Pater Martien Noordermeer omi –
Heilig getal 40
Het is vandaag donderdag 21 mei 2020, Hemelvaart van de Heer. Het is tevens de kerkelijke feestdag van de heilige Mgr. E. de Mazenod, stichter van de congregatie van de paters Oblaten van Maria. Hemelvaartsdag valt precies op de veertigste dag na Pasen. Veertig is een heilig getal dat beproeving inhoudt, vasthoudend en volhardend zijn. De Bijbel staat bol van dit heilige getal. Gedurende de zondvloed regende het 40 dagen en 40 nachten. Mozes werd 40 dagen in Egypte op de proef gesteld, 40 jaren in de woestijn met het volk op weg naar het beloofde land, Canaän. De regeringen van Saul, David en Salomon (drie generaties: opa, vader en zoon) duurden bij elkaar 40 jaar. Die van Saul 20 jaar! Aan de bewoners van Ninivé werd 40 dagen uitstel gegeven voor hun bekering. Jezus werd 40 dagen in de woestijn op de proef gesteld. Jezus werd gegeseld met 40 zweepslagen. Jezus verbleef 40 dagen na Zijn verrijzenis op aarde en verscheen aan Zijn leerlingen om ze te overtuigen dat Hij werkelijk was verrezen.
Scharnier
Op Hemelvaartsdag, deze 40e dag na Pasen, heeft Jezus – om het even oneerbiedig uit te drukken – Zijn aardse loopbaan volbracht en keert terug naar Zijn Vader. Voor Lucas was deze gebeurtenis heel belangrijk. Hij eindigt zijn eerste boek – het evangelie – en begint zijn tweede boek – de Handelingen – met de Hemelvaart. Het is als het ware een soort scharnier in het leven van Jezus. Hij ging met Zijn leerlingen naar de Olijfberg en daar kregen de leerlingen een enorme opdracht: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Ga dan en maak alle mensen tot Mijn leerlingen en doop ze in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest…’ (Mt. 28/18…) Hij vroeg Zijn leerlingen naar Jeruzalem terug te keren en naar de bovenzaal te gaan waar zij regelmatig bij elkaar kwamen en waar ze ook het avondmaal hadden gevierd. ‘Blijf daar en wacht tot ik u de beloofde vertrooster zal zenden. Johannes heeft gedoopt met water, maar gij zult gedoopt worden met de Heilige Geest…’
‘Doe dit tot Mijner gedachtenis’
Als we zo de Handelingen lezen dan lijkt het op een soort geschiedenisboekje, we lezen hoe geleidelijk aan de plaatselijke groep leerlingen van Jezus gestalte kreeg, en groeide in aantal en aanzien. In het begin gingen de leerlingen ook naar de tempel zoals ze dat gewoon waren, en zij die niet in Jeruzalem waren, gingen naar de synagoge in hun plaatsje of dorp. De synagoge was voor de joden het centrum van het dagelijkse en religieuze leven, tot op de dag van vandaag. Elke vrijdagmiddag, tegen het vallen van de avond kwam men bij elkaar in de tempel of synagoge en begon de sabbat, de dag des Heren, de zevende dag, geheiligd zoals het boek Genesis schrijft: ‘…God zegende de zevende dag en maakte hem heilig, want op die dag rustte Jaweh uit van al het werk dat Hij verricht had…’ (Gn. 2/3) Heel geleidelijk aan begonnen de leerlingen bij elkaar te komen om het Brood te breken. Dat deden ze in het begin vooral op de donderdag, zomaar bij iemand thuis. Ze waren trouw aan de opdracht van de Heer: ‘Doe dit tot Mijner gedachtenis’. Later begonnen ze op de eerste dag van de week bij elkaar te komen, de dag van de verrijzenis, onze huidige zondag.
Emmausgangers
De meesten van de leerlingen van Jezus waren joden en bleven trouw aan hun joodse gebruiken en verplichtingen. Zo lezen we in de Handelingen dat Petrus en Johannes volgens hun gewoonte naar de tempel gingen op het uur van het gebed. Ze luisterden naar de schriftlezingen, zongen de psalmen en luisterden eveneens naar de schriftgeleerden die uitleg gaven. Later zonderden zij zich af om samen het Brood te breken. Hoe dat verliep kunnen we misschien begrijpen als we het verhaal van de Emmaüsgangers lezen.
‘…Op de eerste dag van de week, dus de dag na de sabbat, gingen twee van Zijn leerlingen van Jeruzalem terug naar hun huis in Emmaüs. Ze waren ontgoocheld en teleurgesteld. Ze hadden zo hun hoop op Jezus gesteld. Onderweg naar huis, net buiten Jeruzalem, kwam er iemand met hen meelopen die vroeg waarom ze zo bedroefd waren en wat ze toch allemaal aan het bespreken waren. Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar gebeurd is, met die Jezus van Nazareth. Wat dan, vroeg de onbekende. Jezus, een man, machtig in woord en daad. Wij hadden zo gehoopt dat Hij het zou zijn die Israël kwam verlossen van de onderdrukking. Het is nu al de derde dag dat dit is geschied. Wel zijn er vanmorgen enige vrouwen naar het graf gegaan en die zeiden dat het graf leeg was. Ze hadden wel een verschijning gehad van een engel die zei dat Hij was verrezen! Kijk maar, het graf is leeg! Toen nam de onbekende het woord: O gij onverstandigen en kleingelovigen. Moest de Christus dit alles niet lijden om zo Zijn glorie binnen te gaan? En te beginnen met Mozes en de profeten begon hij hen uit te leggen wat er over de Messias geschreven was.
Toen ze bij Emmaüs aangekomen waren, deed de vreemdeling of Hij door wou gaan, maar zij zeiden: Blijf bij ons Heer, want het is al laat! En Hij ging met hen naar binnen. Het was al donker geworden en het avondmaal werd gereedgemaakt. Zittend aan tafel met de twee leerlingen, waarvan een Cleopas heette, nam Hij het Brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het aan de twee… Toen pas gingen hun de ogen open. Maar eenmaal herkend, verdween Hij uit hun midden.’
Volgelingen van een rabbi
Het lijkt erop dat dit gebeuren voor ons ook een les inhoudt. Het is alsof dit verhaal ons wil zeggen dat wij de lichamelijke aanwezigheid van de Heer niet meer nodig hebben, omdat wij Hem kunnen herkennen in het breken van het Brood. Het breken van het Brood werd voor de eerste tijd van het christendom het teken bij uitstek voor de christenen. Flavius Josephus, een Romeinse geschiedschrijver, beschrijft in zijn boek de Didache de christenen als volgt: ‘Dat zijn volgelingen van een rabbi van Nazareth, mensen die regelmatig bij elkaar komen om de verhalen over die rabbi door te vertellen en op Zijn verzoek het Brood te breken zoals Hij hen dat had voorgedaan op de avond voordat Hij door de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus ter dood werd veroordeeld. Hun aantal is enorm gegroeid, omdat Zijn apostelen op de een of andere manier bezield zijn geworden op de 50ste dag na Zijn dood, die dag dat de joden het pinksterfeest vieren, hun jaarlijkse oogstfeest. Een onzichtbare kracht bezielde deze leiders die apostelen werden genoemd’.
OMHOOG Jaargang 64, editie 19, 17 mei 2020
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie