Commentaar op de Lezingen van de 21e Zondag door het Jaar (Jaar A)

Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 22: 19-23)

Hoofdstuk 22 van het Oudtestamentische boek Jesaja brengt ons terug naar ongeveer 700 v.Chr. toen de legers van de Assyriërs grote delen van Israel hadden geplunderd en rondom Jeruzalem gelegerd waren. Shebna was hofmaarschalk te Jeruzalem onder de toenmalige koning Hizkia. Shebna was dus als het ware de eerste minister en tevens beheerder van het paleis. Hij voelde zich sterk en was pro-Assyrië, maar werd uit zijn hoge ambt gezet. Zijn opvolger is Eljakim, wiens naam in het Hebreeuws betekent: “God heeft doen opstaan”. Zijn grote bestuurlijke macht uit zich in de woorden van deze lezing: “Hij zal een vader zijn voor de bewoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. De sleutel van Davids huis zal Ik op zijn schouder leggen, en als hij opendoet, zal niemand sluiten en als hij sluit, zal niemand opendoen”. Deze symboliek van de sleutels als teken van grote bestuurlijke of herderlijke verantwoordelijkheid gebruikt Jezus in het evangelie naar Simon Petrus toe.

Achtergrond van de tweede lezing: (Romeinen 11: 33-36)

De afsluiting van hoofdstuk 11 van Paulus’ brief aan de Romeinen is een verheven lofzang op Gods wijsheid. In de voorgaande tekst had Paulus diep nagedacht en onderwezen over hoe God aan zowel het volk van Israel als aan alle andere volkeren verlossing brengt in en door Christus. Gods verlossingsplan is wonderlijk en strekt zich uit over vele eeuwen. Dit leidt Paulus ertoe God te prijzen voor Zijn ondoorgrondelijke wijsheid.

Achtergrond van de evangelielezing: (Matteüs 16: 13-20)

De passage uit het evangelie van Matteüs van deze zondag is een sleutelmoment in het openbaar leven van Jezus. Hij vraagt aan Zijn apostelen: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Zicht krijgen op wie Jezus is, en hoe God in Hem aanwezig is en ons redt van de machten van het duister, dat is wat echt geloof inhoudt. Simon Petrus laat zien dat hij daar al veel over heeft nagedacht. Jezus bevestigt Petrus’ belijdenis dat Jezus de Messias is en stelt hem aan tot herder van de Kerk.

Overweging bij de lezingen

Bij dit belangrijke evangelie zullen we drie aspecten samen overwegen: (1) Wie is Jezus? (2) Petrus door Jezus aangeduid als de rots; (3) De beeldspraak van de sleutels die Jezus Petrus heeft gegeven met die woorden “Wat gij zult binden en ontbinden op aarde”.

Het eerste aspect richt zich op de vraag die Jezus Zijn apostelen in de stad Caesarea Filippus stelt: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Om iets meer zekerheid te kunnen hebben over de bedoeling van deze vraag, kunnen we het best even kijken naar wat er in het Matteüsevangelie aan deze vraag vooraf gaat en wat dus de directe context is van Jezus’ cruciale vraag.

In hoofdstuk 14 vertelde Matteüs dat Jezus het bedreigende nieuws had vernomen dat Johannes de Doper gewelddadig onthoofd was in de gevangenis en dat Jezus zich in stilte die nacht had teruggetrokken. De volgende dag had Hij duizenden mensen gevoed met vijf broden en twee vissen, waarbij er twaalf korven brood waren overgebleven, waarna Hij in de nacht tijdens de storm over het water naar de apostelen toe gelopen was. Nadien vertelde Matteüs dat de farizeeën sceptisch stonden tegenover Jezus, maar dat een heidense kanaänitische vrouw daarentegen wel gelovig Zijn hulp inriep voor haar dochter, en dat nog wel met de Joodse messiaanse titel, “Heer, Zoon van David”. Vervolgens vertelde Matteüs over een tweede broodvermenigvuldiging waar er zeven manden met brokken brood overbleven. De aanleiding daartoe waren de vele genezingen die Jezus verrichtte en die door Matteüs zeer uitgebreid worden genoemd, omdat je hierin al de eeuwenoude aankondigingen van de messias hoort van de profeten van het Oude Testament. Luister maar: “Talrijke mensen stroomden naar Jezus toe, die lammen, gebrekkigen, blinden, stommen en vele anderen met zich mee voerden om ze aan Zijn voeten neer te leggen. Hij genas hen, tot verbazing van het volk dat zag hoe stommen spraken en gebrekkigen gezond werden, lammen liepen en blinden konden zien. En zij verheerlijkten de God van Israël” (Mt. 15: 30-31). Toch is de reactie van de farizeeën en sadduceeën daarna, in hoofdstuk 16 opnieuw één van afstandelijk ongeloof en zelfs vijandige afwijzing, waarop Jezus Zijn leerlingen waarschuwt: “Pas op voor het zuurdeeg van de farizeeën en sadduceeën”. Wanneer de apostelen verkeerd begrijpen wat Jezus met die waarschuwing bedoelt, zegt Hij: “Begrijpen jullie het dan nog niet? Herinneren jullie je niet de vijf broden en het aantal korven dat jullie hebben gebruikt? Of de zeven broden voor de vierduizend en het aantal manden dat jullie toen nodig hadden? Hoe is het mogelijk dat jullie niet begrijpen dat Ik jullie niet over brood gesproken heb? Maar passen jullie op voor het zuurdeeg van de farizeeën en sadduceeën” (Mt. 16: 9-11).

Dit is de context waarin Jezus dan aan de apostelen de vraag stelt: “Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?” Hij wilt dat de apostelen nu heel diep nadenken over waar het rond Hem, rond al die wonderlijke genezingen, prediking, uitdrijven van demonen en de wonderlijke broodvermenigvuldigingen eigenlijk om gaat? Welke conclusies trekken de mensen uit dat alles over Jezus? De apostelen antwoorden dat velen Hem zien als een van de grote profeten uit vroegere tijden in de geschiedenis van Israël. Maar dan verdiept Jezus die inleidende vraag over wat “de mensen” denken, naar het heel persoonlijke: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?” Jezus wilde weten of de apostelen, net als de farizeeën en sadduceeën wel al die wonderen en genezingen zagen, maar zonder er de diepere conclusies over te trekken wat dat alles over Jezus onthulde, wat God in feite in en door Jezus aan het voltrekken was? Jezus wilt dat de apostelen niet langer aan de kant blijven staan, maar werkelijk met Hem zijn.

“Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?” Als woordvoerder en leider van de apostelen, zegt Simon Petrus: “Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God”. Petrus zal de diepste betekenis van die twee begrippen “Messias” en “Zoon van de levende God” pas na de kruisdood en verrijzenis van Jezus dieper gaan begrijpen. Maar dit is wat Simon met oprecht geloof over Jezus zegt en Jezus zegt aan Petrus dat dit inzicht door God de Vader zelf aan hem gegeven is.

Jezus spreekt nu over Simon een plechtige zegen uit, die een hele bijzondere roeping inhoudt om Zijn werk voort te zetten en na de verrijzenis leiding te geven aan de kerkgemeenschap die Jezus gesticht heeft: “Op Mijn beurt zeg Ik je: gij zijt Petrus (de Rots) en op deze steenrots zal ik Mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen”.

Jezus noemt Simon vanaf nu “rots”, want dat is wat de Griekse naam “Petrus” betekent. Maar in de Bijbel is het juist God die vaak de Rots genoemd wordt, zoals in 2 Samuel 22:2 “De Heer, mijn Rots, mijn vesting, mijn Verlosser. Mijn God, mijn Rots, ik schuil bij Hem”, of in Psalm 18: 2: “Mijn God, de Rots waar ik toevlucht vind”, en in Psalm 95:1: “Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten, juichen wij toe de Rots van ons heil”. In deze en zovele andere bijbelse teksten wordt met dat beeld van de Rots, Gods standvastige barmhartigheid en trouwe zorg voor de mens uitgedrukt. Dit zullen dan ook de kwaliteiten zijn die Jezus van Petrus als de herder van de Kerk vraagt. Ongetwijfeld mogen we hierbij ook denken aan de woorden van Jezus eerder in het evangelie van Matteüs, toen Hij in 7:24-27 sprak: “Een ieder die Mijn woorden hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandige man die zijn huis bouwde op de steenrots”. Hier staat er in het oorspronkelijke Grieks hetzelfde woord “Petra” , dat “steenrots” betekent: hetzelfde woord dat Jezus –in de mannelijke vorm “Petros” gebruikt voor Simon. Hij zal de herder naar Jezus’ hart zijn wanneer hij standvastig bouwt op Jezus’ woorden en wanneer hij zich steeds weer trouw inspant om ook daadwerkelijk naar Jezus’ woorden te handelen. Petrus zal een rots in de branding zijn voor de jonge Kerkgemeenschap wanneer hij zich steeds weer door Gods Geest laat leiden, zoals hij ook door Gods Geest het inzicht heeft gekregen dat Jezus de Messias is, de Zoon van de levende God.

Simon krijgt van Jezus een nieuwe naam, zoals dat ook gebeurd was bij Abraham en Jakob, omdat Simon Petrus nu van God een nieuwe levenstaak krijgt. Hij zal leiding moeten geven aan de Kerk. Met de beeldspraak, “Ik zal je de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen”, geeft Jezus Simon Petrus grote verantwoordelijkheden. Met de sleutels kan Petrus vanaf nu af “binden en ontbinden”: daaarme bedoelt Jezus dat Simon Petrus de toegang tot het Rijk Gods, tot een waarachtige relatie met God, tot het deel hebben aan Gods eeuwig leven, zal kunnen openen voor hen die het zoeken. Maar Petrus zal in het leiding geven als herder van de Kerk ook “ontbinden”, “de poort sluiten”, dat wil zeggen grenzen aangeven, dus aangeven welke leer of welk gedrag niet verenigbaar zijn met Gods Koninkrijk. En in die grote verantwoordelijkheid zal Petrus door Gods Geest geleid worden, omdat Christus altijd met de Kerk zal zijn.

Zo is Christus ook onze Rots, en zullen wij, net als Simon Petrus, onszelf elke dag een beetje meer maken tot een rots voor God, door te leven naar de woorden en het voorbeeld van Christus in Zijn onvermoeibare zorg voor de zieken en kwetsbaren, voor de blinden, de lammen en gebrekkigen van onze omgeving. Wij worden ook een rots wanneer wij moedige keuzen maken wanneer dat nodig is om consequent te handelen naar Jezus’ woord en naar de waarden die daaruit spreken. Dan zullen wij steeds dieper weten wie Jezus is en met innerlijke overtuiging leren zeggen: “Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God”.



Categorieën:geloof en leven, Overwegingen

Tags: , , ,

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: