Commentaar op de Lezingen van de 12e Zondag door het Jaar (Jaar B)

Achtergrond van de eerste lezing (Job 38: 1.8-11)

Het boek Job is een diep-filosofisch, maar ook diep gelovig werk, waarin de schrijver worstelt met die moeilijke vraag: waarom treft groot lijden soms hele goede mensen? We voelen aan dat de rechtvaardigheid die heel het bestaan zou moeten dragen, het goede, gedaan door mensen, zegen zou moeten brengen en het kwaad zou moeten straffen. Maar dit lijkt soms niet zo te gaan. Aan de ene kant is het waar dat wij allen onvolmaakte zondige mensen zijn, maar toch: we weten dat er menselijk gesproken ook echt hele goede mensen zijn, en als hen zwaar lijden treft, dan wordt ons mensenhart vaak onrustig. Dit is de centrale vraag in het boek Job. Zijn vrienden gaan zoeken naar verborgen slechte daden van Job, en zeggen hem dat hij schijnbaar niet open en eerlijk naar hen toe is geweest, en dat die verborgen zonden wel de reden moeten zijn voor de ellende en het lijden dat hem nu treft. Maar hier verzet Job zich tegen. Hij kan het lijden niet begrijpen, het maakt hem angstig en onzeker, en dan opstandig en depressief. Maar dan toont God hem de grootsheid van heel de schepping en vraagt Job te vertrouwen dat Hij die dit alles geschapen heeft, ook Job niet zal vergeten. God vraagt Job te durven geloven en zijn vertrouwen te stellen in Gods trouw en genade, ook wanneer je als mens het verloop van het leven niet altijd kan begrijpen.

Eerste lezing: Job 38: 1.8-11

In die tijd begon de Heer, in storm en wind tot Job te spreken: “Waar was je toen de zee haar poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot; toen Ik haar kleedde in wolken en hulde in windsels van wolkenslierten; toen Ik haar paal en perk stelde, de poort vergrendelde en zei: Tot hier en niet verder, hier breken uw trotse golven?”

Tussenzang:  Psalm 107

Refrein: BRENGT DANK AAN DE HEER, WANT HIJ IS GOEDGUNSTIG, BARMHARTIG IS HIJ ALTIJD.

1. Zij scheepten zich in om de zee op te gaan,

om handel te drijven over het water.

Zij ondervonden de macht van de Heer,

Zijn grootheid boven de kolkende afgrond.

2. Hij sprak en er gierde een stormwind aan,

die zweepte de golven op.

Ze rezen omhoog en zonken weer neer,

ze waren verlamd van ontzetting.

3. Toen riepen zij tot de Heer in hun nood

en Hij bevrijdde hen uit hun ellende.

Hij deed de storm tot een briesje bedaren

en bracht de golven tot rust.

Achtergrond van de tweede lezing (2 Korintiërs 5: 14-17)

Paulus overdenkt in deze passage de betekenis van Christus’ liefde, vooral van Christus’ liefde die zich toont in Zijn zelfgave aan het kruis. Eens was hij, Paulus, een fanatieke bestrijder geweest van de jonge Kerk. Hij had in Christus een valse profeet gezien en de beweging rondom Hem als een gevaarlijke ondermijning van de Joodse godsdienst en gemeenschap. Maar toen Paulus eenmaal door Christus’ zelfopenbaring aan hem en door de inzichten door de Heilige Geest hem geschonken om de eeuwige betekenis van het kruis te begrijpen, toen had de liefde van Christus Paulus’ leven voorgoed veranderd en ook zijn relaties met de medemensen om hem heen.

Tweede lezing: 2 Korintiërs 5: 14-17

Broeders en zusters, de liefde van Christus laat ons geen rust sinds wij hebben ingezien dat één is gestorven voor allen. Maar dan zijn allen gestorven! En Hij is voor allen gestorven opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die ter wille van hen is gestorven en verrezen. Daarom beoordelen wij voortaan niemand meer naar de oude maatstaven. En al hebben wij Christus ooit op zulke wijze beoordeeld, dan nu toch niet meer. Zo is dus wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Marcus 4: 35-41)

Marcus wilt in heel zijn evangelie heel duidelijk in de lezers de vraag oproepen: wie is Jezus eigenlijk? Zo wilt Marcus ons binnenleiden in een ontmoeting en gelovige relatie met de levende Heer. In deze passage gebruikt Marcus taal die aanduidt dat Jezus omgaat met krachten die de storm veroorzaken en daarmee de levens bedreigen van degenen die in de boot zijn. Jezus bestraft de storm en kalmeert het woeste water. Een terugkerend beeld van de soevereiniteit van God in het Oude Testament, is Gods heerschappij over het water. In het Scheppingsverhaal scheidt God de wateren van elkaar, en kan die oerwateren in het verhaal van de zondvloed weer in hevigheid doen terugkeren om een gewelddadige zondige mensheid weg te vagen. God opent bij de uittocht uit Egypte voor de Hebreeuwse slaven de wateren en redt hen uit de macht van farao. Op vele plaatsen in de psalmen, het boek der spreuken, in Job en bij de profeten, wordt God bezongen als Heerser over de zee en de wind. Zo doet Jezus, de drager van Gods Geest, het werk van God de Vader, door de levensbedreigende machten te overwinnen.

Evangelie: Marcus 4: 35-41

Op een dag tegen het vallen van de avond sprak Jezus tot zijn leerlingen: “Laten we oversteken.” Zij stuurden het volk weg en namen Hem mee zoals Hij daar in de boot zat; andere boten begeleidden Hem. Er stak een hevige storm op en de golven sloegen over de boot zodat hij al vol liep. Intussen lag Hij aan de achtersteven op het kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden Hem: “Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?” Hij stond op, richtte zich met dwingend woord tot de wind en sprak tot het water: “Zwijg stil!” De wind ging liggen en het werd volmaakt stil. Hij sprak tot hen: “Waarom zijt gij zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?” Zij werden door een grote vrees bevangen en vroegen elkaar: “Wie is Hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?”

Overweging:

Vandaag wil ik met u nadenken over “Geloven”. Aan de ene kant is het feit dat wij hier luisteren naar deze overweging of deze tekst lezen, juist omdat wij geloven: omdat we geloven in God, geloven in de verlossing die God ons heeft gegeven om ten volle te leven, omdat we geloven in de blijde boodschap van vrede, van goedheid en vreugde. We geloven. Ofwel hebben we dit geloof meegekregen vanaf het begin van ons leven door onze ouders en familie, of we leerden gaandeweg ons leven meer te geloven.

Maar toch…tegelijkertijd zijn we ons ervan bewust – waarschijnlijk wij allemaal zonder uitzondering – dat we ook tekortschieten in ons geloof, dat we vaak ook te weinig leven vanuit ons geloof.

Hier staan de liturgie  en de lezingen van deze zondag bij stil. Die vertellen en leren ons, waardoor het geloof in ons leven wordt bedreigd, anders gezegd, wat wij zouden moeten overwinnen, als wij gelovigere mensen willen worden.

Wat zou dat zijn? Wat belemmert ons om gelovigere mensen te worden?

Een eerste antwoord vinden we in de passage die voorafgaat aan onze evangelielezing. Daar vertelt Marcus hoe Jezus de hele dag uitgebreid had gesproken over het Rijk van God, en hoe geloof de sleutel is tot het deel krijgen aan dat Rijk van Gods liefde. Gods liefde, die een eigen groeikracht heeft. God zaait het zaad van het geloof in de harten van alle mensen, en wilt dat alle mensen gelukkig kunnen zijn en kunnen komen tot geloof en liefde. Maar, zegt Jezus, veel van het goede zaad vol groeikracht, door God in de harten der mensen gezaaid, raakt al gauw overwoekerd door distels en dorens, of kan door ondiepe grond niet tot ware vruchtbaarheid komt. Het geloof, zo zegt Jezus dus, krijgt vaak niet de kans stevig het hart van de mens gericht te houden op Gods liefde, op Gods rijk. Jezus benadrukt dan dat de bekoringen van de rijkdom en de zorgen en tegenslagen van het leven, ons geloof onder druk zetten. Ze belemmeren vele mensen in hun relatie tot God. Door de bekoringen van rijkdom en de zorgen en tegenslagen van het leven zijn er velen waarbij hun geloof niet uitgroeit van klein mosterdzaadje tot een grote boom die schaduw en voedsel geeft voor vele vogels, insecten en dieren.

Na die verkondiging over het belang van het geloof, zegt Jezus dan tegen de avond tot Zijn leerlingen: “Laten we naar de overkant gaan”. Dit is een uitspraak met een veel diepere betekenis dan de apostelen op dat moment beseffen. Jezus wilt zien of zij niet alleen naar de overkant van het Meer van Galilea zullen gaan, maar of zij ook van ongeloof kunnen oversteken naar ‘de overkant’, dus naar een innerlijke houding van geloof.

En zo verlaten ze de veilige plek waar ze die dag hadden doorgebracht en gaan de nacht in. Wanneer het duister is geworden, steekt er een storm op, die het meer doet veranderen in een woeste, ontembare zee. De lezers van Marcus zullen deze diepe symboliek heel goed hebben kunnen aanvoelen. Marcus schreef zijn evangelie in Rome. Hij was een assistent van Petrus en met Petrus meegegaan naar Rome. Daar had de beruchte keizer Nero een bloedige vervolging ontketend tegen de christenen. Vele christenen waren opgepakt en in de grote arena’s van Rome, zoals het Colosseum, gewelddadig gedood door gladiatoren, anderen gekruisigd, weer anderen voor hongerige leeuwen gegooid. Ook Petrus stierf in die vervolging de marteldood door kruisiging.  Daarom begrepen de lezers van Marcus: dat scheepje dat in de duistere nacht door die heftige storm wild heen en weer werd gegooid, dat stond symbool voor het schip van de Kerk die woelige tijden doormaakte, en misschien wel dreigde te vergaan. Maar daarom staat dat scheepje ook symbool voor het scheepje van ons eigen persoonlijke leven dat in stormachtige tijden is geraakt door ziekte, door werkloosheid, of door huiselijke spanningen of het stuklopen van je huwelijk of relatie, of door andere moeilijke beproevingen.

Maar Christus lijkt te slapen. Zo voelt het dan soms aan! En toch is dat nooit zo, zegt Marcus. Het grootste gevaar voor het geloof blijkt in die nachtelijk storm: het is de angst. Angst verlamt ons geloof. Angst voor ziekte, angst voor confrontatie tijdens grote spanningen in je leven, angst voor de eenzaamheid van het ouder worden, angst voor grote veranderingen, angst voor falen of onbelangrijk worden: er zijn zovele vormen van angst die ons kunnen doen twijfelen aan ons geloof: Is het wel waar? Heeft het bidden wel zin? Heb ik teveel verkeerds gedaan dat deze storm over me heen komt?

Ook Job in de eerste lezing raakte het vertrouwen kwijt in het leven, in God, in gerechtigheid, toen Job alles verloor wat een mens maar kwijt kan raken: gezondheid, werk, rijkdom, de erkenning en waardering van mensen. Ja, zelfs al zijn kinderen zijn hem afgenomen. Job raakte in innerlijke vertwijfeling, in een diepe crisis. Zijn hart verzuchtte:  Dit is toch niet eerlijk!! Dit heb ik niet verdiend!

Maar dan spreekt God tot Job. God spreekt tot Job als: zijn Vriend. God toont Job het immense heelal en de grootsheid van de schepping,. en daarmee vraagt God aan Job: “laat je angsten los! Durf Mij te vertrouwen. Leg je angsten in Mijn hand en durf vertrouwen dat Ik, die dit ontzagwekkende heelal geschapen heb, je uiteindelijk veilig zal thuisbrengen”.

Het geheim van God dat Jezus die nacht in de storm op het Meer van Galilea liet zien, is dit: er is veel in het bestaan dat je niet kunt grijpen, en daarom ook niet kun begrijpen. Alleen door in geloof je over te geven aan God die met je meetrekt in het leven, en je angsten los te laten, vind je te midden van alle stormen van het leven, dat God in al zijn liefde dichtbij je is. Christus is reeds in het scheepje van je ziel, van je diepste zijn. Moge deze overweging ons helpen om de angsten te overwinnen en steeds meer te leven vanuit het gelovig vertrouwen dat God ons door alles heen zal leiden en ons eens thuis zal brengen in de veilige haven van Zijn vreugde.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie