Commentaar op de Lezingen van de 19e Zondag door het Jaar (Jaar B) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (1 Koningen 19: 4-8)

De profeet Elia, wiens naam betekent “Mijn God is Jahwe” is in de traditie van de Bijbel een van de belangrijke profeten. Elia trad in het noordelijke koninkrijk Israël op tijdens de regeringen van koning Achab (870-851 v.Chr.) en koning Achazja (851-850 v.Chr.). In die tijd waren vele  Israëlieten ook kanaänitische goden als Baäl en Asherah gaan aanbidden. Elia, als vurig profeet van Jahwe, de God van de voorvaderen, predikte fel hiertegen en riep op tot bekering op religieus en moreel vlak. Hij ging naar koning Achab en kondigde een grote droogte aan omdat maar weinigen gehoor gaven aan Elia. Tijdens deze droogte vindt het verhaal plaats van zijn ontmoeting met de weduwe van Sarefat. Hij verrichtte daarbij wonderen: het meel in de pot raakte niet op en de kruik met olie raakte niet leeg, en hij wekte het gestorven zoontje van zijn gastvrouw weer tot leven. Om zijn oproep aan grotere trouw aan het verbond met Jahwe kracht bij te zetten, kwam het op de berg Karmel tot een beslissende ontmoeting met priesters van de Kanaänitische god Baäl, waarbij God op Elia’s gebed vuur uit de hemel heeft laten neerkomen, terwijl daarvoor de offers van de priesters van Baäl zonder vuur waren gebleven. Op bevel van Elia werden deze Baäl-priesters vervolgens door toekijkende Israëlieten gedood. Hierna moest Elia vluchten, omdat koningin Izebel, de vrouw van koning Achab, dreigde hem te laten ombrengen. Elia was nu moe gestreden, raakt in een depressie en verlangt te sterven. Het lijkt hem alsof zijn werk als profeet maar weinig vrucht had voortgebracht. Maar God sterkt hem en zal zijn trouwe inzet later belonen met de roeping van een opvolger, Elisa, die het werk van Elia zal voortzetten.

Eerste lezing: 1 Koningen 19: 4-8

In die dagen kwam Elia na een tocht van een dag in de woestijn bij een bremstruik. Hij zette zich eronder neer. Hij verlangde te sterven en zei: “Het wordt mij te veel, Heer; laat mij sterven want ik ben niet beter dan mijn vaderen.” Daarop ging hij onder de bremstruik liggen en sliep in. Maar opeens stiet een engel hem aan en zei tot hem: “Sta op en eet.” Hij keek op en daar zag hij aan zijn hoofdeinde een koek, op gloeiende stenen gebakken, en een kruik water. Hij at en dronk en legde zich weer te ruste. Maar opnieuw, voor de tweede maal stiet de engel van de Heer hem aan en zei: “Sta op en eet; anders gaat de reis uw krachten te boven.” Toen stond hij op, at en dronk en, gesterkt door het voedsel, liep hij veertig dagen en nachten tot hij de berg van God, de Horeb bereikte.

Tussenzang:  Psalm 34

Refrein: LET OP EN BEMERKT HOE GENADIG DE HEER IS.

De Heer zal ik prijzen iedere dag,

Zijn lof ligt mij steeds op de lippen.

Mijn geest is fier op de gunst van de Heer,

laat elk die het hoort zich verheugen.

Verheerlijkt de Heer tezamen met mij

en laat ons eendrachtig zijn Naam vereren.

Ik ging tot de Heer en Hij heeft mij verhoord,

Hij heeft mij gered uit al wat ik vreesde.

Verlaat u op Hem, den wordt ge gelukkig,

want Hij stelt u niet teleur.

Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer

en redt hen uit hun ellende.

Achtergrond van de tweede lezing (Efeziërs 4: 30 – 5:2)

De brief aan de Efeziërs roept de gelovigen krachtig op tot trouw aan Christus en tot eenheid als kerkgemeenschap. Door het doopsel worden alle gelovigen, van zovele verschillende ethnische en maatschappelijke achtergronden tot een eenheid bijeen gebracht. Voor Paulus is de toetssteen van een authentiek geloof in Christus, of men navolgers van Christus wilt zijn in het leven van iedere dag. Daar moeten gelovigen een leven laten zien van goedheid, de bereidheid tot vergeven en zachtmoedigheid, omdat wij bij Christus horen en Hem steeds weer ontvangen in de Eucharistie en in het gebed. Zijn voorbeeld moet dus ons doen en laten steeds meer positief omvormen.

Tweede lezing: Efeziërs 4: 30 – 5:2

Broeders en zusters, wilt Gods Heilige Geest niet bedroeven; gij zijt met Zijn zegel gewaarmerkt voor de dag der verlossing. Wrok, gramschap, toorn, geschreeuw en gevloek, kortom alle boosaardigheid moet bij u verdwijnen. Weest goed voor elkaar en hartelijk. Vergeeft elkaar zoals God u vergeven heeft in Christus. Weest navolgers van God zoals geliefde kinderen past. Leidt een leven van liefde naar het voorbeeld van Christus, die ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke geur.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Johannes 6: 41-51)

Hoofdstuk 6 in het evangelie van Johannes bevat Jezus’ onderricht over de Eucharistie. Jezus spreekt over verlossing en eeuwig leven, en over Zijn offer van Zijn Lichaam en Bloed aan het kruis om de wereld te redden van de machten van het duister. Hij is het ware manna, dat uit de hemel, dus van Godswege, tot ons komt om ons te sterken in ons geloof en ons te verbinden met God, ook al in dit aardse bestaan.

 Evangelie: Johannes 6: 41-51

In die tijd morden de Joden over Jezus, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald,  en zij zeiden: “Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, en kennen wij Zijn vader en moeder niet? Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de hemel neergedaald?” Maar Jezus sprak tot hen: “Mort toch niet onder elkaar. Niemand kan tot Mij komen, als de Vader die Mij zond hem niet trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Er staat geschreven bij de profeten: ‘En allen zullen door God onderricht worden’. AI wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft komt tot Mij. Niet dat iemand de Vader gezien heeft: alleen Degene die uit God is heeft de Vader gezien. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie gelooft heeft eeuwig leven. Ik ben het brood des levens. Uw vaderen die het manna hebben gegeten in de woestijn, zijn niettemin gestorven; maar dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie er van eet niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.”

Overweging:

Vandaag focussen de lezingen uit het Woord dat God tot ons spreekt zich op de vraag: waar vinden wij de kracht en de innerlijke voeding om het geloof vast te houden temidden van alles wat er op ons af komt in het dagelijks bestaan met al zijn drukte, ups en downs, en geregeld tegenslagen, maar ook met onze eigen negatieve onhebbelijkheden en onvolmaakheid. Waar herkennen we de geestelijke voeding die God ons steeds weer aanreikt, vaak zonder dat wij er voldoende bij stilstaan, om ons te helpen om in dit concrete mensenbestaan te blijven uitgroeien tot mensen met een positieve kijk op het leven, tot mensen die toch wel staan voor goedheid en naastenliefde, of zoals Paulus het zo pakkend tot ons zegt in de tweede lezing: “Wees goed voor elkaar en hartelijk. Vergeeft elkaar zoals God u vergeven heeft in Christus. Weest navolgers van God zoals geliefde kinderen past”. Kortom, hoe worden wij door God  gevoed en versterkt, zodat wij dit ook waar kunnen maken?

Wel, in het zeer belangrijke hoofdstuk 6 van het evangelie van Johannes, geeft Jezus aan dat Hij ons allen op heel bijzondere wijze wilt voeden in de H.Eucharistie. In het eerste deel van Zijn onderricht dat we in hoofdstuk 6 lezen, leert de Heer ons dat Hij ons in de Eucharistie, maar ook daarbuiten, voedt met het geestelijk brood van Zijn Woord. Gods Woord, zoals we dat in de Bijbel vinden, is een onuitputtelijk bron van wijsheid, van inzichten in hoe God een God is van barmhartigheid en vergeving. In Zijn Woord, bemoedigt de Heer ons om ook in moeilijke, zware tijden in ons leven, toch kracht te vinden in het liefdevolle, in het dankbare, en zo te ervaren dat de Heilige Geest ons blijft leiden zolang wij maar met God verbonden willen blijven. In het tweede deel van dit onderricht in Johannes hoofdstuk 6 verbreedt Jezus het dan nog verder, namelijk dat Hij in de Eucharistie ons niet alleen voedt met het geestelijk brood van het Woord van God, maar nog meer met Zijn Lichaam en Bloed.

Zo hoorden we Hem ons dat uitleggen door te verwijzen naar het manna. In de tijd van Mozes, toen God de Israelieten van de slavernij van Egypte had bevrijd, was het manna het voedsel dat de Israelieten in die veertig jaar woestijn gevoed heeft. En dan zegt Jezus: “Ik ben het brood des levens. Uw vaderen die het manna hebben gegeten in de woestijn, zijn niettemin gestorven; maar dit brood daalt uit de hemel neer  opdat wie er van eet niet sterft”. Laten we goed stilstaan bij deze woorden. Het manna was echt de redding geweest voor die Israelieten die in de woestijn gewoon niet voldoende voedsel konden vinden voor hun gezinnen, voor de kleintjes en voor de wat ouderen onder hen. Het manna werd daarom door de Israelieten echt  het “brood uit de hemel” genoemd, met de betekenis van: voedsel ons door God zelf gegeven; voedsel dat ons bewijst dat God er is en met ons door deze moeilijke tijd heen trekt. En wat Jezus ons dan leert, is dit: precies zo ben Ik voor u en voor alle mensen de redding die de Vader in deze wereld gezonden heeft, omdat Hij nog steeds om mensen geeft en hen wilt redden. “Ik ben het brood des levens. Uw vaderen die het manna hebben gegeten in de woestijn, zijn niettemin gestorven; maar dit brood daalt uit de hemel neer  opdat wie er van eet niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als Iemand van dit brood eet zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.”

Wat betekenen deze woorden? Het wil zeggen dat wie zich aan Jezus bindt, en wie tot Hem komt in de Eucharistie om zich door Jezus te laten voeden met zowel het geestelijk brood van het Woord, als met de gave van Zijn Lichaam en Bloed in de heilige communie, die heeft eeuwig leven. Let goed op dat Jezus ons in dit hoofdstuk 6 leert, dat wie zo van het tweevoudige Brood eet, Zijn Woord en Zijn Lichaam, dat die nu reeds het eeuwig leven in zich heeft. Ja, de volheid van het goddelijk eeuwig leven zullen wij pas ervaren na de dood, en daarom voegt Jezus er meerdere keren aan toe: “En ik zal die mens doen opstaan op de jongste dag”. Maar toch, door de kracht en de bijstand van de Heilige Geest, en door de stille nabijheid van Christus zelf, beginnen wij reeds vanaf nu al in dit aardse bestaan te delen in dat leven van God. Zo worden wij allen als individuele gelovige mensen, en de Kerk als geheel als het Volk van God, gevoed door “het Brood dat uit de hemel is neegedaald”.

Paus Johannes Paulus II heeft een hele mooie encycliek, dat is een herdelijke brief, geschreven over de Eucharistie. Daarin schrijft hij: “De Eucharistie, de verlossing brengende aanwezigheid van Jezus in de gemeenschap van de gelovigen, dit geestelijk voedsel van de Kerk, is het meest waardevolle bezit dat de Kerk op haar pelgrimstocht door de geschiedenis kan hebben” .

Het mooie is dat God de Vader deze gave van de Eucharistie reeds eeuwen tevoren in de tijden van het Oude Testament al verschillende keren had voorbereid. Een van deze momenten vinden we in de eerste lezing. De profeet Elia voorspiegelt al eeuwen tevoren wat Gods Zoon zal moeten meemaken. Elia predikte met krachtige woorden en riep de mensen op tot grotere trouw aan de waarden en normen van God en tot grotere trouw aan de beleving van hun geloof. Net als eeuwen later bij Christus, ervaart ook Elia hierom steeds meer weerstand van hen deze prediking niet wensen te horen, die helemaal niet van plan zijn hun leven te verbeteren en zich meer te gaan richten naar die waarden en normen en geboden die zij ook best wel kennen. Maar ze vinden andere belangen en andere zaken veel belangrijker en vinden daarom Elia maar hinderlijk. En zo wordt Elia uiteindelijk zelfs vervolgd en de hoofdpersoon die deze vervolging tegen de profeet leidt is nog wel koningin Izebel. Zij is de buitenlandse vrouw van de koning van Israël, koning Achab. Zij wil haar eigen godsdienst sterk promoten en zet haar zwakke echtgenoot, koning Achab, onder druk om zich af te keren van de profeet Elia. Zo zal haar man haar niet in de weg staan in haar vervolging van deze, voor haar zo lastige, profeet van Jahwe, de God van Israël. Door deze vijandige tegenstand, ondersteund door vele Israelieten die Elia’s vermanende woorden ook niet wilden horen, raakt Elia geestelijk en lichamelijk uitgeput en geraakt in een depressie. Hij wilt het liefst sterven en bid God dan ook om hem te willen nemen. Maar God zendt een engel die uit de hemel neerdaalt en die Elia uit zijn depressie wekt en zegt: “Sta op en eet”. Elia ziet aan het hoofdeind van zijn bed een koek, op gloeiende stenen gebakken, en een kruik water. Hij eet de koek op en drinkt van het water, maar valt weer in slaap. De engel moet Elia nogmaals wakker maken met de woorden: “Sta op en eet; anders gaat de reis uw krachten te boven”. Ook dit heeft een diepe boodschap: het is alsof God ons wilt zeggen dat wij in het leven vaker door Hem geport en opgeroepen zullen moeten worden om te eten van het brood, het geestelijke voedsel, dat ons de innerlijke kracht en genade zal geven die wij nodig hebben voor onze levensreis. Met andere woorden, het is voor ons een gevaar te denken dat wij alles zelf kunnen, dat wij alles op eigen kracht kunnen doen, dat wij niets of niemand nodig hebben. Dat is een groot geestelijk gevaar, waarin de machten van het kwaad ons steeds weer proberen mee te trekken. Maar Elia was gelukkig zozeer een geestelijk gerijpt persoon dat hij na die tweede keer, de boodschap begreep. En zo hoorden we in de eerste lezing: Toen stond hij op, at en dronk en, gesterkt door het voedsel, liep hij veertig dagen en nachten tot hij de berg van God, de Horeb bereikte”.

De profeet Elia maakte zo de reis naar dezelfde berg waar de Israelieten eeuwen tevoren God hadden aanbeden, waar Mozes van God zijn roeping had ontvangen om de Israelieten te bevrijden, en waar God Zijn tien geboden en geheel Zijn Tora, Zijn onderricht aan de Israelieten, aan Mozes had toevertrouwd. Precies zo wilt God ook ons steeds weer geestelijk voeden in de Eucharistie. Hij voedt ons dan met het geestelijk brood van Zijn Woord, waardoor wij versterkt worden in onze kennis van God, in ons besef van wat ons geloof voor ons betekent, en in onze zelf-reflectie over hoe wij wel of soms onvoldoende de belangrijke waarden waar maken in ons concrete leven. En daarna voedt God ons met het Lichaam en Bloed van Zijn Zoon. Zo brengt God tot voltooiing wat Hij met Elia deed toen Hij de profeet voedde met brood en water, om hem te sterken voor de reis naar de bron van de ontmoeting en inspiratie, namelijk de berg Horeb. God voedt ons met het Lichaam en Bloed van Christus. Hij maakt brood en wijn tot de dragers van Christus, die aan het kruis het hoogste offer voor ons brengt zodat Hij ook ons steeds weer kan brengen naar de bron van onze ontmoeting met Hem en naar de bron van onze roeping om Zijn liefde vorm te geven. Hij voedt ons opdat wij mensen worden die oog hebben voor de werkelijke problemen om ons heen; mensen worden die met inleving voor anderen ons laten raken door het leven. Dat wij mensen worden die zich laten raken door de schoonheid maar ook door de problematieken van de vervuiling van Gods natuur. God wilt ons geestelijk voeden om ons de kracht te geven mensen te worden die open staan voor de roepstem van hen die aan de rand van de samenleving leven. Ook tot ons zegt God: “Sta op en eet; anders gaat de reis uw krachten te boven.” Laten wij daarom steeds weer tijd en moeite vrijmaken in ons drukke leven, om die twee vormen van geestelijk brood tot ons te nemen en we zullen merken dat we dan daar de kracht vinden die we nodig hebben om ons geloof ten volle te leven. 



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: