Achtergrond van de eerste lezing (Jesaja 50, 5-9a)
Zoals we de vorige week reeds zagen, is het bijbelboek van Jesaja een verzameling van profetieën en profetische gedichten uit verschillende maatschappelijke omstandigheden van het Israël van de 7e eeuw v.Chr. Andere profetische teksten werden vanaf hoofdstuk 40 aan de oorspronkelijke collectie van de profeet Jesaja toegevoegd. In deze rijke collectie komen ook hele bijzondere profetieën voor die bijbelkundigen “de liederen van de lijdende Knecht van Jahweh” hebben genoemd. Het gaat om enkele teksten in dichterlijke vorm, die spreken over een komende figuur die vrijwillig zich niet verzet of wegvlucht van wreed lijden en geseling, en van een smaadvolle dood. Deze figuur is uiterst bijzonder, het is een Knecht in Gods hand, want door het lijden, de vernedering, het brute geweld en de wrede dood die over deze Knecht komen, en die hij vrijwillig draagt, komt er verlossing, vergeving en eeuwig leven voor de mensheid. De Kerk heeft in deze belangrijke profetieën altijd een aankondiging gezien van Jezus’ verlossend lijden en Zijn kruisoffer.
Eerste lezing: Jesaja 50: 5-9a
God de Heer heeft tot mij gesproken en ik heb mij niet verzet, ik ben niet teruggedeinsd. Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen, mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten en mijn gezicht heb ik niet afgewend van wie mij smaadden en mij bespuwden. God de Heer zal mij helpen: daarom zal ik niet beschaamd staan. Hij die mij vrij zal spreken is nabij. Wie is mijn tegenstander? Laten we samen voor de rechter treden! Wie is mijn tegenpartij? Laat hij tegenover mij komen staan! God de Heer zal mij helpen: wie zal mij schuldig verklaren?
Tussenzang: Psalm 116
Refrein: IK MAG WEER LEVEN ONDER GODS OOG, IN HET LAND VAN DE LEVENDEN.
1. De Heer heb ik lief, want Hij luistert, Hij hoort mijn smekende stem: Hij heeft mij aandacht geschonken telkens als ik tot Hem riep.
2. De dood hield mij al in zijn strikken, Het net van het schimmenrijk viel op mij neer, ik ging onder zorgen gebukt Toen riep ik de Naam van de Heer aan: Ach, red mij, Heer, van de dood.
3. De Heer is goed en rechtvaardig, barmhartig is onze God. Eenvoudigen biedt Hij bescherming; Hij heeft mij gered uit de nood.
Achtergrond van de tweede lezing (Jakobus 2: 14-18)
Jakobus denkt in zijn brief heel indringend na over wat geloof authentiek maakt. Hij is er zich zeer van bewust dat er ook vele gelovige mensen zijn, die toch in het dagelijks leven in grote tegenstelling leven met de diepe waarden en normen van het Christelijk geloof. Deze mensen leven in feite een dood geloof, zegt Jakobus, omdat God niet kijkt naar uiterlijke zaken maar naar het hart en naar de vraag of wij echt daadwerkelijk oprecht en rechtschapen leven, of wij werkelijk barmhartig zijn en gericht zijn op het goede en niet alleen op geld, macht of eigen belang. Jakobus roept zijn lezers in zijn brief op om oprecht te proberen de concrete armen om hen heen met respect te behandelen en zich in te zetten voor datgene wat overeenkomt met de visie en de idealen van het evangelie, daar waar wij dat kunnen. Dan wordt hun geloof authentiek en zullen zij God die liefde is, nabij weten en delen in Zijn eeuwig leven.
Tweede lezing: Jakobus 2: 14-18
Broeders en zusters, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft als hij geen daden kan laten zien? Kan zo’n geloof hem soms redden? Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en niets om te eten en iemand van u zou zeggen: “Geluk ermee! Hou u warm en eet maar goed” en hij zou niets doen om in hun stoffelijke nood te voorzien – wat heeft dat voor zin? Zo is ook het geloof, op zichzelf genomen, zonder zich in daden te uiten dood. Misschien zal iemand zeggen: “Gij hebt de daad en ik heb het geloof.” Dan antwoord ik: “Bewijs me eerst dat ge geloof hebt als ge geen daden kunt tonen; dan zal ik u uit mijn daden mijn geloof bewijzen.”
Achtergrond van de evangelielezing: (Marcus 8: 27-35)
Marcus is in hoofdstuk 8 gekomen op het midden van zijn evangelie dat 16 hoofdstukken kent. Hij had zijn evangelie geopent met de krachtige zin: “Evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God”. Maar in de eerste acht hoofdstukken had nog niemand Jezus de Messias, of Zoon van God genoemd. De demonen en boze geesten deden dat wel, die kenden de goddelijke identiteit van Jezus en Zijn missie om het rijk van duisternis en kwaad te overwinnen. Maar Jezus staat de demonen niet toe te spreken. Pas op dit punt vraagt Jezus uitdrukkelijk aan de leerlingen hoe ze Hem zien, wat ze van Hem verwachten, hoe ze Zijn zending in hun midden zien. We zien dat wanneer Jezus begint te spreken over lijden, dit verbijstering oproept bij de apostelen, maar dat Jezus Petrus dan scherp aangeeft dat zij in deze zich niet laten leiden door wat God de Vader wil, maar door de verwachtingen van mensen. De apostelen hebben nog veel te leren over wie Jezus is en waartoe Hij in wereld gekomen is.
Evangelie: Marcus 8: 27-35
In die tijd trok Jezus met Zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus. Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag. “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Zij antwoordden Hem: “Johannes de Doper; anderen zeggen Elia en weer anderen zeggen dat Gij een van de profeten zijt.” Daarop stelde Hij hun de vraag: “Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” Petrus antwoordde: “Gij zijt de Messias.” Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken. Daarop begon Hij hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen moest worden, maar dat Hij, na ter dood te zijn gebracht drie dagen later zou verrijzen. Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid. Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden. Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe: “Ga weg, satan, terug! want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.” Nadat Hij behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen, sprak Hij tot hen: “Wie mijn volgeling wil zijn moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie zal het redden.”
Overweging:
Lieve vrienden,
Ik zou aan de hand van de lezingen van deze zondag met u willen nadenken over de moeilijke realiteit van lijden. Lijden kent vele vormen zoals ziekte en pijn, werkloosheid en zorgen, lichamelijke en mentale achteruitgang, oorlogen en familieruzie’s, natuurrampen en de dood.
Lijden in al zijn vormen is altijd een moeilijke realiteit geweest voor alle mensen van alle tijden. Lijden plaatst ons voor moeilijke vragen, ontneemt ons een vanzelfsprekendheid en rust, en brengt ons in eerste instantie in een onbekend bedreigend landschap waar we onze weg nog in zullen moeten vinden.
Ik heb jaren geleden een wat oudere hele wijze, vrouwelijke arts ontmoet die een grote indruk op me heeft gemaakt. Ze was toen al 82 jaar. Ze had jaren les gegeven aan de medische faculteit, was daarin een echte denker en leraar van studenten geweest, maar had als arts ook vele situaties beleefd van lijden van patiënten die in moeilijke situaties aan haar zorgen waren toevertrouwd, maar met wie het niet goed ging. Ze had geregeld patiënten uit haar handen zien wegglippen, had geregeld aan familieleden een hele moeilijke boodschap moeten brengen, en had stil leed gezien in de poli of op de zaal van het ziekenhuis. Ze was door het leven gerijpt, maar had in haar leven met haar filosofisch en nadenkend hart ook steeds gezocht naar haar God en de verbanden gezocht tussen wat ze meemaakte en wat ze in haar geloof kende. Ze had me bij die ontmoeting het volgende gezegd: “Pater Kross, u bent een jonge priester en ik een oude arts. Wat ons samenbindt is onze liefde voor mensen, maar nog meer: onze liefde voor God en ons katholiek geloof. Ik wil u iets meegeven waarvan ik de waarheid steeds dieper ben gaan inzien door mijn contact met vele lijdende mensen en met de broosheid van het leven zoals ik dat als behandelend specialiste steeds weer van heel nabij heb meegemaakt. Onthoud u dit en het zal uw geloof en uw inzichten in het leven verdiepen: “Vreugde doet bloeien, lijden doet groeien”.
Drie maanden geleden veranderde voor mij het vanzelfsprekende van mijn robuuste gezondheid zoals ik die altijd gekend had en kwamen er voor mij nieuwe ervaringen van ziekenhuisbezoeken, bloedafname, scans en chemo via infuus. Ervaringen die de realiteit van lijden nu veel dichterbij brengen voor mij; ook de mogelijkheid dat de behandeling niet goed aanslaat en ergere vormen van lijden zich kunnen aandienen voor mij.
Ik heb er bewust voor gekozen niet tegenover God te gaan staan, met vragen als “Waarom ik? Ik heb toch zoveel goeds gedaan, is dit wel eerlijk”? Nee, ik blijf me ervan bewust dat waar ik van nabij zovelen heb bijgestaan die door lijden gingen, ik niet kan en niet mag verwachten dat ik de grote uitzondering moet zijn. Ik ervaar dat het de liefde is die ons als mensen, juist ook in lijden, met elkaar verbindt en dat geeft een echte kracht. In lijden leer je nog dieper beminnen. Echter dit gebeurt niet vanzelf, het is alleen gegeven wanneer je je in vrijheid met geloof openstelt voor die moeilijke realiteit van het lijden.
In dit bestaan zoals het is, kun je het lijden niet ten koste van alles vermijden of ontkomen. “Vreugde doet bloeien, lijden doet groeien”, leerde die wijze arts mij. In lijden wordt je gebracht tot een dieper inzicht in wat het leven werkelijk betekent en wat verbondenheid en liefde kunnen betekenen. In lijden wordt in een diepe zin het minder belangrijke of het oppervlakkige, gescheiden van dat wat er werkelijk toe doet. In lijden kan daardoor de solidariteit groeien met anderen die het moeilijk hebben en de echte commitment voor hen van wie je houdt.
In het evangelie van deze zondag gaat het over de vraag naar de echte identiteit van Jezus. Wie is Jezus? Wat betekent Hij voor ons? Wat is eigenlijk Zijn missie, Zijn levensdoel? Is Hij een voorbijgaand historische persoon of is Hij eeuwig, is Hij op enige wijze aanwezig, kan Hij ons kracht en houvast geven?
Mensen hebben in de loop der tijden heel verschillend gereageerd op Jezus en heel uiteenlopende beelden gehad over die identiteit van Jezus. Ik las bijvoorbeeld de woorden van een denker die een variatie maakte op een bekend spreekwoord, namelijk “Zeg me welk beeld je van Jezus hebt, of hoe je over Jezus denkt, en ik zal je zeggen wie jij bent”. Daarmee wilde deze denken aangeven dat afhankelijk van hoe we zelf in het leven staan, van wat ons bezig houdt, en waar onze diepe prioriteiten en belangstelling liggen, we al dan niet bepaalde accenten zullen leggen bij hoe we naar Jezus kijken en wat wij eventueel van Hem verwachten.
Toen Jezus Zijn apostelen vroeg wat de mensen van Hem vonden, hoe ze dachten over wie Hij is en wat Hij voor hen en voor de samenleving en de wereld betekende, bleek uit hun antwoord al hoe verschillend het beeld was dat verschillende mensen van Jezus hadden. Sommigen zagen Hem als een van de grote profeten van het verleden, zoals Elia of Jeremia of Johannes de Doper. Die profeten waren bekend om hun krachtige optreden, hun oproep tot een integere levenswandel en vertrouwen op God. Die grote profeten hadden geen blad voor de mond genomen en ook de koningen van Israël en de vooraanstaanden van het land durven wijzen op zaken die niet juist waren en die ingingen tegen de waarden en normen van het verbond met God, waarop de samenleving van Israël gebaseerd behoorde te zijn.
Wanneer Jezus vervolgens de apostelen vraagt hoe zij zelf naar Hem kijken en wat ze van Hem vinden, dan zegt Petrus: “Gij zijt de Messias”. Dit is op zich natuurlijk al een teken dat de apostelen onder elkaar vaak over de identiteit van Jezus gesproken zullen hebben. Toch zullen we altijd nog veel moeten doorpraten wanneer mensen van Jezus, of eventueel van iemand anders, zeggen dat ze Hem beschouwen als de Messias. Want de vraag is dan gelijk: hoe stel jij je voor wat de Messias zal moeten doen? Wat zijn jouw verwachtingen ten aanzien van de Messias? Wat verwacht jij eigenlijk concreet van Hem?
Het kan heel goed zijn dat je eigenlijk van de Messias verwacht dat die al je problemen voor je moet oplossen en dat Hij daarbij niet echt diepe veranderingen of verbeteringen van jou zal vragen. Hij moet je helpen de belangrijkste verwachtingen en verlangens die in je leven te realiseren, maar dat mag niet een fundamentele inzet of veranderingen van jouzelf vragen. Het kan zijn dat dit in feite jouw diepste verwachting is ten aanzien van Jezus. Misschien heb je er nog niet eerder echt zo over nagedacht, maar het zou kunnen zijn dat wanneer je dat wel doet, je in feite ongeveer hierbij uitkomt.
Jezus echter legt uit dat Zijn identiteit onlosmakelijk verbonden is met lijden. Hij verwijst naar teksten uit de profeet Jesaja, waarvan we een klein stukje in de eerste lezing hoorden, waar gesproken wordt over lijden, over vernedering en striemen die voor het volk echter verlossing en redding zullen betekenen. Profetieën die spreken over vrijwillig lijden van deze bijzondere persoon, waardoor er een tijd zal komen van vrede en voltooiing. Jezus verwijst zelfs naar die tekst van Jesaja waarin wordt gezegd dat gelijk een schaap dat naar de slachtbank wordt geleid, de Messias vrijwillig een gruwelijk lijden en smaadvolle dood zal ingaan, maar met als doel om zo verlossing te brengen voor de wereld. Het gaat dus om een lijden dat vervuld is van zo’n grote liefde, dat in dit lijden slechts de gedachte aan het goede, aan de mooie toekomst en de verlossing van anderen centraal staat. En dat is de hoogste vorm van liefde.
Wanneer Jezus echter begint te spreken over de weg van Zijn komende vrijwillig aanvaarde lijden, dan wekt dat bij de leerlingen verbijstering op. Zij hadden daar in de verste verte niet aan gedacht. Bij Jezus zagen zij een triomfantelijke toekomst voor zich: een Messias die gelovigen zou oproepen tot het herstel van het oude koninkrijk van koning David. Deze Messias zou onoverwinnelijk blijken te zijn en ook alles wat onder Zijn leiding zou worden gedaan zou slagen omdat op Hem de kracht, de wijsheid en de zegen van God zelf rustten. Zij zouden als Zijn apostelen een bescheiden onderdeel van die triomfantelijke toekomst mogen zijn. Lijden kwam in hun verwachtigen van Jezus absoluut niet voor.
Jezus brengt echter de apostelen, en Hij brengt elk van ons, naar de realiteit van het lijden, maar verbindt dat met het geheim van een liefde die zich blijft richten op de ander, die welzijn zoekt maar dan wel in verbinding met anderen. Het is de liefde van de graankorrel die in de aarde valt en sterft, en zo nieuw leven voortbrengt. Het is de liefde van de rank aan de wijnstok die gesnoeid wordt, maar die temidden van het lijden van het snoeien erop blijft vertrouwen dat dit snoeien gebeurt opdat de rank nog meer vruchtbaar zal zijn in de liefde.
Blijven wij daarom Christus voor ogen houden, blijven wij door momenten van gebed en liturgie dicht bij Hem, en Hij zal ons dan een weg wijzen door dat bedreigende landschap van lijden. Hij zal ons diepere inzichten schenken in het leven, in het liefdevol verbonden zijn met anderen, in de zin van een inzet voor een rechtvaardige samenleving, voor de waardigheid van de armen en voor het behoud van de schepping waarin wij mogen leven. Blijven wij gericht op Christus en Hij zal ons momenten geven van kracht en vruchtbaarheid, ook in lijden. En Hij zal steeds weer tot ons zeggen: “Zie, Ik ben met je, alle dagen, tot aan de voleinding”. Amen.
Categorieën:geloof en leven
Geef een reactie