Commentaar op de Lezingen van de 26e Zondag door het Jaar (Jaar A)

Door Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Ezechiël 18: 25-28)

De profeet Ezechiël trad op in een zeer moeilijke, onstuimige tijd in de geschiedenis van Israël. In het jaar 612 v.Chr. viel de hoofdstad van het Assyrische Rijk, Ninivé, in handen van de Babyloniërs. Het hele Midden-Oosten was in rep en roep. Het grote Egypte trachtte te verhinderen dat de Babyloniërs te machtig zouden worden, en betrokken in die strijd de opeenvolgende koningen van Jeruzalem Josía, diens zoon Joachaz, en na diens dood, zijn broer koning Jojakim. De grote confrontatie tussen de twee grootmachten Egypte en Babylonië in  601 v.Chr, bleef onbeslist. Koning Jojakim te Jeruzalem ondersteunde Egypte, waarop koning Nebukadnessar van Babylonië eind 598 v.Chr. zelf de legers kwam leiden, en Jeruzalem omsingelde. Koning Jojakim sneuvelde in de oorlog en werd opgevolgd door zijn zoon Jojakin. Maar Jeruzalem ging rampzalig ten onder. De Babylonische legers voerden koning Jojakin en een groot deel van de elite van Juda, waaronder de profeet Ezechiël, in ballingschap weg naar Babylonië. Onder de achtergebleven Israëlieten was ook de profeet Jeremia. Zowel Ezechiël onder de Israëlieten in ballingschap in Babylonië, als Jeremia onder de achtergebleven Israëlieten in Judea, spraken met profetisch vuur over de grote geloofsafval, de ontrouw en het moreel verval van grote delen van de Israëlieten van hun tijd. Ezechiël en Jeremia riepen krachtig op tot bekering. Zij herinnerden hun volksgenoten eraan dat vroegere profeten zoals Jesaja, Amos en Hosea steeds weer gewezen hadden op deze ontrouw aan het verbond met God en steeds weer een komende ramp hadden aangekondigd als straf van God over Israël. Wanneer dit in eerste instantie bij de meeste Israëlieten nog niet tot bekering leidt, maar tot voortgaande politieke intriges, komt koning Nebukadnessar in 587 v.Chr. met zijn legers terug, verplettert Jeruzalem voor een tweede keer, steekt de tempel in brand en voert grote delen van de overgebleven Israëlieten in een tweede deportatie ook weg naar Babylonië. Ezechiël legde in zijn religieus leiderschap grote nadruk op Gods heiligheid en verheven, die in groot contrast stonden met de zonden, het morele verval en de religieuze onverschilligheid van vele Israëlieten. Ezechiël verkondigde dat deze tijd van straf door God bedoeld was als een tijd van bekering, van godsdienstige bezinning en morele groei. Hoewel de Israëlieten in de ellende van de ballingschap waren als een vallei van dode, dorre beenderen, zou Jahweh de God van Israël hen weer nieuw leven schenken, een nieuwe kans en terugkeer naar hun eigen land, als zij zich met heel hun hart weer zouden keren tot hun God.

Achtergrond van de tweede lezing: (Filippenzen 2: 1-11)

De vorige week zondag hoorden we hoe de apostel Paulus vanuit zijn gevangenschap omwille van de verkondiging van het evangelie een brief schreef aan de kerkgemeenschap in de stad Filippi in het noorden van Griekenland. In deze brief roept Paulus in herinnering zijn missie onder hen die Christus hem heeft toevertrouwd, de liefde die hij deelt met de geloofsgemeenschap van Filippi, en het werken van de Heilige Geest in hen allen. Paulus spoort de Filippenzen dan aan om in harmonie en nederigheid te blijven leven. Paulus weet hoe gemakkelijk mensen, ook Christelijke gelovigen, tot onderlinge spanningen kunnen geraken en roept hen daarom met klem op zich te blijven richten op de gezindheid en de levenshouding die wij allen kennen van Christus onze Heer.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Matteüs 21: 28-32)

In een gespannen conflict met de religieuze leiders van Zijn tijd, wijst Christus middels een parabel over het concrete gedrag van de twee zonen van een vader, erop, dat gehoorzaamheid aan God alleen blijkt uit daden, niet uit woorden. De parabel is een oproep om je concrete gedrag steeds beter in overeenstemming te brengen met de visie die God ons voorhoudt, de visie dus van het evangelie. De parabel is tegelijkertijd ook een getuigenis over de grote barmhartigheid en liefde van God voor ons, onvolmaakte mensen.

Overweging  

Wanneer we Matteüs hoofdstuk 21 lezen, dan zien we dat Jezus nu op het tempelplein in Jeruzalem is en daar een confrontatie heeft met de hogepriesters en de oudsten. Dat waren de vooraanstaande religieuze leiders van het Sanhedrin, dat was de Hoge Raad die Israël wat betreft het religieuze leven leidde. Jezus had op het tempelplein met een zweep een einde gemaakt aan het kabaal van de verkoop van runderen, schapen en duiven voor de offers, en aan de veel te hoge prijzen die de verkopers en geldwisselaars vroegen aan de Joodse pelgrims die van ver waren gekomen. Jezus had opgetreden met profetisch gezag en de religieuze leiders vielen Jezus hierop aan. De sfeer was gespannen. Al langere tijd hadden de religieuze leiders vooroordelen tegen Jezus. Zij voelden zij zich bedreigd door Zijn populariteit onder het gewone volk, en hadden zij kritiek op Zijn nabijheid tot zondaars en anderen aan de rand van de samenleving. Ook hadden zij kritiek op Zijn intieme vormen van gebed en van verwijzen naar God, maar ook op Jezus’ maatschappij-kritische houding en Zijn duidelijke solidariteit voor de armen en de kwetsbaren in de samenleving.

Het is in deze gespannen confrontatie dat Jezus tot de hogepriesters en oudsten deze korte parabel spreekt om hen iets duidelijk te maken. Hij spreekt over een vader met een wijngaard, die twee zonen heeft. Als de vader aan de ene zoon vraagt om die dag in de wijngaard te gaan werken, antwoordt die zoon met uiterlijke gehoorzaam en respect. In onze Nederlandse vertaling luidt zijn antwoord: “Goed, vader”, maar de Griekse tekst is sterker: in de oorspronkelijke Griekse tekst zegt die zoon: “Egoo kyrie”, wat betekent: “ik zal gaan, heer”. “Kyrie” was een eerbiedige manier van iemand aanspreken, maar wat nog meer is: “Kyrie” is ook de titel voor God, want het betekent ook “Heer”. Maar toch, ondanks die uiterlijke eerbiedigheid van deze zoon is zijn gedrag iets heel anders. Hij gaat gewoon niet werken en hij doet niet wat hij zijn vader zo vroom beloofd had te doen.

Die andere zoon denkt in eerste instantie ook meer aan zichzelf dan aan zijn vader en zegt vrij ruw: “Nee, ik wil niet”. Maar hij komt tot inkeer, hij komt tot het inzicht dat het niet juist is hoe hij heeft gereageerd en hoe hij zich gedraagt. Het griekse woord dat Matteüs gebruikt, “meta-melomai”, betekent “van gedachten veranderen”. De zoon komt dus tot bekering, tot positieve groei en innerlijke verandering. Dit blijkt duidelijk omdat hij alsnog naar de wijngaard gaat en begint te werken zoals zijn vader hem dat eerder gevraagd had.

Jezus stelt de hogepriesters en oudsten nu een schijnbaar hele eenvoudige vraag, namelijk: “Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?” De religieuze leiders moeten wel antwoorden dat het de zoon is die uiteindelijk naar de wijngaard is gegaan en is gaan werken.

Nu moeten we ons de vraag stellen: waarom vertelt Jezus deze parabel en wat probeert Hij duidelijk te maken aan die hogepriesters en andere religieuze leiders van Israël? Wel, Jezus laat al gelijk zien wat Hij bedoelt: Hij past namelijk de parabel toe op de hogepriesters en oudsten! Zij hadden Johannes de Doper afgewezen als een authentieke profeet van God en zij stonden op het punt om ook Jezus af te wijzen als de Messias, door God gezonden. Jezus spreekt nu heel rechtstreek tot de hogepriesters en oudsten: “Johannes kwam tot jullie, de hogepriesters en religieuze leiders van het volk Israël, en hij kwam ‘in Gods gerechtigheid’, met andere woorden: Johannes was innig verweven met God door een strenge levensstijl in de woestijn van gebed, strenge soberheid, veel vasten en inkeer. Maar toch hebben jullie hem geen geloof geschonken. Jullie zijn als die eerste zoon uit de parabel, omdat jullie wel met uiterlijke vroomheid en uiterlijke woorden van gehoorzaamheid jullie geloof etaleren, maar in de werkelijkheid beleven jullie die vroomheid niet oprecht, zijn jullie arrogant en koppig, en leven jullie niet werkelijk naar wat God jullie voorhoudt in Zijn Woord en door de prediking van Zijn profeet Johannes de Doper. Toen Johannes predikte, waren er vele zondaars en prostituees, die wel tot echte bekering kwamen, en die een oprecht verandering van hart, een ommekeer van levensstijl en gedrag hebben doorgemaakt in hun leven. Zij waren als die andere zoon van de parabel die in eerste instantie niet naar God luisterde. In hun leven hadden zij ook geen tijd en ruimte voor God, maar toch zij hebben zich laten raken door de woorden en door het levensvoorbeeld en de heiligheid van Johannes. Zij kwamen tot bekering en levensommekeer. Maar jullie, hogepriesters en oudsten, zelfs toen jullie die bekeringen zagen, toen jullie dat hernieuwde geloof en die verdieping in het leven van die zondaars en prostituees hebben gezien, hebben jullie je schouders opgehaald en gingen gewoon verder met wat jullie deden en met hoe jullie dachten. Zelfs toen hebben jullie je hart gesloten gehouden voor wat God in en door Johannes aan het doen is”.

Lieve vrienden, het gaat dus uiteindelijk om welke innerlijke houding je hebt als mens. Het gaat om hoe je in feite in het leven staat. Er zit in elk van ons iets van die hogepriesters en oudsten, namelijk die houding in ons die zich niet wenst te laten raken door een oproep tot bekering. Het is het stuk in ons dat in feite koppig vindt dat wij geen bekering nodig hebben. We zien dan onze zonden niet, of we vergoeielijken ze. We redeneren dan zo in ons hart dat we niet de echte betekenis inzien van onze oneerlijkheden, of van onze discriminerende manier van omgaan met bepaalde groepen mensen. We doen mee aan corruptie en stelen, maar we kijken de andere kant uit. Of we weten eigenlijk wel dat ook wij met de duizenden plastic zakjes en plastic flesjes en onze levenswijze, evengoed bijdragen aan de vervuiling en de vernietiging van het milieu, maar we willen er ons niet door laten verontrusten, we sluiten ons af van deze problematieken, omdat we eigenlijk helemaal niets willen veranderen aan onze levensstijl. We houden wel van de mooie vrome woorden op zijn tijd, zoals die ene zoon, maar in feite doen we niet de wil van de Vader.

Maar gelukkig zit er in de meesten van ons ook een stuk van die andere zoon. Gelukkig zijn wij niet afgestompt, maar voelen vaak ook de kracht van Gods Woord. Dan trekken de idealen van Gods woorden krachtig aan ons en begint er dan in ons hart een diep verlangen te branden om een goed mens te zijn, om ons in te zetten, en de medemens hoop en respect te brengen. Dat stukje in ons vindt inspiratie bij de visie van het geloof en weet dat er daar een diepe waarheid leeft, die ons aanspreekt en het beste in ons naar boven roept. Dan weten wij dat we nog veel te veranderen hebben, en willen ons daar ook in verdiepen, en willen oprecht onze oppervlakkigheid omkeren tot een inspirerend oprecht Christelijk leven.

Jezus’ boodschap vandaag tot ons is: zorg ervoor dat het in jouw leven niet blijft bij mooie voornemens en edele gevoelens. Neen, geen woorden maar daden! Neem echte keuzen en maak je bekering waar in daden, in veranderingen, waar nodig in loslaten en aan een kant zetten, waar nodig in het aanleren van nieuwe gewoonten, waar nodig in het accepteren van tegenwerking of kritiek nu je daadkrachtiger je werkelijk richt op de waarden en normen van Gods Woord.

“Wie van de twee zonen heeft de wil van de Vader gedaan?” Een indringende vraag die ons eigenlijk geen uitweg laat maar ons toeroept: geen woorden maar daden. Bidden we dat de Heer ons hierin Zijn hulp, Zijn wijsheid en kracht schenkt om in deze bekering te volharden.

U kunt het volledig commentaar ook beluisteren. Klik hieronder:



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: