Achtergrond van de eerste lezing (Wijsheid 9: 13-18b)
Het boek Wijsheid behoort tot de wijsheidsliteratuur, net als de boeken Prediker, Spreuken, Job, Wijsheid van Jezus Sirach en de Psalmen. Tezamen met de andere deuterocanonieke boeken, kwam het boek Wijsheid wel voor in de Septuagint, dat is de beroemde Griekse vertaling van het Oude Testament in Jezus’ tijd, maar werd het tegen het einde van de eerste eeuw door de Joodse rabbijnen niet tot de Hebreeuwse Bijbel gerekend. Maar omdat de Jonge Kerk de Septuagint als de Heilige Schrift aanvaarde, geinspireerd door Gods Geest, worden deze deuterocanonieke boeken door onze Katholieke Kerk en door de Orthodoxe Kerken, gerekend tot de canon van het Oude Testament. In de protestantse Bijbels komen ze niet voor.
Waarschijnlijk is het boek Wijsheid in de laatste eeuw vóór Christus geschreven door een diepgelovige Jood, levend in een Joodse gemeenschap buiten Israel, waarschijnlijk in de grote Joodse gemeenschap van de stad Alexandrië in Egypte. De schrijver presenteert het boek alsof het koning Salomo is die schrijft. Hoewel koning Salomo zeker acht tot negen eeuwen eerder had geleefd, was dit in de tijd van de auteur geen ongebruikelijke stijl van schrijven, omdat koning Salomo vereerd werd als een bijzonder wijze mens. De schrijver laat in dit boek zijn lezers en toehoorders zien hoe rijk van inzicht de Joodse, bijbelse traditie is. Door het woord van de profeten van Israël, openbaart God Zijn wil en kan de gelovige mens die trouw blijft aan het bijbelse geloof, wegen gaan van wijsheid en goedheid.
Eerste lezing: Wijsheid 9: 13-18b
Wie van de mensen kan Gods plan doorgronden, wie ontdekken wat de Heer wil? De gedachten der stervelingen zijn immers onzeker, en twijfelachtig onze berekeningen. Het vergankelijke lichaam is een last voor de ziel, en onze aardse gebondenheid belemmert de beweeglijke geest. Wij begrijpen amper de dingen van deze wereld, en wat voor de hand ligt kost ons nog moeite; hoe zouden we dan het hemelse verstaan? Wie zou Uw wil kunnen kennen, als Gij hem het inzicht niet geeft, en Uw heilige Geest niet van boven zendt? Zo alleen kunnen de mensen op aarde rechte wegen gaan, leren zij kennen wat U welgevallig is, en worden zij door de wijsheid gered.
Tussenzang: Psalm 90
Refrein: Gij, Heer, zijt steeds onze toevlucht geweest voor ieder geslacht opnieuw.
Wat sterfelijk is vergaat weer tot stof, Gij zegt: keer terug, kind van mensen! Voor U zijn duizend jaren als één dag, als gisteren dat al voorbij is, een uur van slaap in de nacht.
Ons leven breekt af als een droom in de ochtend, kortstondig is het als gras op het veld. Des morgens ontkiemt het en schiet het op, des avonds is het verwelkt.
Leer ons onze dagen naar waarde te schatten en zo te komen tot wijsheid van hart. Laat af, Heer, hoe lang nog pijnigt Gij ons? Wees toch uw dienaars genadig.
Achtergrond van de tweede lezing (Filémon 1: 9b-10. 12-17)
De brief van Paulus aan Filémon is een korte, heel persoonlijke brief van Paulus. Hij heeft het geschreven vanuit Rome of Efeze in de laatste jaren van Paulus’ leven, tussen 55 en 60 n.Chr. Filémon was een dierbare vriend van Paulus. Nu was er een slaaf van Filemon, Onesimus genaamd, die enkele jaren tevoren van Filémon weggevlucht was en bij Paulus terechtgekomen was. Het is mogelijk dat Onesimus zijn meester had bestolen. Paulus was ondertussen reeds gevangen gezet omwille van zijn verkondiging van het evangelie van Christus. In de tijd dat Onesimus bij Paulus inwoonde, heeft hij Paulus veel bijgestaan en is hij ook tot geloof in Jezus gekomen. Hij werd Paulus heel dierbaar, zozeer zelfs dat Paulus hem beschrijft als “het kind dat ik hier in de gevangenis, voor de Heer heb gewonnen”. Wanneer Paulus op gegeven moment Onesimus weer naar zijn meester Filémon terugstuurt, verzoekt hij Filémon om Onesimus te vergeven en hem als medechristen, en met hartelijkheid, weer in zijn huishouden op te nemen.
Tweede lezing: Filemon 1: 9b-10. 12-17
Dierbare, Paulus is het die u schrijft, een oud man, nu bovendien een gevangene van Christus Jezus, en mijn verzoek geldt het kind dat ik hier in de gevangenis voor de Heer heb gewonnen, ik bedoel Onesimus. Ik stuur hem terug naar u en met hem heel mijn liefde. Gaarne had ik hem hier gehouden als uw plaatsvervanger, om voor mij te zorgen in mijn gevangenschap voor het evangelie. Maar ik wil niets doen zonder uw instemming, ik wil niets afdwingen: uw goedheid moet zich spontaan kunnen uiten! Misschien was dat wel de reden waarom hij een tijd lang bij u is weg geweest: dat ge hem voorgoed terug zoudt krijgen, nu niet meer als slaaf, maar als veel meer dan een slaaf, als een geliefde broeder. Dat is hij voor mij al helemaal, hoeveel meer dan voor u, als mens en als christen. Als gij u dus met mij verbonden voelt, heet hem dan welkom zoals ge het mij zoudt doen.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 14: 25-33)
Jezus spreekt in deze passage over wat het voor Hem betekent om Zijn leerling te zijn. Hij geeft met de sterke uitdrukkingen: “je naaste familie of je eigen leven haten” en “je kruis dragen” aan, dat Hij niet veel heeft aan mensen die alleen maar uit nieuwsgierigheid meetrekken, of die Hem alleen maar oppervlakkig bewonderen omwille van de wonderen en genezingen die Hij verricht. Jezus zoekt leerlingen die Zijn visie willen begrijpen en er oprecht naar willen leven. Jezus zoekt leerlingen die met Hem willen optrekken en die zich laten raken door Zijn passie voor de armen en kwetsbaren, en door Zijn grote liefde voor de Vader. Ook in ons zoekt Jezus leerlingen die bereid zijn om ook in moeilijke omstandigheden of pijnlijke tegenslagen Hem trouw te blijven.
Evangelie: Lucas 14: 25-33
In die tijd trokken talloze mensen met Jezus mee; Hij keerde zich om en zei tot hen: “Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij Mijn leerling niet zijn. Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt kan hij mijn leerling niet zijn. Als iemand van u een toren wil bouwen, zal hij dan niet eerst er voor gaan zitten om een begroting te maken of hij wel genoeg bezit om hem te voltooien? Anders zou het hem kunnen overkomen, – als hij de fundering heeft gelegd en niet in staat is het werk te voltooien – dat allen die het zien hem gaan bespotten en zeggen: Die man begon te bouwen, maar hij was niet in staat het einde te halen. Of welke koning zal, – als hij tegen een andere koning ter oorlog wil trekken – niet eerst overleggen of hij sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt? Zo niet, dan stuurt hij, als de tegenstander nog ver weg is een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden. Zo kan niemand van u Mijn leerling zijn als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.”
Overweging:
Vandaag zou ik met jullie willen nadenken over het begrip: “trouw”.
Lucas heeft al vanaf hoofdstuk 9, vers 51 geschreven, dat Jezus vanaf toen vastberaden op weg ging naar Jeruzalem, waar Hij in lijden en het mysterie van het kruis de wereld verlossing, hoop, en nieuw leven zou brengen. Het is dan op dit punt in het evangelie, in hoofdstuk 14, alsof Lucas ons, de lezers, wilt vragen: “Waarom volgen jullie Jezus eigenlijk? Wat is je motivatie? En hoe diep gaat je motivatie? Zul je Hem trouw blijven in de loop der jaren, zoals Hij trouw is geweest?” Lucas wilt onze aandacht pakken door die uitdrukking: “Jezus keerde zich om en zei tot hen”.
De meesten van ons zijn Christen geworden gewoon omdat we geboren werden in een christelijke setting, waar een of beide ouders Christen waren en ons lieten dopen. Anderen hebben zich wel op latere leeftijd, als tiener of volwassene, laten dopen, maar ook dan kan een motivatie van het begin, met verloop van tijd gaan wegzakken. Dus laten ons bezinnen op de vragen: “Waarom ben ik nu Christen? Wat is mijn motivatie om Christen te blijven? “Hoe ben ik Christen? Wat betekent het feitelijk voor mij? Leg ik er echt mijn hart in of blijft het meer aan de rand van wie ik ben en van wat mij bezig houdt?”.
Voor Jezus moet het gaan om echte liefde! En echte liefde is trouw! We weten dat, door trouwe liefde tussen gelukkig gehuwden, maar ook door zovele ouders die echt trouw van hun kinderen houden en alles voor hen geven. We weten dat ook door de vele volwassen broers en zussen die er echt voor elkaar zijn, of door mensen die echt trouw zijn geweest in hun beroep, of in de zorgverlening, of in hun toegewijde vrijwilligerswerk aan anderen. Wat we in al die gevallen bewonderen, heeft te maken met die belangrijke deugd “trouw”.
Dit is het waar Jezus op doelt wanneer Hij de korte parabel geeft van een koning die met een leger van tienduizend man optrekt tegen een tegenstander die de beschikking heeft over twintigduizend man. Als de tienduizend man van de eerste koning sterk gemotiveerd zijn, trouw en toegewijd, en ook nog goed getraind zijn en inzicht hebben, dan zou het heel goed kunnen zijn, dat zij ondanks het kleinere aantal, toch dat grotere leger zullen verslaan. Dat is ook best vaak in de geschiedenis zo gegaan. Maar als die toewijding, die inzet en vooral die trouw er niet is, of er veel te weinig is, dan moet die koning de strijd niet aangaan, maar liever om vredesvoorwaarden vragen. Dezelfde boodschap ligt er verscholen in Jezus’ tweede beeldspraak van iemand die een toren wilt gaan bouwen. Beide beelden verwijzen naar de diepere vraag: “Met welke toewijding, inzet, liefde en trouw kom jij naar je geloof toe?”
Het type leerling dat Jezus zoekt en het type geloof waarnaar Hij op zoek is in ons, moet te maken hebben met echte trouw. Trouw en betrokkenheid in de aandacht voor je geloof, voor God, voor je Kerk; ook in tijden van tegenslag en beproeving. Trouw aan de waarden zoals naastenliefde en barmhartigheid, bereid zijn te helpen, of je in te zetten voor positieve initiatieven in Kerk en samenleving. Jezus spreekt hierover met een stijl van spreken die in Zijn tijd heel vaak gebruikt werd. We noemen het de “literaire overdrijving”: dat houdt in dat de spreker het belangrijke waar het om gaat, op een manier uitdrukt die op zich overdreven is, maar die juist daarom helder de aandacht van zijn toehoorders trekt en ook goed onthouden zal worden. Met dit in ons achterhoofd, begrijpen we Jezus woorden dan beter: “Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij Mijn leerling niet zijn. Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij Mijn leerling niet zijn”.
Het gaat er dus om dat Jezus ons vraagt of wij Hem echt trouw zullen zijn: en dan niet alleen even nu, maar in de loop van de jaren, ook als er moeilijke pijnlijke tegenslagen zijn. Als het ware vraagt Hij: “Zul je tijd en aandacht blijven maken om je te verdiepen in Mijn Woord, het te beluisteren en zo te willen leren wie Ik ben? Zul je Mij trouw blijven in het geloof, zoals je trouw bent aan je vader en moeder, aan je partner en je kinderen, aan je broers en zusters? Zul je Mij ook trouw zijn wanneer om redenen die je op dat moment nog niet zult kennen, Ik jou enkele moeilijke tegenslagen laat meemaken? Dus wanneer er een kruis te dragen is, zul je dan bij Mij blijven of ga je dan boos, teleurgesteld en met wrok van Me weg? Mag Ik op je rekenen en ben je voor Me beschikbaar met je creativiteit en je talenten?
Jezus verhult niet dat er geregeld ook een kruis zal zijn in ons leven. Wat God voorheeft met dat kruis, waarom Hij het toelaat, of het misschien wel op onze levensweg plaatste, zullen wij op dat moment meestal niet weten. Soms weten we het de rest van ons leven niet. Maar wat we wel zeker kunnen weten is dit: Hij heeft er Zijn redenen voor en die hebben altijd een plek in Zijn trouw en zorg voor ons. De vraag is daarom: “Zul je Mij ook trouw blijven in je aandacht, gebed en inzet, als Ik op bepaalde momenten een kruis toelaat in je leven?”
Ik moet denken aan iemand die eens in een tijd van een zwaar kruis, zich daardoor boos voelde. In het gebed riep zij naar God: “Waaraan heb ik dit verdiend?” Ze zag toen het beeld staan van Moeder Maria dat zij in de kamer had staan en realiseerde zich plotseling: “En waar had zij dit aan verdiend?” Zo liet de Heer haar inzien dat een kruis of tegenslag, niet op de eerste plaats iets is dat wij hebben verdiend door onze zonden of tekortkomingen. Moeder Maria had geen zonde, geen tekortkomingen, maar moest toch de pijn meemaken om haar Zoon op een wrede, onrechtvaardige en brute wijze aan het kruis te zien sterven. Alsof Hij een crimineel was! En ook zou zij nu alleen komen te staan in het leven. Toch heeft Maria niet de vraag gesteld: “Waaraan heb ik dit verdiend?” Haar geloof in Gods trouw deed haar erop vertrouwen dat wij mensen niet alles hoeven te kunnen begrijpen, als wij maar blijven vasthouden aan de gelovige zekerheid dat God liefde is, en dat God de beschermer is van de armen en de kwetsbaren. En zo bleef Maria ook trouw in haar zorgzaamheid voor de apostelen en voor de jonge Kerk. Zij putte de kracht daartoe uit haar vertrouwen op God, ook toen daar onder het kruis een zwaard van lijden haar hart doorboorde.
En zo worden wij pelgrims van hoop! Dit Jubeljaar 2025 is nog lang niet voorbij. Het is een jaar van vernieuwing van geloof en van herbronning van wat belangrijk is in ons leven. Het sterkt ons in de genade van de Heilige Geest. Het Jubeljaar sterkt ons, om Jezus met heel ons hart te bijven volgen, Hem trouw te blijven, want Hij is onze Verlosser. Wij worden pelgrims van hoop wanneer wij blijven leven vanuit de zorgzaamheid voor kwetsbaren, voor de schepping en de natuur. Wij versterken de hoop door onze aandacht voor degenen om ons heen waar wij iets voor kunnen betekenen. En de ervaringen in ons leven waarin wij een kruis te dragen kregen, hebben ons ook veel geleerd: wij zijn er sterker door geworden en kregen er nieuwe inzichten door. Moge het Jubeljaar ons sterken in ons verlangen om altijd leerling van Jezus te blijven en Hem te blijven volgen, waar Hij ons ook zal leiden.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie