Opmerking: Voor Allerzielen geeft het Directorium ook twee andere sets van lezingen. Ik heb deze set gekozen (“In Euch. III”), mede omdat deze lezingen gekozen en weergegeven zijn op de website van de Dionysiusparochie (www.dionysiusparochie.nl) die velen van ons volgen voor de lezingen van elke dag van het jaar.
Achtergrond van de eerste lezing (Wijsheid 3: 1-9)
De eerste lezing bemoedigt ons in het vertrouwen op Gods barmhartigheid en beloften. De overledenen die in verbondenheid met God leefden, zullen ook delen in Zijn eeuwige onsterfelijkheid. Daartoe heeft de Vader Zijn Zoon in de wereld gezonden.
Eerste lezing: Wijsheid 3: 1-9
De zielen van de rechtvaardigen zijn in Gods hand en geen foltering zal hen deren. In de ogen van de dwazen schenen zij dood te zijn en hun heengaan werd als een onheil beschouwd, hun verdwijnen uit ons midden als een vernietiging. Zij zijn echter in vrede. Ook al worden zij naar de mening van de mensen gestraft, zij zijn vervuld van één hoop: de onsterfelijkheid; na een korte tuchtiging zullen zij een grote weldaad ontvangen, omdat God hen op de proef heeft gesteld en bevonden heeft, dat zij Hem waardig zijn. Als goud in de smeltkroes heeft Hij hen beproefd; als een brandoffer heeft Hij hen aanvaard. Wanneer dan de tijd van hun oordeel komt, zullen zij schitteren en als vlammen door een stoppelveld jagen. Zij zullen rechtspreken over de naties en heersen over de volkeren en de Heer zal hun Koning zijn, in eeuwigheid. Zij die op Hem vertrouwen zullen de waarheid verstaan en zij die trouw zijn zullen in liefde bij Hem verblijven, want genade en barmhartigheid vallen zijn uitverkorenen ten deel.
Tussenzang: Psalm 116
Refrein: Ik mag weer leven onder Gods oog in het land van de levenden.
De Heer is goed en rechtvaardig,
barmhartig is onze God.
Eenvoudigen biedt Hij bescherming;
Hij heeft mij gered uit de nood.
Ik bleef vertrouwen, al zei ik:
Ik ben gebroken van smart.
Al sprak ik in mijn verwarring:
arglistig is iedere mens.
Want kostbaar is in Zijn ogen,
het leven van wie Hem vereert.
O Heer, ik ben Uw dienaar,
Gij hebt mijn boeien geslaakt.
Achtergrond van de tweede lezing (Romeinen 8: 31b-35. 37-39)
Paulus schrijft in zijn brief aan de Christelijke gemeenschap van Rome wat hij leert en zelf gelooft. Met diepe overtuiging schrijft hij dat niets ons zal scheiden, ook de dood niet, van de liefde van de Vader, die Hij ons overvloedig geeft in Jezus Zijn Zoon. Dat is de reden van onze hoop voor onze dierbare overledenen.
Tweede lezing: Romeinen 8: 31b-35. 37-39
Broeders en zusters, indien God vóór ons is, wie zal dan tégen ons zijn? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard; voor ons allen heeft Hij hem overgeleverd. En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken? Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God die rechtvaardigt? Wie zal hen oordelen? Christus Jezus misschien die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en die, gezeten aan Gods rechterhand, voor ons zelfs ten beste spreekt? Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wellicht of nood, vervolging, honger, naaktheid, levensgevaar of het zwaard? Maar over dit alles zegevieren wij glansrijk, dankzij Hem die ons heeft liefgehad. En ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch heerschappijen, heden noch toekomst, geen krachten, hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel bij machte is ons te scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus, onze Heer.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 24: 13-35)
De ontmoeting van de twee leerlingen op weg naar Emmaus met de verrezen Heer is wonderlijk en inspirerend. Jezus, verrezen uit de dood, laat zich eerst niet herkennen, omdat ook deze twee leerlingen net als wij, de weg moeten gaan van het nadenken over het geloof, de weg van groeien in het inzicht dat God het lijden niet wegtovert, maar van binnenuit is binnengetreden om het te verlossen. De Heer blijkt steeds met ons in gesprek te zijn geweest en aanwezig te zijn, vaak zonder dat wij het in eerste instantie door hadden. Hij brengt hoop en nieuwe kracht waar er eerst verslagenheid en verdriet was.
Evangelie: Lucas 24: 13-35
Op de eerste dag der week waren er twee leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat zestig stadiën van Jeruzalem lag. Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en Hij liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: “Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?” Met een bedrukt gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kléopas heette nam het woord en sprak tot Hem: “Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?” Hij vroeg hun: “Wat dan?” Ze antwoordden Hem: “Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest maar hadden zijn lichaam niet gevonden en ze kwamen zeggen dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en zij bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet.” Nu sprak Hij tot hen: “O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan? Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: “Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.” Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: “Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?” Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Dezen verklaarden: “De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen.” En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Overweging:
Vandaag, op Allerzielen, staan we stil bij wie ons zijn voorgegaan. Hun namen worden genoemd, hun gezichten komen in herinnering. Soms is het nog maar kort geleden dat we iemand hebben moeten loslaten; soms ligt het al jaren achter ons. Maar de leegte die een geliefd mens achterlaat, verdwijnt niet zomaar. Rouw is de echo van liefde, en die liefde blijft.
Toch is Allerzielen meer dan een dag van herinnering alleen. Het is ook een dag van geloof, van hoop en van diepe dankbaarheid. Want wij geloven dat het leven niet eindigt met de dood. Wij geloven dat het kruis van Christus niet het laatste woord is, maar dat het kruis uitmondt in het licht van Pasen — in de verrijzenis, in het nieuwe leven bij God.
Het kruis is op het eerste gezicht een teken van lijden. In Jezus’ tijd was het een instrument van vernedering, pijn en dood. En toch is datzelfde kruis voor ons het teken geworden van verlossing. Het herinnert ons eraan dat God de donkere kanten van ons bestaan niet schuwt, maar het juist binnenkomt. Hij heeft het lijden niet van verre aanschouwd, maar het gedragen, doorleefd, om ons van binnenuit te verlossen.
Wanneer wij dus onze overledenen gedenken, dan doen wij dat in het licht van het kruis. We durven ons verdriet bij God neer te leggen, omdat we weten dat Hij zelf weet wat het is om mens te zijn, om te verliezen, om te lijden. Door het kruis heeft Hij de menselijke pijn geheiligd. En wie in Zijn licht rouwt, rouwt niet zonder hoop.
“Want als wij met Christus gestorven zijn,” zegt Paulus, “zullen wij ook met Hem leven.” (Romeinen 6,8) Die woorden zijn als een brug van het kruis naar het leven. Ze vormen de grondtoon van wat we vandaag vieren: dat de dood niet het laatste woord heeft.
Het geloof in de verrijzenis is geen gemakkelijke zekerheid, maar een diepe belofte die zich langzaam in ons hart nestelt. We kunnen het niet bewijzen, maar we herkennen het soms in kleine tekens: in de kracht om door te gaan, in een herinnering die onverwacht troost brengt, in het besef dat liefde niet ophoudt aan de grens van de dood.
De verrijzenis betekent niet dat de dood ongedaan wordt gemaakt. Maar ze betekent dat de dood niet meer alles overheersend is. Ze betekent dat het leven dat van God komt, sterker is. Jezus is niet alleen opgestaan uit de dood, maar Hij heeft de dood omgevormd: wat eens het einde was, is nu een doorgang geworden.
Daarom is Allerzielen ook een dag van stille vreugde. Niet de vreugde die luid klinkt, want er zal altijd dat gemis blijven dat onze geliefden niet meer hier in ons midden zijn. Maar toch is er op Allerzielen ook die stille, zachte vreugde die voortkomt uit vertrouwen: dat onze geliefden geborgen zijn bij God, dat hun leven voltooid is in Hem. En dat ook wij, wanneer onze tijd komt, thuis zullen komen in datzelfde licht.
De verrijzenis is een belofte van vervulling. Het is het geloof dat alles wat goed en waarachtig was in het leven, niet verloren gaat, maar opgenomen wordt in Gods eeuwige liefde. En dat is de bron van onze hoop.
Vandaag staan we in een bijzondere verbondenheid: tussen levenden en gestorvenen, tussen aarde en hemel. In het geloof weten we dat die scheiding niet absoluut is. Wij blijven met elkaar verbonden in Christus, die leeft en die allen omvat.
Wanneer wij bidden voor onze overledenen, doen we dat niet alsof zij ver weg zijn. We bidden met hen, niet alleen voor hen. Want ook zij maken deel uit van de gemeenschap van de heiligen, die ons in stilte omringen. Het is een geheim van nabijheid: een verbondenheid die niet afneemt met de tijd, maar zich juist verdiept in gebed en herinnering.
In het licht van Allerzielen wordt die verbondenheid tastbaar. Een naam op een gedenkkaartje, een brandende kaars, een bloem op een graf — het zijn tekens dat liefde sterker is dan dood. En in die liefde herkennen wij iets van Gods eeuwige trouw.
Zoals Jezus zelf zei: “God is niet de God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven allen.” (Lucas 20,38)
Dat betekent dat wie wij ‘dood’ noemen, in Gods ogen leeft. Hun leven is niet verdwenen, maar veranderd — opgenomen in het mysterie van de vergeving en verzoening van Jezus’ kruisoffer en het geheel nieuwe van Zijn verrijzenis. Zij zijn –met Gods wil en Zijn barmhartigheid- omgevormd in een bestaan bij Hem die de Bron van alle leven is.
Misschien is dat het diepste wat deze dag ons wil leren: dat rouw en dankbaarheid samen kunnen gaan. Dankbaarheid om wat is geweest, om de liefde die ons gevormd heeft, om de mensen die ons het geloof en de hoop hebben voorgeleefd.
Dankbaarheid is het begin van genezing. Wie dankt, ontdekt dat liefde niet verloren is, maar vrucht draagt, ook over de grens van de dood heen. De herinnering aan wie ons dierbaar was, blijft een zegen, een bron van inspiratie, een stille uitnodiging om verder te leven in geloof en in goedheid.
Daarom is Allerzielen ook een uitnodiging tot overgave. Om met open handen te leren leven, om het leven — en ook de dood — te aanvaarden als deel van Gods grote geheim. Om te geloven dat we elkaar niet kwijtraken, maar dat we elkaar in God terugvinden.
Op deze dag mogen we onze blikken richten op het kruis, en zien hoe het zich verheft tot teken van overwinning. We mogen kijken naar het lege graf van Pasen, dat zegt: “De Heer leeft.” En we mogen onze harten openen voor de hoop dat ook onze geliefden leven in Hem.
In dat geloof kunnen we onze eigen levensweg voortzetten — met dankbaarheid voor wat was, met vertrouwen in wat komt. Want wie leeft in Christus, leeft in de zekerheid dat niets verloren gaat van wat in liefde is gedaan.
Laten we daarom bidden dat wij in dat licht mogen blijven staan:
dat het kruis ons leert geloven,
de verrijzenis ons leert hopen,
de verbondenheid ons leert liefhebben,
en de dankbaarheid ons leert zien hoe God alles draagt:
tot over de grens van de dood heen.
Categorieën:geloof en leven
sinds kort ontvang ik geen commentaar op de lezingen van pater Esteban. Kun u me weer toevoegen voor deze email. Mij hartelijke dank.
LikeLike