Commentaar op de Lezingen van de 25e Zondag door het Jaar  (C) door pater Esteban Kross

Achtergrond van de eerste lezing (Amos 8: 4-7)

De profeet Amos leefde in het midden van de 8e eeuw voor Christus. Hij was afkomstig uit het stadje Tekoa, dat ongeveer 15 kilometer ten zuiden van Jeruzalem lag. Amos kwam dus oorspronkelijk uit het zuidelijke Joodse koninkrijk Juda, maar toch waren vrijwel al zijn profetische woorden gericht tot het noordelijke Joodse Koninkrijk Israël. Amos benadrukt dat gerechtigheid, naastenliefde en barmhartigheid, tot de allerbelangrijkste bijbelse deugden behoren. Met niet mis te verstane woorden klaagt de profeet onrecht, uitbuiting en maatschappelijke wantoestanden van zijn tijd aan. Hij spreekt ook over de onverschilligheid van vele vooraanstaanden, die misbruik maken van de armoede van de werkers en hun veel te lage lonen betalen om zo de winsten nog groter te maken. De profeet verkondigt krachtig dat God dit alles ziet en dat Hij maatschappelijk onrecht niet ongestraft zal laten gaan.

Eerste lezing: Amos 8: 4-7

Hoort toe, gij die de armen verdrukt en de misdeelden in het land verdelgt, gij die redeneert: wanneer is de nieuwe maan voorbij? Dan kunnen we ons koren verkopen! En wanneer de Sabbat? Dan kunnen we ons graan uitstallen. Dan verkleinen wij de korenmaat, dan verhogen wij de prijs en bedriegen wij met een vervalste weegschaal. Dan kopen wij de kleine man voor geld, kopen de arme voor een paar schoenen, en verhandelen wij zelfs de afval van ons koren. De Heer heeft gezworen bij de heerlijkheid van Jakob: “Geen van hun daden zal Ik ooit vergeten!”

Tussenzang:  Psalm 113

Refrein: Verheerlijkt de Heer, die de armen opbeurt.

Verheerlijkt, dienaars des Heren, verheerlijkt de Naam van de Heer. De Naam van de Heer zij geprezen vandaag en in eeuwigheid.

Want boven de volkeren troont de Heer, zijn Glorie beheerst de hemel. Die van omhoog overziet het hemelgewelf en de aarde.

Die machtelozen tilt uit het stof, van vuilnishopen de armen weghaalt. Om hen in de kring van de vorsten te plaatsen, te midden der machtigen van zijn volk.

Achtergrond van de tweede lezing (1 Timoteüs 2: 1-8)

In het gedeelte van de eerste brief aan Timoteüs dat we deze zondag lezen, roept Paulus de gelovigen op tot een wijze houding ten opzichte van het Romeinse Rijk waar ze in leefden. Hoewel ze de vervolgingen tegen de Christenen meemaakten en ze het vaak moeilijk hadden, worden ze toch opgeroepen om te bidden voor de wereldlijke overheden en leiders, om zoveel mogelijk in rust te kunnen leven en getuigen te kunnen zijn van Christus.

Tweede lezing: 1 Timoteüs 2: 1-8

Dierbare, voor alles vraag ik u gebeden, smekingen, voorbeden en dankzeggingen te verrichten voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten opdat wij ongestoord en rustig een in alle opzichten godvruchtig en waardig leven kunnen leiden. Dit is goed en welgevallig in het oog van God onze Heiland, die wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen. Want God is één, één is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus die zichzelf gegeven heeft als losprijs voor allen: op de vastgestelde tijd legde Hij zijn getuigenis af. En ik ben hiervan aangesteld als heraut en apostel – ik spreek de waarheid, ik lieg niet – om de volken te onderrichten in het ware geloof. Ik wil dus dat op elke plaats waar de gemeente samenkomt om te bidden de mannen hun handen opheffen in een geest van godsvrucht, die haat en ruzie uitsluit.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Lucas 16: 1-13)

Heel indringend spreekt Jezus in deze parabel over onze verhouding ten opzichte van geld en bezit. Hij wist hoevelen in Zijn tijd in de greep waren van de hebzucht naar geld en aards bezit. Hij zag hoeveel mensen hun waarden en normen steeds verder verlegden als gevolg van de  drang naar geld en materiële dingen. Helaas is het nu vaak niet anders!

Evangelie: Lucas 16: 1-13

In die tijd sprak Jezus tot zijn leerlingen: “Er was eens een rijk man. Hij had een rentmeester die bij hem werd aangeklaagd omdat hij zijn bezit verkwistte. Hij riep hem dus en vroeg: “Wat hoor ik daar van u? Geef rekenschap van uw beheer, want gij kunt niet langer rentmeester blijven”. Toen redeneerde de rentmeester bij zichzelf: “Wat zal ik doen nu mijn heer mij het rentmeesterschap afneemt? Spitten kan ik niet, en bedelen: daarvoor schaam ik mij. Ik weet al wat ik ga doen opdat ik na mijn ontslag als rentmeester onderdak vind”. Hij ontbood de schuldenaars van zijn heer, één voor één, en zei tot de eerste: “Hoeveel zijt ge aan mijn meester schuldig?” Deze antwoordde: “Honderd vaten olie”. Maar hij zei: “Hier hebt ge uw schuldbekentenis; ga gauw zitten en schrijf: vijftig”. Daarop vroeg hij nog aan een tweede: “En hoeveel zijt gij schuldig?” Deze antwoordde: “Honderd maten tarwe”. Hij zei hem: “Hier hebt ge uw schuldbekentenis; schrijf: tachtig”. De Heer prees het in de onrechtvaardige rentmeester dat hij met overleg had gehandeld, want de kinderen van deze wereld handelen onderling met meer overleg dan de kinderen van het licht. Zo zeg Ik u ook: “Maakt u vrienden door middel van de onrechtvaardige mammon, opdat zij – wanneer die u komt te ontvallen – u in de eeuwige tenten opnemen. Wie betrouwbaar is in het kleinste is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste is ook onrechtvaardig in het grote. Zijt ge dus niet betrouwbaar geweest met betrekking tot de onrechtvaardige mammon, wie zal u dan het waarachtige goed toevertrouwen? Als ge niet betrouwbaar zijt geweest in het beheren van andermans goed, wie zal u dan geven wat gij het uwe kunt noemen? Geen knecht kan twee heren dienen, want hij zal dan de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon”.

Overweging:

In het evangelie van vandaag brengt Jezus een hele verrassende parabel naar voren, die voor ons, tweeduizend jaar later, toch wel een stuk moeilijker te volgen is dan voor Jezus’ toehoorders en voor de lezers van Lucas die Jezus’ parabel en uitleg vastlegde.

Het was een ieder in Jezus’ tijd bekend dat rijke grootgrondbezitters niet zelf intensief werkten, maar dat zij een voornaam leven leidde en het beheer van hun uitgestrekte landerijen overlieten aan een rentmeester. Die rentmeester was de manager die ervoor moest zorgen dat er voor de eigenaar van de landerijen grote inkomsten kwamen. De grootgrondbezitter kende zijn bezittingen en had best een goed idee van wat er door het verpachten en zakendoen met al zijn bezittingen aan inkomsten verwacht kon worden. Hij nam dus een rentmeester in dienst waar hij vertrouwen in had en zolang die hem de hoeveel inkomsten bleef afdragen die hij verwachtte te kunnen krijgen, was hij tevreden over zijn rentmeester.

Om de parabel goed te begrijpen, moeten we weten wat alle tijdgenoten van Jezus wisten, namelijk dit: een rijk man betaalde de rentmeester geen loon, maar gaf hem de ruimte om in het zaken doen met zijn uitgestrekte bezittingen, bovenop het bedrag dat hij aan zijn meester moest afdragen, voldoende extra winsten te maken. Die extra winsten waren het inkomen van de rentmeester en die mochten best flink zijn, zodat de rentmeester ook in een goede, rijke levensstijl kon leven. Door de rentmeester geen vast loon te geven maar een deel van de winsten, wist de eigenaar dat de rentmeester er persoonlijk belang bij had om hard te werken, om naast  de inkomsten die hij moest afdragen, ook een flink bedrag voor zichzelf over te houden.

In de parabel wordt de rentmeester dus op het matje geroepen door de grootgrondbezitter. Deze vraagt hem nu wèl om een gedegen verantwoording over zijn bezittingen, omdat de meester van iemand een tip gekregen had dat zijn rentmeester zijn bezittingen verkwistte. De rentmeester weet nu dat hij ontslagen zal worden. Hij handelt doortastend om zijn toekomst veilig te stellen. We hebben gehoord dat in Jezus’ parabel, hij twee schuldenaars van zijn meester een flinke vermindering geeft van het bedrag dat zij aan zijn meester moeten betalen. En we lezen ook dat Jezus de rentmeester prees voor zijn doortastend handelen. Het gaat er namelijk om dat bij de vermindering die de rentmeester aan die twee schuldenaars toekende, hij niet aan het snijden was in de inkomsten van de grondgrondbezitter. Hij sneed in de extra winst die hij voor zichzelf mocht inbouwen. Hij geeft op dit moment zijn eigen winstmarge op en kan daardoor een flinke korting geven aan de twee schuldenaars. Deze hebben daar natuurlijk een stevig financieel voordeel aan, maar weten dat hij dit kon doen, omdat hij in deze omstandigheden bereid was om zijn eigen winst en dus zijn eigen inkomsten op te geven.

Het is dus niet dat Jezus met deze parabel corrupt gedrag vergoeilijkte. De rentmeester van deze parabel was weliswaar verkwistend geweest met zijn meesters bezittingen, maar toen er ontslag dreigde, heeft hij wel doortastend gehandeld en gaf zijn eigen winstmarge op om zo een flinke korting te kunnen geven aan de twee schuldenaars.

Wat is dus de diepere les van Jezus met deze parabel? Allereerst wijst hij ons op het laatste oordeel, waarbij iedere mens verantwoording zal moeten afleggen over de keuzen en daden van zijn of haar leven. Net als die rentmeester, is ook ons veel toevertrouwd door God: onze talenten, onze levenskracht, de mensen die ons een goede opvoeding gaven, de gunstige omstandigheden van goed onderwijs en ontplooiingsmogelijkheden, ondersteuning in ons werk: er is zoveel dat ons door God wordt toevertrouwd en waarmee wij mogen werken. En daarmee mogen wij ook best wat goeds voor onszelf inbouwen, zoals ook de rentmeester in de parabel dat mocht doen, zolang we maar op een verantwoorde manier met dit alles omgaan.

De realiteit is echter dat wij als mensen onze zwakheden en tekortkomingen hebben. Het zal God dus geregeld “te ore kunnen komen” dat wij lang niet alles op verantwoorde wijze doen en dat wij in een aantal zaken schuldig waren, tekortkomingen en fouten kenden. Het is een stuk realiteit waar Jezus in de parabel naar verwijst met de woorden: “Hij had een rentmeester die bij hem werd aangeklaagd omdat hij zijn bezit verkwistte. Hij riep hem dus en vroeg: Wat hoor ik daar van u? Geef rekenschap van uw beheer”.

Met het tweede deel van de parabel wil Jezus ons dan duidelijk maken dat wij, juist omdat wij als onvolmaakte mensen eens voor Gods oordeel zullen staan, wij op verstandige wijze moeten omgaan met geld. Geld op zich is nodig en hoeft geen probleem te zijn, maar het is gewoon zo dat geld een enorme verleiding in zich draagt tot corruptie en hebzucht. Daar is Jezus erg duidelijk over. Hij noemt deze ongeremde drang naar geld zelfs de bron van heel veel ellende. Het sleurt vele mensen mee in verwerpelijk gedrag en is de oorzaak van zoveel onrecht, uitbuiting en strijd. Dat is wat Jezus “de Mammon” noemt, de demon van het geld.

Maar Hij leert ons dat er natuurlijk ook een positieve manier is waarop wij met geld kunnen omgaan. Geld kan ook veel goeds mogelijk maken. Wij kunnen geld ook gebruiken op een manier waarop wij Gods goedkeuring zullen dragen bij het laatste oordeel: wanneer wij in het gebruik van geld niet hebzucht waren maar gericht op het welzijn van anderen, gastvrij waren en van harte financieel wisten bij te dragen bij fijne initiatieven of bij het ondersteunen van mensen in hun zorgen of noden.

De rentmeester wist zijn winstmarge op te geven om daardoor een flinke korting te kunnen geven en zo zijn eigen toekomst veilig te stellen na zijn ontslag. Dit is waar Jezus naar verwijst wanneer Hij zegt dat “de kinderen van deze wereld” met overleg handelen. Hij daagt vervolgens ons uit, om nog veel meer dan “de kinderen van deze wereld” daadkrachtig, trouw en creatief te zijn in hoe wij ons geld gebruiken. Ook in hoe wij onze talenten en ervaring inzetten. Hij wilt dat wij in ons omgaan met geld, invloed en bezittingen altijd een hartelijke, solidaire, sociaal-bewogen levenshouding in ons dragen. Van ons verwacht de Heer een grotere mate van liefde voor de armen en voor de problematieken rond armoede en onrecht. Van ons vraagt Hij een grotere mate van liefde voor ons gezin. Hij verwacht van ons een grotere mate van gastvrijheid, van goedheid en gulheid van hart, van naastenliefde en sociale bewogenheid.

Jezus zegt aan de hand van de parabel: “Maakt u vrienden door middel van de onrechtvaardige mammon, opdat zij – wanneer die u komt te ontvallen – u in de eeuwige tenten opnemen”. Hiermee bedoelt Hij dat als wij positieve dingen doen met ons geld, als wij er armen mee helpen of wij er de Kerk of maatschappelijke instellingen mee ondersteunen, of als wij er andere goede, positieve dingen mee doen, er mensen zullen zijn die met dankbaarheid en waardering over ons zullen denken. Zij zullen voor ons bidden en de vriendschap met medemensen, vooral de vriendschap met arme mensen, zal voor ons een aanbeveling zijn bij God.

Jezus betreurt het dat er in de menselijke samenleving veel onrecht, hebzucht en corruptie is. Daarom zegt Hij met aandrang: “Geen knecht kan twee heren dienen, want hij zal dan de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon”. Moge deze krachtige woorden ons steeds weer brengen tot zelf-reflectie en tot bekering. Bekering is op de eerste plaats een proces van steeds meer zicht krijgen op wie God is en vanuit de diepgang van Zijn Woord, steeds beter gaan begrijpen hoe cruciaal zaken als waarheid, oprechtheid, vertrouwen en betrouwbaarheid zijn. Dit levensproces van bekering zal ons ertoe leiden de gehechtheid aan geld en bezit steeds meer te gaan relativeren, ons af te keren van het kwade en ons steeds meer toe te wenden tot het goede. Dan merken we dat bekering niet iets van één ingrijpend moment is, maar een weg die ons in de loop van ons hele leven ons steeds meer moet omvormen.

Dat wens ik ons allemaal toe! Gado blesi!!



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie