Commentaar op de Lezingen van de 27e Zondag door het Jaar  (C) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Habakuk 1: 2-3;  2, 2-4)

Het boek Habakuk is in het Oude Testament het achtste boek van de twaalf kleine profeten. Eerst hebben we de vier grote profeten: Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël. En daarna volgen de twaalf “kleine profeten”: niet klein omdat ze minder belangrijk zijn of minder zouden meetellen dan die vier grote profeten, maar eerder omdat het hele korte bijbelboeken zijn. Het gaat om de profeten Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi.

De profeet Habakuk leefde zes eeuwen voor Chr. In het jaar 608 voor Christus had Juda een nieuwe koning gekregen: Jojakim. Koning Jojakim dacht echter alleen aan zichzelf. Hij liet bijvoorbeeld in Jeruzalem een groot paleis bouwen, maar hij gaf de bouwers geen loon. Hij vond het niet belangrijk dat het goed ging met zijn volk. Hij liet geregeld zelfs mensen doden die niets verkeerds hebben gedaan. Habakuk klaagde over de ellende die zijn volk meemaakte. Hij riep tot God over al het onrecht dat hij zag gebeuren. Het volk van Juda werd onderdrukt, van arme mensen werd alles afgepakt en de vijanden van Juda bedreigden het land. Habakuk was geschokt door zoveel ellende.

Eerste lezing: Habakuk 1: 2-3;  2, 2-4

“Hoelang moet ik nog roepen, Heer, terwijl Gij maar niet luistert? Hoelang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt? Waarom laat Gij mij onrecht lijden en ziet Gij die ellende maar aan? Waarom moet ik leven te midden van geweld en verdrukking en waarom rijst er twist en moet men lijden onder tweedracht?” De Heer gaf mij antwoord: “Schrijf het visioen op, zet het duidelijk op schrift, zodat men het vlot kan lezen. Want dit visioen, – al wacht het de vastgestelde tijd nog af, – hunkert niettemin naar zijn vervulling: het vertelt geen leugen. AI blijft het ook uit, geef het wachten niet op, want komen doet het beslist en het komt niet te laat. Bezwijken zal hij die in zijn hart niet deugt; de rechtvaardige echter blijft leven door zijn trouw”.

Tussenzang:  Psalm 95

Refrein: Luistert heden naar Gods stem. Weest niet halsstarrig zoals weleer.

Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten, juichen wij toe de Rots van ons heil. Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang, Hem met liederen eren.

Komt, laat ons aanbiddend ter aarde vallen, neerknielen voor Hem die ons schiep. Hij is onze God en wij zijn volk, Hij is de herder en wij zijn kudde.

Luistert heden dan naar zijn stem: weest niet halsstarrig als eens in Meriba. Waar uw vaderen Mij wilden tarten ofschoon zij mijn daden hadden gezien.

Achtergrond van de tweede lezing (2 Timoteüs 1: 6-8. 13-14)

In dit gedeelte uit de tweede brief aan Timoteüs, wordt de gemeente waar Timoteüs aan verbonden is, opgeroepen om ook in tijden van tegenslag en lijden, trouw te blijven aan Christus. Door de liefde, de creativiteit in het geloofsleven en de inzet voor het liefdewerk naar de sociaal-zwakkeren, worden wij werkelijk Gods Volk onderweg.

Tweede lezing: 2 Timoteüs 1: 6-8. 13-14

Dierbare, vergeet niet het vuur aan te wakkeren van Gods genade die in u is door de oplegging van mijn handen. Want God heeft ons niet een geest geschonken van vreesachtigheid maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid. Schaam u dus niet van onze Heer te getuigen. Schaam u evenmin voor mij, zijn gevangene. Draag uw deel in het lijden voor het evangelie. Neem als richtsnoer de gezonde beginselen die gij uit mijn mond hebt vernomen en houdt ze vast in het geloof en de liefde van Christus Jezus. Bewaar de u toevertrouwde schat met de hulp van de heilige Geest die in ons woont.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Lucas 17: 5-10)

Net voorafgaand aan de verzen die we vandaag in de evangelielezing horen, vertelt Lucas hoe Jezus Zijn leerlingen eraan herinnert dat er altijd verleidingen zullen zijn. Hij had daar al een voorbeeld van gegeven met de parabel van de rijke die geheel onverschilligheid was over de armoede en ellende vlak bij hem in de buurt, bijvoorbeeld het lijden van de arme Lazarus aan zijn poort. Die parabel hoorden we vorige week zondag. Dat was de verleiding van bezit en geld. De apostelen verzuchten bij dit alles: “Geef ons meer geloof!”. Deze eerlijke vraag van de apostelen geeft Jezus de gelegenheid om met hen te spreken over de kracht van het geloof.

Evangelie: Lucas 17: 5-10

In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer: “Geef ons meer geloof”. De Heer antwoordde: “Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: “Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee”, en hij zou u gehoorzamen. Wie van u zal tot de knecht die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder bij diens thuiskomst van het land zeggen: “Kom meteen aan tafel en tast toe?” Zal hij niet eerder zeggen: “Maak mijn maaltijd klaar; omgord je en bedien mij terwijl ik eet en drink; daarna kun je zelf eten en drinken?” Moet hij die knecht soms dankbaar zijn omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen? Zo is het ook met u: wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: “Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan”.

Overweging:

Vandaag zou ik de lezingen van deze zondag met u willen overwegen vanuit het thema “De kracht van het geloof”.

Met een doorleefd geloof kunnen we leven te midden van de tegenslagen, het lijden, de verleidingen en beproevingen van het leven. Ze zullen ons aangrijpen, soms ons voor een tijdje teneerdrukken of ons uit onze balans halen, maar toch zal ons hart door het geloof weer rust en een innerlijke kracht hervinden. Het geloof zal ons behoeden voor een groot deel van de stress en het snelle geïrriteerd raken waar velen in onze hectische moderne samenleving onder lijden en dat hen van de vrede beroofd waar ze zo naar verlangen. Dit kunnen we alleen maar bereiken door te groeien in geloof en in vertrouwen in de goedheid en de standvastigheid van God.

In de eerste lezing kwamen we de profeet Habakuk tegen. Hij was een profeet die met grote profetische vrijmoedigheid tot God riep. Met een doorleefd, diepgeworteld geloof riep Habakuk tot God over het geweld en het onrecht dat zovelen van zijn volk dagelijks moesten meemaken. De profeet leed onder het feit dat het was alsof God niets deed, alsof Hij de gebeden en smeekbeden van de lijdenden niet verhoorde. Het leek voor de profeet alsof de Heer de andere kant uitkeek en stil bleef terwijl er velen van het volk het zo moeilijk hadden door onrecht en onderdrukking. En zo riep Habakuk tot zijn God: Hoelang moet ik nog roepen, Heer, terwijl Gij maar niet luistert? Hoelang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt? Waarom laat Gij mij onrecht lijden en ziet Gij die ellende maar aan? Waarom moet ik leven te midden van geweld en verdrukking en waarom rijst er twist en moet men lijden onder tweedracht?”

De pijn van de profeet Habakuk hangt nauw samen met zijn diepe geloof in de goedheid van God. Hij wist dat God barmhartig is en in staat is om in te grijpen. Hij wist dat het niet een kwaadaardig of onverschillig noodlot is dat de cosmos leidt, maar dat er een Schepper is die een liefdevolle Vader is. Habakuk wist ook dat er mensen in zijn omgeving waren die zó bitter werden over dit alles, dat ze de conclusie trokken dat er helemaal geen God bestaat, dat ze cynisch waren geworden over het leven, over het schijnbaar oneerlijke van het bestaan, en daardoor ook cynisch over het geloof. De profeet kon ook zelf niet begrijpen waarom het God zo lang nam om in te grijpen ten gunste van zijn lijdende volk. En daarom riep hij met zulke krachtige woorden tot God.

Habakuk stond open voor wat God in de diepte van de ziel aan hem openbaarde, namelijk dat God Zijn eigen redenen heeft. Dat God niet altijd gelijk ingrijpt maar ook de vrijheid van de mens serieus wenst te nemen. Dat God daarom Zijn eigen tijd heeft in wat Hij doet, Zijn eigen tijd en Zijn eigen ondoorgrondelijke wijsheid in hoe Hij werkt. Geloof kent zo zijn eigen vorm van geduld: het is het wachten op God.

In het evangelie hoorden we dat de apostelen Jezus vroegen: “Geef ons meer geloof”. Dus ook voor de apostelen was het niet altijd even gemakkelijk om alles te begrijpen en goed vast te houden. Wij hebben ook allemaal soms onze vragen, soms onze twijfels. Wanneer er ons moeilijke, pijnlijke dingen overkomen, keren wij ons dan tot God of zakken we weg in een bittere boosheid? Of erger nog, keren we ons dan tot oppervlakkigheid, alcohol, of tot een wereldse leefstijl?

In het evangelie keerden de apostelen zich toen tot Jezus. Zij zochten bij Hem naar antwoorden. Jezus antwoordde hen met een korte parabel: “Als jullie een geloof hadden als een mosterdzaadje, zou je tot die moerbeiboom zeggen: “Maak je wortels los uit de grond en plant je in de zee”, en hij zou je gehoorzamen”.

Het eerste gedeelte is vrij gemakkelijk te volgen: de meesten van ons weten dat het mosterdzaadje een heel klein zaadje is, maar uitgroeit tot een grote boom. Jezus zegt dus dat het geloof voor velen heel onbelangrijk lijkt, maar dat juist het geloof een enorme kracht in zich draagt en veel belangrijks kan doen gebeuren.

Maar nu het tweede gedeelte van Jezus’ antwoord: dat over die moerbeiboom. Hij zelf en de mensen die allemaal aan landbouw deden, wisten dat het bijna onmogelijk is om een volwassen moerbeiboom te verplaatsen! Zij wisten dat deze boom enorm lange wortels heeft. Maar wat was eigenlijk de context van de vraag van de apostelen en Jezus’ antwoord? Jezus had de apostelen duidelijk gemaakt dat Hij veel van Zijn leerlingen vraagt. Hem volgen is Hem ook volgen in vergevingsgezindheid, Hem volgen in barmhartigheid, en ook in eerlijkheid. Maar de wortels van onze gewoonten, van onze opvattingen en de wortels van onze gehechtheid aan ons ego, kunnen heel diep zijn! Net zo diep als de wortels van de moerbeiboom. Het is niet zo eenvoudig om je innerlijke denken en je verkeerde of onvolmaakte gewoonten te veranderen. Dat kan alleen door het geloof.

Dus wanneer Jezus tot ons zegt: “Als jullie een geloof hadden als een mosterdzaadje, zou je tot die moerbeiboom zeggen: “Maak je wortels los uit de grond en plant je in de zee”, en hij zou je gehoorzamen”, dan bedoelt Hij met deze beeldspraak onder andere dat moeilijke proces van loslaten: het loslaten van onze trots en hoogmoed, het loslaten van die zonden die we toch stil koesteren, het loslaten van de greep van de materiële dingen, het loslaten van de wrok en de vooroordelen die in ons leven.

De profeet Habakuk en de apostelen wisten dat ze door het voorbeeld van hun leven, dat vertrouwen in Gods liefde en het navolgen van Gods waarden en normen aan anderen moesten doorgeven. Ze beseften heel goed dat zij nog veel moesten groeien in het geloof, om dat allemaal waar te kunnen maken.

Het groeien in het geloof moet daarom steeds weer gevoed worden. Het geloof groeit namelijk in alle stilte en soms maar heel geleidelijk. Ook hierbij is de moerbeiboom een bijbels voorbeeld dat Jezus ons aanreikt. De moerbeiboom heeft, zoals ik al noemde, hele lange diepe wortels. De wortels in de grond zijn bijna even lang als de stam en takken boven de grond. Maar daardoor staat die moerbeiboom ook zo stevig in elke hevige storm en is hij zo moeilijk te verplaatsen.

Maar juist hierin ligt er een tweede les voor ons: we zien vaak alleen dat gedeelte van de boom dat voor het oog gelijk zichtbaar is, maar we mogen niet vergeten dat er een bijna even groot ander gedeelte is, namelijk de diepe wortels. Die zijn minstens even belangrijk, want die geven het houvast, het fundament, de veerkracht en de stevigheid. Zo is het met het geloof: in feite is ons geloof net als de wortels van een moerbeiboom.

Maar we moeten ons geloof daarom voeden, er steeds weer tijd en aandacht aan geven. Wij verwaarlozen van ons geloofsleven als we al onze tijd alleen maar besteden aan ons werk, het huishouden, en wat recreatie. De wortels groeien dan amper de diepte in. We moeten ook tijd nemen om onszelf geestelijk te voeden. Gebed en het biddend lezen van het Woord is een innerlijke, luisterende houding, waarin God ons kan ingeven wat Hij op dat moment ons wilt leren, of hoe Hij ons wil bemoedigen, of ons oproept tot verbetering en groei. We voeden ons geloof door de stilte van gebed, waarin we de drieëne God danken voor Zijn liefde en voor alles wat Hij ons schenkt. Die dankbaarheid, tenslotte, is misschien wel het meest belangrijke aspect van ons geloof. Want daardoor zien we dat wij mensen zo onvolmaakt zijn en toch gedragen worden door een God die telkens weer ons tegemoet komt, ons raad geeft, ons vergeeft en kracht geeft, ons thuis verwelkomt en opnieuw met ons begint.

Onze dankbaarheid jegens God uiten we in ons gebed, maar ook door onze inzet voor het goede. We zijn dan zoals die dienaar van Jezus’ korte parabel: we doen het goede, we helpen mensen, we geven een geduldig luisterend oor, we spannen ons in voor de vorming van jongeren, we zetten ons in voor positieve zaken waar we helemaal geen geld of ander voordeel aan hebben, maar die ons een grote voldoening geven. “Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan”.

Zo wijst Jezus ons de weg naar een geloof met wortels zo diep als die van een moerbeiboom. Ons leven te richten naar liefde, naar vrede, naar vergevingsgezindheid, naar medemenselijkheid en begrip, zal ons een diepe voldoening doen ervaren. En in dat alles zal God ons iets laten ervaren van Zijn nabijheid. En zo voedt Hij, zonder dat we het misschien doorhebben, de diepgang van ons geloof.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie