jozua, de jonge rechterhand van Mozes. Jozua is duidelijk zozeer van die speciale positie gaan houden, dat hij deze twee mannen ziet als concurrenten. Maar Mozes bekijkt de situatie met geloof en met een liefde die allen insluit: “Ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde”.

Eerste lezing: Numeri 11: 25-29

In die dagen daalde de Heer neer in een wolk, sprak tot Mozes en legde een deel van de geest die op Mozes rustte, op de zeventig oudsten. En toen de geest op hen rustte, profeteerden zij, maar later hebben zij het niet meer gedaan. Nu waren er twee mannen in het kamp gebleven. De een heette Eldad, de ander Medad. Ook op hen rustte de geest – zij stonden op de lijst al waren zij niet naar de tent gegaan – en zij profeteerden in het kamp. Een jongen ging het ijlings aan Mozes vertellen en zei: “Eldad en Medad zijn aan het profeteren in het kamp.” Jozua, de zoon van Nun, die reeds als jongeman in dienst van Mozes gekomen was, zei daarop tot Mozes: “Mijn heer, dat moet u hen verbieden.” Mozes zei hem: “Waarom komt u voor mij op? Ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde.”

Tussenzang:  Psalm 19

Refrein: RECHTMATIG ZIJN AL ZIJN BEVELEN.

1. De Wet van de Heer is volkomen,  zij sterkt de onzekere geest. Zijn voorschriften zijn betrouwbaar, onwetenden maken zij wijs.

2. Het Woord van de Heer is eerlijk, het blijft in eeuwigheid waar. Zijn uitspraken zijn waarachtig,  rechtvaardig in iedere zaak.

3. Uw dienaar neemt ze ter harte,  hij wordt er rijk voor beloond. Maar wie beseft al zijn feilen? Vergeef mij ook wat ik niet weet.

Achtergrond van de tweede lezing (Jakobus 5: 1-6)

De brief van Jakobus richt er zich steeds op om in het concerete dagelijks leven de kern van Jezus’ boodschap waar te maken. In hoofdstuk 5, het laatste hoofdstuk, worden de rijken vermaand. En dan met name degenen die zich hebben verrijkt ten koste van anderen. Al hun rijkdom zal niets waard blijken te zijn. God die alles weet en ziet, zal niet kijken naar het aanzien en de invloed die deze corrupte rijken in de wereld hebben, maar zal ook hen oordelen. Ook zij zullen, net als iedere mens, na de dood verantwoording moeten afleggen van hoe ze geleefd hebben en hoe ze wel of niet gestreefd hebben te leven volgens de waarden en normen van Gods geboden, in het bijzonder van Gods geboden tot liefde en zorgzaamheid voor de medemens in nood, en Gods geboden tot eerlijkheid, waarheid en oprechtheid. Zij die hun rijkdom hebben opgebouwd door anderen uit te buiten of door gebrek aan inleving met anderen, en daardoor rijk werden door onrecht en machtsmisbruik, zullen bij het oordeel zwaar gestraft worden.

Tweede lezing: Jakobus 5: 1-6

Broeders en zusters, gij die rijk zijt: weent en jammert om de rampen die over u komen. Uw rijkdom is verrot, uw mooie kleren zijn door motten aangetast, uw goud en zilver is verroest. Die roest zal tegen u getuigen en als een vuur uw vlees verteren. Schatten hebt gij verzameld, terwijl het de laatste dagen zijn.  Hoort, het loon dat gij hebt onthouden aan de arbeiders die uw velden hebben gemaaid roept luid, en de kreten van uw oogsters zijn doorgedrongen tot de oren van de Heer der heerscharen. Gij hebt op aarde gezwelgd en gebrast, gij hebt u vetgemest voor de dag van de slachting. Gij hebt de rechtvaardige gevonnist en vermoord; hij heeft geen verweer tegen u.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Marcus 9: 38-43. 45. 47-48)

Het evangelie van deze zondag vervolgt daar waar we de vorige zondag gebleven waren. Terwijl Jezus sprak over Zijn komende lijden en sterven, bleek dat de apostelen onder elkaar aan het ruzieën waren over wie onder hen de belangrijke waren. Jezus was vrij scherp tegen de apostelen bij deze drang naar macht en aanzien. Wanneer Hij nu merkt dat ze zelfs iemand anders die in Jezus’ naam een demon uitdreef, wilde beletten dat te doen omdat deze persoon niet tot hun kleine groep van apostelen behoorde, is Hij weer vrij scherp tegen hen. Elke mens die het goede doet, en dan nog wel helemaal wanneer deze dat doet vanuit het geloof en met een beroep op Jezus’ leer en gezag, is een medestander en een gelijkgezinde. Ja, mensen die eenvoudige gelovigen van de goede weg afbrengen, kunnen een streng oordeel verwachten. Met krachtige beelden leert Jezus dat het erom gaat dat mensen laten zien dat zij goede dingen doen. Zelfs iets eenvoudigs als volgelingen een beker water te drinken geven, zal al beloond worden. Goede daden, daar gaat het om. Doe het goede, niet om beloning, maar gewoon om het goede: dan zullen we waarlijk kinderen van God zijn.   

Evangelie: Marcus 9: 38-43. 45. 47-48

In die tijd zei Johannes tot Jezus: “Meester, we hebben iemand die ons niet volgt in uw naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem te beletten omdat hij geen volgeling van ons was.” Maar Jezus zei: “Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in mijn Naam zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Als iemand u een beker water te drinker geeft omdat gij van Christus zijt, voorwaar Ik zeg u: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan. Maar als iemand een van deze kleinen die geloven, aanleiding tot zonde geeft, het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp. Dreigt uw hand u aanleiding tot zonde te geven, hak ze af; het is beter voor u verminkt het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee handen in de hel te komen, in het onblusbaar vuur. Het is beter voor u kreupel het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee voeten in de hel te worden geworpen. Het is beter voor u met een oog het Rijk Gods binnen te gaan dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden geworpen, waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.”

Overweging:

De vorige week hoorden we dat de apostelen onder elkaar aan het ruzieën waren over wie van hen de belangrijkste was. Uit de evangelieën weten we dat Johannes en Jakobus, en hun hun moeder, al eens in stilte naar Jezus geweest waren om Hem te vragen of Johannes en Jakobus in de nabije toekomst aan Zijn rechter- en linkerhand zouden mogen zitten. Hiermee is het duidelijk hoezeer zij het zich al voorstelden, dat Jezus als de Messias aan het hoofd van een door Hem opgeroepen krachtige volksbeweging de Romeinse overheersing zou overwinnen en het oude koninkrijk van David weer zou hebben hersteld. En zij zagen graag dat zij, die toch onder die allereerste vier leerlingen van Jezus geweest waren, die tezamen met Andreas en zijn broer Simon Petrus al helemaal aan het begin van Jezus’ openbare optreden Jezus hadden gevolgd, dan toch wel het recht hadden om een belangrijke plaats in dat nieuwe bestuur, dat nieuwe herstelde koninkrijk van Israël te krijgen?

Jezus had bij die gelegenheid die we de vorige week hoorden, de apostelen gezegd: “Als iemand onder jullie de eerste, de belangrijkste wilt zijn, zal die de laatste van allen moeten wezen en de dienaar van allen”.  In de daaropvolgende verzen, die we zojuist gehoord hebben, laat de evangelist Marcus ons zien waar die drang onder de apostelen om de grootste en voornaamste te zijn, toe leidt. Toen Jezus ze had uitgezonden, had Hij hun een zending en geestelijke macht gegeven. Zij hadden dat ervaren in het uitdruiven van demonen in Jezus’ Naam, door het hebben kunnen genezen van zieken vanuit die geheimvolle kracht van God waarmee Jezus hen uitgezonden had. Ze hadden ervaren hoe strelend voor het ego het kan zijn wanneer mensen vol bewondering luisteren naar wat zij te verkondigen hebben over het Rijk Gods en over de betekenis van het Woord dat God spreekt. Triomfantelijk hadden zij na die eerste zendingsreis Jezus daar enthousiast over verteld.

Maar we zien dat dit succes, dat die geestelijke macht en dat nieuwe aanzien dat zij nu als Jezus’ meest nabije leerlingen genieten onder de mensen, de apostelen ook beginnen te corrumperen. Marcus laat ons in alle eerlijkheid zien, hoe de apostelen nu jaloers en strak iemand die ook demonen aan het uitdruiven was in de naam van Jezus, hebben geprobeerd daarvan te weerhouden. In hun drang naar nog meer van deze nieuwgevonden macht en aanzien, beschouwen zij die ander als een concurrent, terwijl zij juist met vreugde in die persoon een gelijkgezinde, een geestelijke vriend, hadden moeten zien. Maar zij gaan niet zo goed om met hun nieuwe macht en aanzien. Het wordt iets waaraan zij zich vastklampen alsof het een bezit is waar zij nu recht op hebben. En dat naar meer smaakt! En daarom zien zij die andere als een concurrent, als iemand die in de weg staat van het verwerven van meer van die macht en die nieuwe invloed die zij nu ervaren als apostelen van Jezus, de beroemde Messias. Ze zeggen: “We hebben getracht het hem te beletten omdat hij geen leerling van ons was”.

Hoort u hoe zij nu praten over “ons”? Dit is de taal van de macht. Dit is wat gebeurt wanneer wij mensen niet goed omgaan met het aanzien, of het gezag dat wij op welke wijze dan ook mochten ontvangen. Vaak gaan we dan met degenen die dat aanzien en gezag ook hebben, spreken in termen als “wij”. Dat “wij” en “ons” betekent dan in feite: “wij die dit aanzien, deze macht, dit gezag hebben; wij die elkaar daardoor begrijpen, en die elkaar toch moeten helpen en bijstaan”. Dan gaat de wereld er in feite anders uitzien: het wordt “wij”, de kleine groep met de macht en “zij”: de andere mensen die deze macht of dit gezag niet hebben hebben. Zij moeten gehoorzamen, ons gezag aanvaarden en handelen naar wat “wij” in onze wijsheid hebben bedacht dat goed is voor “hen”.

Nogmaals kiest Jezus voor een hele andere manier van in het leven staan en voor een veel zuiverdere, op liefde en gelijkwaardigheid geschoeide manier van met elkaar omgaan. Zoals Hij eerder een kind in het midden had geplaats, het kind omarmd had en de apostelen erop had gewezen hoe belangrijk God het vindt dat wij mensen het leven kunnen omarmen zoals kinderen dat doen, vanuit de kwetsbaarheid maar ook het grote vertrouwen dat kinderen hebben, met de ontvankelijkheid van kinderen voor schoonheid en vriendschap, zo roept Jezus nu nogmaals op dat de apostelen zich niet moeten laten corrumperen door hun nieuwe aanzien en geestelijke macht. Ze moeten niet gaan denken in termen als “wij” en “zij”, maar blijven vasthouden aan Gods ideaal van een volk waarin iedereen mee mag doen, waarin allen belangrijk zijn, een volk waarbij de meningen en inzichten van allen verwelkomt worden, omdat we allemaal iets te zeggen hebben vanuit wat wij van het leven hebben geleerd. Jezus verlangt ernaar dat Zijn apostelen zich niet gaan vastklampen aan macht of aanzien, want dan zullen ze ongemerkt gaan veranderen in hun manier van omgaan met anderen, in hun manier van leiding geven, in hun manier van zichzelf zien in verhouding tot anderen. Ze moeten zichzelf niet gaan zien als staande boven de anderen, ze moeten niet een vorm van leidinggeven nastreven van de kleine groep van de gezagsdragers, de kleine groep “wij”, en de rest die moet volgen. Als dat wel gebeurt zullen zij gaan veranderen, zullen zij geen kritiek meer willen horen, zullen zij autoritair worden en snel geïrriteerd worden -of erger- wanneer de anderen niet op alles maar “ja en amen” zeggen.

Jezus is heel krachtig in het vasthouden aan Zijn ideaal van een liefde die eenheid schept, een liefde die open luistert naar de inzichten en meningen van anderen, omdat deze vorm van liefde juist iedereen ziet als “wij”. Deze vorm van liefde weet dat niemand de wijsheid in pacht heeft, en dat we samen onderweg moeten blijven, samen nadenkend en evaluerend, samen zoekend naar goede oplossingen voor de problemen die we ervaren. Een vorm van liefde die streeft naar respect voor allen, ook voor de eenvoudigen van afkomst, en daardoor ernaar streeft dat iedereeen met waardigheid mag meedoen. Een vorm van liefde waarin leidinggeven in werkelijkheid gedaan wordt vanuit een luisterende houding, vanuit een spiritualiteit van dienstbaarheid en inzet, van nederigheid van hart als leidinggevende temidden van anderen, niet boven anderen.

Dit is de vorm van liefde waartoe Paus Franciscus de Kerk heel krachtig oproept. Hij heeft daarom de Kerk wereldwijd uitgenodigd om overal, in alle bisdommen ter wereld, een proces op te starten, die paus Franciscus een “synodale weg” noemt. Een synode is een vergadering in de Kerk van bisschoppen, maar graag houdt paus Franciscus het ideaal voor van waaruit Jezus vandaag in het evangelie tot Zijn apostelen spreekt.

Het woord “synode”, bestaat uit twee Griekse woorden, namelijk “syn”, dat “samen” betekent, en “hodos”, dat “weg” betekent. Het gaat dus over samen op weg gaan. De synodale Kerk is dan een Kerk waarin allen belangrijk zijn, waarin we allen samen op weg gaan om te begrijpen wat God belangrijk voor ons vindt op dit moment in de mensengeschiedenis; samen op weg om Gods aanwezigheid en Zijn schoonheid te herkennen, samen op weg om vanuit een openheid voor de stille wijsheid en kracht van de Heilige Geest ons te laten leiden in een process van luisteren: luisteren naar de inzichten van allen, naar wat ons pijn doet en waarom, naar wat we hebben geleerd van het grillige leven en hoe we misschien op betere wegen meer geborgenheid en welzijn voor allen kunnen bereiken. De synodale weg is dus een proces van Kerk zijn, gericht op Jezus verlangen naar een liefde die niet te snel van anderen die iets anders zijn als wij, zegt: “Zij horen er niet bij”. Een liefde die er actief naar streeft dat allen erbij horen, mee mogen nadenken en een stuk inbreng hebben. Een liefde die niet uitsluit, maar zoekt naar wat ons verbindt, over menselijk grenzen heen. Dit leren wij wanneer we nadenken over wat Jezus tot de apostelen zegt: “Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in Mijn naam, zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons”. Jezus’ liefde is verbindend, zoekt eenheid temidden van verscheidenheid.

Jezus roept Zijn leerlingen op om wakker te blijven voor de kleine veranderingen in hun gedrag en manier van denken en leiding geven. Hij ziet dat Zijn leerlingen niet meer voelen wat het betekent een medemens die iets anders is, buiten te sluiten. Wij zullen steeds beter zicht krijgen op de vorm van liefde die Jezus ons voorleeft en vervolgens ons toe oproept, wanneer wij onszelf steeds weer bewust maken van hoe groot Gods genade is, hoe Hij ons onverdiend zoveel geeft, hoezeer Gods liefde niemand wilt buitensluiten, maar hoezeer God allen ziet als geliefde kinderen, weliswaar onvolmaakt en daarom ons blijft oproepen tot bekering, tot innerlijke omkeer, tot het je keren naar datgene waartoe Gods geboden en leefregels wijzen, en dus tot het weerstaan aan de corrumperende kracht die ons zo gemakkelijk wegtrekt van dit ideaal. We zullen nooit een volmaakte wereld, een volmaakte samenleving of volmaakte Kerk worden, maar we moeten wel samen op weg blijven. U zult daarom de komende tijd geregeld horen over die synodale weg die paus Francuscis de hele Kerk, en ook ons Bisdom Paramaribo, vraagt te omarmen. En Christus zal zich aanwezig tonen in ons midden en ons leren te groeien in eenvoud, liefde en geloof. Aan Hem zij alle lof en eer. Amen.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: