Achtergrond van de eerste lezing (Deuteronomium 30: 10- 14)
Het boek Deuteronomium is het vijfde boek van de Tora. De Tora wordt gevormd door de eerste vijf boeken van de Bijbel, ook genoemd “de vijf boeken van Mozes”. De Tora is het hart van het Oude Testament. In Deuteronomium denkt de bijbelse schrijver vooral na over het geheel van wat God aan Mozes geopenbaard heeft aan levensregels, religieuze voorschriften en wijsheid. Dit, in zijn geheel, is hoe God inzicht en leiding geeft aan dit volk dat Hij heeft uitgekozen om God en Zijn wegen en beloften te leren kennen, om op een later moment in de geschiedenis door Zijn Zoon alle volkeren van de mensheid te redden. God is een God die spreekt, omdat Hij alle mensen tot verlossing en volheid van leven wilt brengen. Zijn Woord heeft kracht en komt tot ons op vele wijzen. Daarom herinnert Mozes het volk eraan dat het belangrijkste van wat God in Zijn Woord ons zeggen wilt, niet zo moeilijk is dat alleen geleerden het zouden kunnen kennen. Neen, het Woord is dicht bij ons, en dat is omdat God als een Vader in grote barmhartigheid aan ons denkt, ons nabij blijft en een ieder Zijn genade en wijsheid wilt schenken. Het belangrijkste is slechts of wij mensen ons voor de inhoud van Gods Woord willen openstellen, of dat we excuses en drogredenen bedenken om ons eigen ding te doen en ons niet te laten gezeggen door Gods Woord.
Eerste lezing: Deuteronomium 30: 10-14
In die dagen sprak Mozes tot het volk: “Als gij de stem van de Heer uw God hoort, dan moet ge Hem gehoorzamen en alle geboden en voorschriften onderhouden, die in dit wetboek staan opgetekend; dan moet gij met heel uw hart en heel uw ziel terugkeren tot de Heer uw God. De geboden die ik u heden geef zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik. Zij zijn niet in de hemel en gij hoeft niet te zeggen: ‘Wie zal naar de hemel opvaren om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?’ Ze zijn niet overzee en ge hoeft niet te zeggen: ‘Wie zal de zee overvaren om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?’ Neen, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Gij kunt het dus volbrengen.”
Tussenzang: Psalm 69
Refrein: Ziet toe, geringen, en weest verheugd, schept moed, gij allen die God zoekt.
Mijn gebed, Heer, richt ik tot U, nu is het de tijd van genade. Verhoor mij, Heer, want mild is uw zegen, sta mij met heel uw barmhartigheid bij.
Ik ga gebogen onder mijn smart; God, laat uw hulp mij beschermen. Gods Naam zal ik loven in mijn gezang, Hem dankbaar overal prijzen.
Ziet toe, geringen, en weest verheugd, schept moed, gij allen die God zoekt. God luistert naar wat een arme Hem vraagt, vergeet zijn gevangenen niet.
Achtergrond van de tweede lezing (Kolossenzen 1: 15-20)
Het geestelijk lied of gedicht dat we in de tweede lezing horen, is een van de mooiste lofzangen over Christus in het Nieuwe Testament. Door de inspiratie en leiding van de Heilige Geest en door de woorden die Jezus zelf gesproken heeft, kon Paulus tot een steeds dieper inzicht komen van wie Christus in feite is. Reeds vóór alle eeuwen, ja, vóór alles is ontstaan, was Hij reeds met de Heilige Geest in de heerlijkheid van de Vader. In deze tekst horen we het geheim van de H.Drievuldigheid doorklinken: er één God, maar God is Vader, Zoon en Heilige Geest. Johannes spreekt hiervan in de eerste regels van Zijn evangelie: “In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Alles is door Hem geworden. En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Jh. 1: 1-2.14). We lezen hier in deze lekst uit de brief aan de Kolossenzen datgene wat de grote geloofsbelijdenis van Nicea zegt over Gods Zoon: “Hij is vóór alle tijden geboren uit de Vader: God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God, geboren niet geschapen, en door wie alles geschapen is”.
Tweede lezing: Kolossenzen 1: 15-20
Broeders en zusters, Christus Jezus is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping. Want in Hem is alles geschapen in de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten. Het heelal is geschapen door Hem en voor Hem. Hij bestaat voor alles en alles bestaat in Hem. Hij is ook het hoofd van het lichaam dat de kerk is. Hij is de oorsprong, de eerste die van de dood is opgestaan om in alles de hoogste te zijn, Hij alleen. Want in Hem heeft God willen wonen in heel zijn volheid om door Hem het heelal met zich te verzoenen en vrede te stichten door het bloed, aan het kruis vergoten om alles in de hemel en op aarde te verzoenen, door Hem alleen.
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 10: 25-37)
De parabel van de barmhartige Samaritaan is een van de allerbekendste en belangrijkste parabels van Jezus. Het spreekt over Gods barmhartigheid, die zich actief en met grote bewogenheid buigt over de mens. De parabel is ook een aansporing om ons daadwerkelijk te laten vormen door het voorbeeld van Gods barmhartigheid en niet met een grote boog om de situaties heen te lopen waar wij iets hadden kunnen betekenen en dus een naaste hadden kunnen zijn voor medemensen in moeilijke omstandigheden. Barmhartigheid is slechts iets wanneer een mens door concrete daden een oprechte geraaktheid met anderen laat zien.
Evangelie: Lucas 10: 25-37
In die tijd trad een wetgeleerde naar voren om Jezus op de proef te stellen. Hij zeide: “Meester wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” Jezus sprak tot hem: “Wat staat er geschreven in de wet? Wat leest ge daar?” Hij gaf ten antwoord: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.” Jezus zei: “Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven. Maar omdat de wetgeleerde zijn vraag wilde verantwoorden, sprak hij tot Jezus: “En wie is mijn naaste?” Nu nam Jezus weer het woord en zei: “Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem half dood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet: hij kwam daar langs, zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denariën te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: “Zorg voor hem en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.” “ Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in handen van de rovers gevallen is?” De wetgeleerde antwoordde: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” En Jezus sprak: “Ga dan en doet gij evenzo.”
Overweging:
Vandaag wil ik met u de lezingen van deze zondag overwegen vanuit het thema, genomen uit psalm 136: “Eeuwig duurt Zijn barmhartigheid”.
Heeft u ook niet gemerkt hoe ons hart stil wordt wanneer wij weer met aandacht luisteren naar die onvergetelijke parabel van de barmhartige Samaritaan? Met deze parabel wilt Jezus ons steeds dieper doen aanvoelen en begrijpen hoe de hemelse Vader is. Jezus verdiept met deze parabel ons inzicht over het wezen van God. Er is ons al in verschillende psalmen van het Oude Testament veel geopenbaard over Gods barmhartigheid. In psalm 103 lezen we bijvoorbeeld over God: “Hij is het die u uw schulden vergeeft, die u geneest van uw kwalen, Hij is het die u van de ondergang redt, die u omringt met zijn gunst en erbarmen” (Ps. 103, 3-4). Nog uitdrukkelijker getuigt psalm 146 van de concrete uitingen van Gods barmhartigheid: “Gevangenen geeft Hij de vrijheid. De ogen van de blinden opent de Heer, gebrokenen richt Hij weer op. De Heer bemint de rechtvaardigen, de Heer behoedt de ontheemden. De Heer geeft wees en weduwe steun”. (Ps. 146, 7-9). En psalm 136 noemt dankbaar enkele belangrijke momenten van het reddende ingrijpen van God in Israëls geschiedenis en zegt vele keren als een soort refrein: “Eeuwig duurt Zijn barmhartigheid”.
Kortom, de barmhartigheid van God is voor de bijbelse schrijvers niet een abstract idee, maar een concrete werkelijkheid waarmee God Zijn liefde openbaart. Gods barmhartigheid is als die van een moeder of een vader, die vanuit het diepste van hun wezen met tederheid, mededogen en vergeving, heel hun leven lang nauw betrokken zijn bij het welzijn van hun kinderen.
Wat is volgens Jezus’ eigen woorden de zending waarmee de Vader Hem in de wereld gezonden heeft? Dat is de zending om het mysterie van de goddelijke barmhartigheid in al haar volheid te openbaren!
De apostel Johannes schrijft in zijn eerste brief voor de eerste -en enige keer in heel de Heilige Schrift!- die beroemde woorden: “God is liefde” (1 Joh. 4, 8.16). Deze liefde wordt zichtbaar en tastbaar gemaakt in heel het leven van Jezus. Zijn persoon is niets anders dan barmhartigheid: een liefde die zich geeft zonder eerst allerlei voorwaarden te eisen. Jezus is in feite zelf die Samaritaan uit Zijn parabel, die de halfdode mens, liggend langs de weg, verzorgt. Hij sjort als het ware de halfdode mensheid op zijn eigen rijdier, door alles wat Hij doet: de wonderen, Zijn onderricht, en natuurlijk vooral door het kruis. Door Zijn lijden en kruisoffer brengt Jezus de mensheid naar de herberg van verlossing, van nieuw leven en hoop. Hij is zelf de Samaritaan die van harte Zijn eigen geld uitgeeft voor de verdere verzorging van deze lijdende man.
De Samaritaan in Jezus’ parabel kent deze gewonde, lijdende, halfdode mens helemaal niet en hij had niets gemeenschappelijks met hem, want hij was een Samaritaan, een buitenlander waar de Joden een zekere afkeer van hadden. En toch: de Samaritaan was daadwerkelijk de naaste voor deze halfdode Jood langs de weg. Zo wilt Jezus Zijn mede-Joden de ogen openen. Hij houdt ons allemaal een krachtige spiegel voor en spoort ons met deze parabel aan om na te denken: om te mediteren over het begrip barmhartigheid, en over de vraag hoe dat bij mijzelf zit: waar ik wel en waar ik niet barmhartig ben. En wat ik hieruit kan leren over God, over mijn eigen onvolmaakte persoon, en over het leven.
Zoals ik al zei: eigenlijk is Jezus zelf de Barmhartige Samaritaan! In al Zijn ontmoetingen met de mensen die Hem benaderden, laat Hij iets unieks zien. De vele wonderen die Hij doet, vooral voor zondaars en arme, buitengesloten, zieke of lijdende mensen, staan in het teken van de barmhartigheid. Alles wat Hij de mensen leert in Zijn parabals, in Zijn preken en in Zijn onderricht, spreekt over dat belangrijke thema van barmhartigheid. Hij leert ons zo nadenken over het wezen van God en over wat God van ons vraagt en graag in ons denken, handelen en leven terug wilt zien.
In deze parabel vinden wij de kern van het Evangelie! Jezus leert ons dat de barmhartigheid de kracht is die alles overwint. Met deze parabel wilt Hij ons doen aanvoelen dat de drieëne God barmhartig is en het mensenhart wilt vervullen van liefde en goedheid. God wilt ons vergeven, het zondige en onreine in ons leven verzoenen, en ons hoop en troost schenken door de vergeving van het kruisoffer van Christus. Gods Zoon heeft de hemelse heerlijkheid achter zich gelaten en is mensgeworden in de schoot van Moeder Maria, met slechts één doel: om de wonden van de mensheid te helen. Want de mensheid is feitelijk net als die halfdode man van de parabel. De mensheid is niet bij machte om op eigen krachten vrij te komen uit de strikken van het kwaad en uit de strikken van de zonde, en de eeuwige dood.
Wat is dan de belangrijkste boodschap van deze parabel? Ik denk dat het dit is: wij als Christenen moeten ons wezen steeds meer leren afstemmen op de barmhartigheid van God. Zoals de hemelse Vader liefheeft, zo moeten ook wij leren liefhebben. Zo barmhartig als de drieëne God is, zo zijn ook wij geroepen om barmhartig te zijn ten opzichte van elkaar. Alles in het kerkelijke leven van onze parochies en onze bisdommen, moet oprechte solidariteit, medemenselijkheid en barmhartigheid uitstralen. Niets van onze verkondiging en ons getuigenis naar de wereld toe, mag zonder barmhartigheid zijn. De geloofwaardigheid van de Kerk gaat langs de weg van de barmhartige en meelevende liefde.
In 1980 heeft Paus Johannes Paulus II met zijn tweede encycliek Dives in Misericordia indertijd velen verrast door een heel encycliek geheel te wijden aan dit thema van barmhartigheid. Hij schreef: “De hedendaagse mentaliteit, meer dan die van de mensen van vroeger, schijnt zich tegen de barmhartigheid van God te verzetten en probeert ook de gedachte aan barmhartigheid uit het leven te bannen en in het hart van de mensen uit te roeien. Het woord en het begrip barmhartigheid schijnen de mens te benauwen, die dankzij de geweldige en ongekende vooruitgang van de wetenschap en de techniek, veel meer dan vroeger in de geschiedenis baas over de wereld is geworden en de aarde onderworpen heeft en nu beheerst. Deze beheersing van de aarde, die soms slechts eenzijdig en oppervlakkig begrepen wordt, schijnt voor barmhartigheid geen ruimte te laten”.
Daarom hebben wij als Kerk een wezenlijk zending, ons door God gegeven met ons doopsel. De eerste en enige waarheid van de Kerk is namelijk de liefde van Christus, Zijn vergeving en Zijn zelfgave. Daarom moeten wij als gelovige christenen de barmhartigheid van God zichtbaar willen maken. In onze gezinnen, in onze parochies en onze kerkelijke gemeenschappen, in onze verenigingen en bewegingen, kortom, overal waar Christenen zijn, zouden mensen om ons heen oasen van barmhartigheid moeten kunnen vinden. Om met de woorden van de parabel te spreken: wij allen zijn de Kerk, de Kerk die meer dan ooit geroepen is om de ‘wonden’ van concrete mensen om ons heen te willen verzorgen, te verzachten met de olie van de troost, te verbinden met de barmhartigheid en met solidariteit, hoop en aandacht. Nu is het de tijd voor een terugkeer naar het wezenlijke! De Heer roept ons tot een liefdevolle, betrokken levenshouding die de zwakheden en de moeilijkheden van onze gezinsleden en medemensen in solidariteit en naastenliefde wilt helpen dragen, zoals de Samaritaan dat deed. Want vergeving en aandacht zijn een kracht die tot nieuw leven opwekt. En barmhartigheid is de moed die ons met hoop naar de toekomst doet kijken.
Laten wij de komende dagen over deze parabel blijven mediteren, en dan vooral over die laatste drie zinnen: “ Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in handen van de rovers gevallen is?” De wetgeleerde antwoordde: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” En Jezus sprak: “Ga dan en doet gij evenzo.”
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie