Commentaar op de Lezingen van de 22e Zondag door het Jaar (Jaar B) door pater Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Deuteronomium 4: 1-2.6-8)

Het boek Deuteronomium is het vijfde boek van de Torah, de eerste vijf boeken van het Oude Testament. Deuteronomium is geschreven als een lange preek van Mozes, die hier zijn diepste inzichten en richtlijnen meegeeft aan de Israëlieten. Mozes leert hen dat de Torah met Gods woorden, Zijn levensregels en voorschriften, bedoeld is om de mens te vormen in het goede. Het Woord kan een bron van zegen worden indien de Israëlieten er ook daadwerkelijk naar zullen leven. Maar dat is een beslissing die een ieder elke dag weer voor zichzelf alleen kan nemen. Iedere mens staat steeds weer voor die keuze: zullen Gods woorden in feite het ene oor in en het andere weer uit gaan in mijn leven van iedere dag? Luister ik er alleen maar na, misschien af en toe vroom, maar zonder me echt door Gods Woord te laten vormen en richten? Zo doet Mozes in dit boek Deuteronomium een innige oproep om de voorschriften van de Heer te onderhouden en zo te komen tot wijsheid, inzicht, leven en vrede.

Eerste lezing: Deuteronomium 4: 1-2.6-8

Mozes sprak tot het volk en zei: “Luister dan, Israël, naar de voorschriften en bepalingen die ik u leer en handel daarnaar. Dan zult gij leven en bezit gaan nemen van het land dat de Heer, de God van uw vaderen u schenkt. Aan wat ik u voorschrijf moogt gij niets toevoegen en er niets van afdoen; ge moet de geboden van de Heer uw God onderhouden die ik u geef. Handel ernaar in het land dat gij in bezit gaat nemen en brengt ze stipt ten uitvoer, want daaruit zal voor de volken uw wijsheid en uw inzicht blijken. Als zij al deze voorschriften horen, zullen ze zeggen: Dat machtige volk is wijs en verstandig. Is er soms een andere grote natie aan wie hun goden zo nabij zijn als de Heer onze God ons nabij is zo vaak wij hem aanroepen? Of is er een andere grote natie die zulke volmaakte voorschriften en bepalingen heeft als de wet die ik u heden geef?”

Tussenzang:  Psalm 15

Refrein: HEER WIE MAG TE GAST ZIJN IN UW TENT?

1. Wie rechtvaardig is en eerbaar leeft,  in zijn hart geen boze plannen koestert,  geen bedrog pleegt met zijn tong, wie zijn evenmens geen schade doet,

2. Wie zijn buren niet te schande zet,  wie de boosdoeners veracht, maar de dienaars van de Heer in ere  houdt; wie beloften in zijn eigen nadeel  toch volbrengt.

3. Wie zijn bezit niet uitleent tegen woeker,  als getuige niet omkoopbaar is. Wie zich zo gedraagt,  zal niet wankelen in  eeuwigheid

Achtergrond van de tweede lezing (Jakobus 1: 17-18. 21b-22. 27)

Jakobus was een van de twaalf apostelen van Jezus. In zijn brief benadrukt hij steeds weer om niet alleen te luisteren naar het woord dat gesproken wordt, zowel het Woord van God als ook het woord dat Jakobus zelf schrijft in zijn brief, maar hij dringt erop aan dit woord vooral concreet te doen, het vorm te geven en ernaar te handelen in het leven van iedere dag. Op verschillende plaatsen in zijn brief, wordt Jakobus daarbij heel nuchter en praktisch. Hij heeft niet veel op met mooie woorden als het in de praktijk een hele andere realiteit blijkt te zijn. Daarom zegt Jakobus heel indringend: “Weest uitvoerders van het woord en niet alleen toehoorders!”. En bij vroomheid en godsdienstig zijn denkt hij dan niet alleen aan bidden en naar de kerk gaan. Neen, zegt Jakobus: “Zuivere en onbevlekte vroomheid in de ogen van onze God en Vader is dit: wezen en weduwen opzoeken in hun nood en zichzelf vrijwaren van de besmetting van de wereld”.

Tweede lezing: Jakobus 1: 17-18. 21b-22. 27

Broeders en zusters, elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der hemellichten, bij wie geen verandering is of verduistering door omwenteling. Uit vrije wil heeft Hij ons het leven geschonken door het woord der waarheid, zodat wij in zekere zin de eerstelingen onder zijn schepselen zijn. Neemt met zachtmoedigheid het woord van God aan dat in u werd geplant en dat de kracht bezit uw zielen te redden. Weest uitvoerders van het woord en niet alleen toehoorders; dan zoudt gij uzelf bedriegen. Zuivere en onbevlekte vroomheid in de ogen van onze God en Vader is dit: wezen en weduwen opzoeken in hun nood en zichzelf vrijwaren voor de besmetting van de wereld.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Marcus 7: 1-8. 14-15. 21-23)

Een scherpe kritiek van enkele Farizeeën en schriftgeleerden op de leerlingen van Jezus, wordt de aanleiding van een stevige confrontatie. Jezus heeft waardering voor uiterlijke religieuze gebruiken, maar heeft Zijn leerlingen geleerd dat deze uiterlijke gebruiken alleen waardevol zijn zolang ze door ons worden gezien als verwijzend naar diepe innerlijke waarden en normen. God ziet het binnenste van de mens en dat is het gedeelte dat het belangrijkste is voor God, want ofwel komen er vanuit het binnenste mooie reine gedachten en handelingen, ofwel komen er uit het binnenste van de mens allerlei onreine zaken. Het komt dus aan op een persoonlijke keuze elke dag weer.

Evangelie: Marcus 7: 1-8. 14-15. 21-23

In die tijd kwamen de Farizeeën en enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus tezamen, en ze zagen dat sommigen van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ritueel ongewassen handen aten. De Farizeeën immers en al de Joden eten niet zonder eerst de vingertoppen ritueel gewassen te hebben, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen; komen ze van de markt, dan eten ze niet voordat zij zich ritueel gereinigd hebben; zo zijn er nog vele dingen waaraan ze bij overlevering vasthouden: het ritueel afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom stelden de Farizeeen en de schriftgeleerden Hem de vraag: “Waarom gedragen uw leerlingen zich niet volgens de overlevering van de voorvaderen, maar eten zij met onreine handen?” Hij antwoordde hun: “Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd! Zo staat er geschreven: ”Dit volk eert Mij met de lippen maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren”. Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen!” Daarop riep Hij het volk weer bij zich en sprak tot hen: “Luistert allen naar Mij en wilt verstaan: niets kan de mens onrein maken wat van buiten af in hem komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. AI die slechte dingen komen uit het binnenste en die maken de mens onrein.”

Overweging:

Deze zondag roepen de lezingen uit Gods Woord ons op tot nadenken over de volgende twee vragen: als eerste: “Wat zijn de diepere waarden die achter uiterlijke religieuze gebruiken steken?” en dan als tweede vraag: “Handel ik persoonlijk in mijn concrete dagelijks leven voldoende consequent naar de waarden die ik belijd?”

In het evangelie zagen we een aanvaring, ja, een vrij scherp conflict tussen Jezus en de Farizeeën. Jezus heeft scherpe woorden voor de Farizeeën en schriftgeleerden, en noemt ze zelfs huichelaars. De aanleiding hiertoe is een kritiek van de Farizeeën en schriftgeleerden op de leerlingen van Jezus ten aanzien van een uiterlijk religieus gebruik dat ook wij in Suriname kennen. Het gaat namelijk over het ritueel wassen van borden, kopjes en glazen, enz. Ook kennen vele Surinamers nog het gebruik dat wanneer je van de begraafplaats kwam na een uitvaart, je eerst je gezicht en je handen en armen tot aan de ellebogen moest wassen met water. Het gaat hierbij dan niet over het normale afwassen van deze zaken om ze schoon te maken. Nee, het heeft meer te maken met een rituele reinheid, met iets dat de oude mensen in het Sranantongo “kaseri” noemden, de Joden spreken over “kosher”. Al zijn die borden, kopjes en glazen, keurig schoon afgewassen in de kast, toch wil men ze graag heel even spoelen, niet alleen om mogelijk stof af te spoelen, of voor alle zekerheid indien er ongedierte in de kast was geweest, dat misschien ook, maar het gaat om iets diepers, om een diep religieus gevoel van rituele reinheid en onreinheid. Die rituele reinheid en onreinheid speelt ook nog bij velen onder onze Surinaamse bevolking een rol tijdens de maandelijkse ongesteldheid van de vrouw. Tijdens haar menstruatie eet niet een ieder even onbevangen van wat zij heeft gekookt. Ook weet ik uit ervaring dat vaak vrouwelijke leden van een liturgiegroep tijdens hun ongesteldheid een ander lid vragen om voor haar in te vallen als zij op het rooster stond om dienstleider of lector te zijn, maar vooral indien het gaat om het uitreiken van de H. Communie.  Een soortgelijk religieus gevoel van rituele onreinheid maakt dat vele Surinamers niet graag warm eten in een bord of zelfs in een afgesloten plastic bakje, op de grond neerzetten, maar liever zien dat het wordt neergezet op een tafel, of op een stoel of lage kast, maar in ieder geval niet op de grond.

Om zulk soort uiterlijke religieuze gebruiken gaat het in het conflict tussen Jezus en de Farizeeën en schriftgeleerden, namelijk over die rituele wassingen van handen, bekers, kruiken, koperen vaatwerk en groenten, en wel, om rituele reinheid te waarborgen. Waar Jezus dan heel scherp op wijst is dat achter deze uiterlijke religieuze gebruiken er hele belangrijke, diepe waarden schuilgaan, die echt heel belangrijk zijn in Gods ogen. Maar Jezus herinnert eraan dat vele mensen eerder op het niveau van het correct volbrengen van die gebruiken blijven steken, en dan geregeld niet opmerken dat hun concrete gedrag erg ingaat tegen de diepere waarden waarna de gebruiken verwijzen.

We zouden dan mensen hebben die wel zich erg storen als dat bakje met warm eten op de grond wordt geplaatst, of als die rituele wassingen niet in acht genomen worden. Ze vinden het afspoelen zo belangrijk, of het vasten, of het zich onthouden van vlees op vrijdag, of het ondergaan van een of andere “wasi”, terwijl ze misschien betrokken zijn bij uitgebreide corruptie vanuit de kring waartoe zij behoren, of de gevallen van incest in hun directe huiselijke kring vergoeielijken of ontkennen, om geen scherpe, pijnijke aanvaringen te moeten hebben met de dader van die incest maar zo het jonge slachtoffer in de kou laten staan. Of er wordt veel ophef gemaakt over zulke rituele zaken terwijl er heel hard en veroordelend wordt omgegaan met anderen in de familie of op het werk, of er zijn mensen die innerlijk gebroken worden door allerlei intriges met veel onwaarheid en vormen van hardheid, terwijl we tegelijkertijd wel die uiterlijke religieuze zaken blijven prijzen.

Er komt dan een grote afstand tussen de diepe, belangrijke waarden waarnaar de uiterlijke religieuze gebruiken verwijzen, en ons concrete gedrag. Dit is waar Jezus zich zo aan stoort bij die Farizeeën en schriftgeleerden. Dit is waarom Jezus dan scherp de profeet Jesaja citeert: “Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet  is wat zij leren”.

Jezus’ woorden zijn heel ernstig en zeer actueel ook in onze huidige tijd. Een ieder heeft hier veel stof tot nadenken bij. Jezus leert ons hier om het Woord van God vooral naar onszelf persoonlijk te betrekken. Dit doen wij echter vaak niet echt graag. Hoeveel gemakkelijker is het niet om te praten over anderen hun fouten en tekortkomingen, over wantoestanden in samenleving en Kerk, of om de tori van anderen te praten. Maar Jezus brengt met liefdevolle maar wel krachtige hand de aandacht steeds weer bij onszelf. Hij doet ons nadenken over welke die diepe waarden zijn waarnaar de uiterlijke religieuze gebruiken verwijzen. We kennen ze eigenlijk heel goed: oprechtheid, eerlijkheid en rechtschapenheid in woorden en daden; liefde en betrokkenheid bij het welzijn of verdriet van anderen om ons heen; aandacht voor de waardigheid van iedere mens ongeacht ethnische of maatschappelijke afkomst; respect in het omgaan met de medemens; God de eer en aanbidding geven die Hem toekomt.

Deze en de andere diepe waarden zijn de eigenlijke achtergrond van de uiterlijke religieuze gebruiken. Maar daarbij roept Jezus ons heel nadrukkelijk op, om in het leven steeds weer in eerlijkheid onszelf te overwegen vanuit de vraag: “Handel ik persoonlijk in mijn concrete dagelijks leven voldoende consequent naar de waarden die ik belijd?”

In de eerste lezing werd het al zo mooi verwoord door Mozes: “Luister dan, Israël, naar de voorschriften en bepalingen die ik u leer en handel daarnaar”. Helderder kan haast niet, maar toch weten we dat Israël alle eeuwen door hier steeds weer mee heeft geworsteld en dat daarom de profeten steeds weer onoprechtheid, zonde, en onrecht aanklaagden, die allemaal het gevolg waren van het menselijke tekortschieten in dat ene principe: “Luister en handel daarnaar!”.

Ook in de tweede lezing hield Jezus’ apostel Jakobus in zijn brief, ons een hele nuchtere, heldere oproep voor: “Neem met zachtmoedigheid het Woord van God aan dat in u werd geplant en dat de kracht bezit uw zielen te redden. Weest uitvoerders van het Woord en niet alleen toehoorders”.

Rond deze tijd van het jaar, op 28 augustus, viert de Kerk de feestdag van de H.Augustinus, een wijze en belangrijke bisschop van de Kerk. Hij werd uit rijke Romeinse ouders geboren in het jaar 354. Zijn moeder was een groot voorbeeld van geloof, en van intense vroomheid en goedheid. Zij heette Monica. Maar desondanks heeft Augustinus heel lang geworsteld met de menselijke zwakheden en de daaruit voortvloeiende tekorkomingen. Als wijze bisschop heeft hij veel opgeschreven van zijn eigen ervaringen en inzichten, opdat anderen die ze zouden lezen, ervan zouden kunnen groeien als gelovig mens. Augustinus was zich er steeds pijnlijk van bewust hoezeer hij in zijn jongere jaren vele waarden wel had beleden, maar in de concrete dagelijkse praktijk toch heel anders had geleefd. Jarenlang was hij dus veel meer een toehoorder geweest van het Woord en niet een uitvoerder. Vaak had hij wel naar het Woord geluisterd maar er niet voldoende naar gehandeld. Hij herinnert zich met schaamte hoe hij in vroegere jaren vaak half-spottend had gezegd: “Heer, geef me kuisheid en oprechtheid, maar nu nog niet!” Als wijze oudere mens schrijft Augustinus dan: “God, hoe laat heb ik U bemint! Ik zag niet hoezeer ik in allerlei uiterlijke, oppervlakkige dingen buiten mezelf, me verloor, terwijl U al die tijd diep in mijn ziel aanwezig was. U zocht naar mij, maar ik niet naar U. Maar toen hebt Gij mijn dwaasheid doorbroken en heb ik Uw stem vernomen. Ik heb Uw zoete geur ingeademd en nu kan en wil ik niet meer leven zonder U”.

Dat de H.Augustinus ons tot voorbeeld en voorspreker moge zijn op de weg van een steeds dieper geloofsleven, een steeds sterkere consequentere Christelijke levensweg en een steeds innigere verbondenheid met de drieëne God. Amen.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: