Achtergrond van de eerste lezing (Handelingen der Apostelen 15: 1-2. 22-29)
De eerste grote crisis waarmee de jonge Kerk werd geconfronteerd was niet alleen de heftige vervolging van het Christelijk geloof, maar ook wat te doen met de groeiende groep van personen die geen Joden waren, maar die door de verkondiging van het Evangelie in Jezus waren gaan geloven, Hem als de levende Heer aanvaardden en gedoopt wilden worden in het Paasmysterie. Een wat strenge stroming binnen de Joodse groep in de jonge Kerk drong er echter op aan dat deze gelovigen moest worden geleerd dat zij eerst met toewijding de voorschriften van de Wet van Mozes moesten onderhouden, zoals de besnijdenis, de voorschriften over ritueel-rein voedsel en het onderhouden van de sabbat en de voornaamste Joods-bijbelse hoogtijdagen. Pas daarna zouden zij door het doopsel deel kunnen worden van hen die Jezus, de verrezen Messias van Israel, toebehoorden. Maar een andere groep in de Jonge Kerk, waar vooral Paulus een krachtige woordvoerder van was, zag de grote werken van de Heilige Geest in de harten en levens van de heidenen die hun geloof in Christus enthousiast beleden. Deze groep was ervan overtuigd dat Christus’ kruisoffer een nieuw verbond had gebracht en dat Zijn Paasmysterie de verlossing, de vergeving van zonden en de vervulling had gebracht van Gods verlossingsplan. Dit fundamentele meningsverschil leidde tot een grote crisis die moest worden opgelost. De apostelen kwamen samen in Jeruzalem. Hiervan horen we in de eerste lezing. Door naar elkaar te luisteren in een sfeer van gebed, konden ze komen tot een besluit waarvan ze aanvoelden dat dit het was wat de Heilige Geest voor de wereld en voor de jonge Kerk wilde.
Eerste lezing: Handelingen der Apostelen 15: 1-2. 22-29
In die dagen verkondigden enige mensen die van Judea waren gekomen, aan de broeders de leer: “Indien ge u niet naar het gebruik van Mozes laat besnijden, kunt ge niet gered worden.” Toen hierover onenigheid ontstond en Paulus en Barnabas in een felle woordenwisseling met hen raakten, droeg men Paulus en Barnabas en enkele andere leden van de gemeente op met deze strijdvraag naar de apostelen en oudsten in Jeruzalem te gaan. Deze besloten samen met de hele gemeente enige mannen uit hun midden te kiezen en met Paulus en Barnabas naar Antiochië te sturen: Judas, bijgenaamd Barsabbas en Silas, mannen van aanzien onder de broeders, en hun het volgende schrijven mee te geven: “De apostelen en de oudsten zenden hun broederlijke groet aan de broeders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië. Daar wij gehoord hebben dat sommigen van ons, u door woorden in verwarring hebben gebracht en uw gemoederen hebben verontrust, zonder dat ze van ons enige opdracht hadden gekregen, hebben wij eenstemmig besloten enige mannen uit te kiezen en naar u toe te sturen, in gezelschap van onze dierbare Barnabas en Paulus, mensen die zich geheel en al hebben ingezet voor de naam van onze Heer Jezus Christus. Wij hebben dus Judas en Silas afgevaardigd die ook mondeling hetzelfde zullen overbrengen. De heilige Geest en wij hebben namelijk besloten u geen zwaardere last op te leggen dan het strikt noodzakelijke: namelijk u te onthouden van spijzen die aan afgoden geofferd zijn, van bloed, van verstikt vlees en van ontucht. Als gij uzelf daarvoor in acht neemt zal het u goed gaan. Vaarwel!”
Tussenzang: Psalm 67
Antifoon: Geef dat de volken U eren, o God, dat alle volken U eren.
1. God, wees ons barmhartig en zegen ons,
toon ons het licht van uw aanschijn;
Opdat men op aarde uw wegen mag kennen,
in alle landen uw heil.
2. Laat alle naties van vreugde juichen,
en jubelen in de Heer,
omdat Gij de volken rechtvaardig regeert
en alles op aarde bestuurt.
3. Geef dat de volken U eren, o God,
dat alle volken U eren.
God geve ons zo Zijn zegen,
dat heel de aarde Hem vreest.
Achtergrond van de tweede lezing (Openbaring 21: 10-14. 22-23)
Op het eiland Patmos krijgt Johannes, de schrijver van het boek der Openbaring, een heel belangrijk, bemoedigend visioen. Het nieuwe Jeruzalem, de nieuwe stad van God, is een visioen van Gods verlossing en van de voltooiing van het lijden, de kruisdood en de verrijzenis van Jezus. In het hemelse Jeruzalem is er geen tempel, want de verrezen Heer is de eeuwige tempel van God. Hier wordt Hij het Lam genoemd, het Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld. Niet langer was de Kerk een plaatselijke etnische Joodse gemeenschap, maar de twaalf poorten gericht op alle vier de windstreken geven aan dat het evangelie van de verlossing die Christus brengt voor heel de mensheid is. De Kerk, wij allen dus, moeten de Blijde Boodschap van de verrezen Christus aan alle volkeren doorgeven.
Tweede lezing: Openbaring 21: 10-14. 22-23
Een engel bracht mij, Johannes in de geest op een zeer hoge berg en toonde mij de heilige Stad, Jeruzalem, terwijl zij van God uit de hemel neerdaalde, stralend van de heerlijkheid Gods; zij schitterde als het kostbaarste gesteente en als kristalheldere jaspis. De Stad was omringd door een zeer hoge muur met twaalf poorten en aan de poorten stonden twaalf engelen; namen waren daarop gegrift, de namen van de twaalf stammen van Israël. Er waren drie poorten op het oosten, drie op het noorden, drie op het zuiden en drie op het westen. En de stadsmuur had twaalf grondstenen en daarop stonden de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam. Maar een tempel zag ik er niet want God, de Heer, de Albeheerser is haar tempel zoals ook het Lam. En de Stad heeft het licht van zon en maan niet nodig want de luister van God verlicht haar en haar lamp is het Lam.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 14: 23-29)
Jezus spreekt de laatste avond van Zijn leven, terwijl Hij voor het laatst met Zijn apostelen samen is, over hoe Hij in de toekomst als de verrezen, levende Heer altijd bij hen zal zijn. Door de Heilige Geest zal Hij de harten van de apostelen leiden om steeds beter inzicht te krijgen in alles wat God de Vader door Hem heeft gedaan. Ook zal Jezus, de levende Heer, in de Eucharistie en door de wijsheid van het Woord van God steeds in de harten van de gelovige leerlingen blijven.
Evangelie: Johannes 14: 23-29
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen. Wie Mij niet liefheeft onderhoudt mijn woorden niet; en het woord dat gij hoort is niet van Mij maar van de Vader die Mij gezonden heeft. Dit zeg Ik u terwijl Ik nog bij u ben, maar de Helper, de heilige Geest die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb. Vrede laat Ik u na; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u. Laat uw hart niet verontrust of kleinmoedig worden. Gij hebt Mij horen zeggen: Ik ga heen maar Ik keer tot u terug. Als Gij mij zoudt liefhebben, zoudt gij er blij om zijn dat Ik naar de Vader ga want de Vader is groter dan Ik. Nu, eer het gebeurt zeg Ik het u, opdat gij, wanneer het gebeurt, zult geloven.
Overweging:
Vandaag wil ik met u stilstaan bij het begin van onze Kerk. Want het is heel belangrijk dat wij de wortels, de beginfase kennen van onze Kerk. De eerste volgelingen van Jezus waren allen Joden: Joden die de leer van Jezus zagen als de voltooiing van Gods openbaring aan Israël. Ze bleven leven volgens de wet van Mozes, maar vanuit een geloof dat Jezus door het mysterie van het kruis het nieuwe verbond had gebracht dat God al door de profeet Jeremia had aangekondigd.
Maar vooral door de missieactiviteiten van Paulus werd het evangelie ook steeds meer aan niet-Joden verkondigd. Want ook niet-Joden gaven gehoor aan de boodschap over Jezus. De kern van de prediking van Paulus was dat alleen het geloof in de verrezen Heer de mens kon redden. Wie Christus in geloof toebehoort, zal met Hem en in Hem het leven van God delen en met Hem ook over de dood heen het eeuwig leven van God deelachtig worden.
Er begonnen spanningen te ontstaan in de jonge Kerk. Voor een groep gelovigen van Joodse afkomst bleef de trouw aan de wet van Mozes onlosmakelijk verbonden met het christelijk geloof. En daar hoorden onder andere ook de besnijdenis, de religieuze regels over ritueel rein en onrein voedsel, het onderhouden van de sabbat en andere Joodse hoogtijdagen bij, en andere voorschriften over andere domeinen van het dagelijks leven. Anderen vonden echter dat dit onnodige druk legde op niet-Joodse gelovigen en dat het eigenlijk ook het unieke van Jezus’ kruisoffer en verrijzenis naar de achtergrond schoof. Was Hij dan niet het Lam Gods dat door het kruis de zonden der wereld heeft verzoend en het kwaad heeft overwonnen?
De apostelen zijn tenslotte samengekomen in Jeruzalem. Er daar was de grote vergadering die later het Concilie van Jeruzalem genoemd zou worden. En zoals we in de eerste lezing uit Handelingen der Apostelen hoorden, werd er door de twee groepen een eerbaar compromis bereikt: de niet-Joodse Christenen hoefden geen Jood te worden en hoefden dus de voorschriften en bepalingen van de Wet van Mozes, zoals we die in de Bijbel in boeken als Leviticus en Deuteronomium vinden, niet te onderhouden, maar moesten wel een moreel oprecht en eerbaar leven leiden. Hen werd alleen gevraagd niet mee te doen aan de afgodendienst, want wie vlees at dat afkomstig was van de offers aan afgoden, stemde in met die heidense cultus. Ook werden de niet-Joden gevraagd inzake seksualiteit zich goed te gedragen. Wat voedsel betreft hoefden ze zich niet te houden aan die vele Joodse geboden over ritueel rein en onrein voedsel, behalve datgene wat de Joods-Christelijke medegelovigen echt heel diep tegen de borst zou stoten, namelijk het eten van vlees van dieren die gewurgd waren en waar er dus nog bloed in zat.
Uit brieven van Paulus kunnen we afleiden, dat er waarschijnlijk op dat concilie in Jeruzalem behoorlijk stevig heen en weer gedebatteerd is. Later zal blijken dat er op dit punt toch nog geregeld spanningen zouden ontstaan in de jonge Kerk. Maar hoe dan ook, het eindresultaat van deze grote vergadering van Jeruzalem is van enorm belang. Dit besluit heeft als gevolg gehad dat de niet-Joden, zoals wij allen, deel mochten blijven van de jonge Kerk. En dat kwam omdat Paulus en de gelovigen die hem ondersteunden heel diep hadden nagedacht over wie Jezus, hun verrrezen Heer, ten diepste is en wat voor een unieks en nieuws God de Vader in en door het kruis en de verrijzenis van Christus heeft gedaan.
Het verslag van deze cruciale kerkvergadering in de Handelingen van de apostelen is echter nog om andere redenen belangrijk: het laat ons zien, hoe de jonge Kerk zichzelf verstond. Dit besluit was niet alleen het resultaat van verhitte discussies, van verstandige of emotionele argumenten. Er staat dat aan het eind van deze eerste synode, de apostelen hun besluit als volgt verwoordden:”De heilige Geest en wij…”. De eerste christenen wisten dat zij er niet alleen voor stonden, maar dat in alles de Heilige Geest hun de kracht en de wijsheid gaf, en hen leidde om het werk van Jezus voort te zetten en Zijn evangelie overal te verkondigen.
Dat geloof vindt haar bronnen in de woorden van Jezus zelf. In het evangelie van Johannes hoorden we Jezus op die laatste avond van Zijn leven, indringende woorden spreken, in het besef dat Hij weldra Zijn lijden en de dood zal ingegaan. Hij zal dan niet meer lichamelijk bij Zijn leerlingen zijn, maar toch zal Hij er zijn: niet meer voor iedereen zichtbaar, maar Hij zal wonen in de harten van wie Zijn woord onderhouden en Hem liefhebben.
Laten we even goed bij deze woorden stilstaan en over ze mediteren: “Als iemand Mij liefheeft zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen”.
Zal God in mij komen wonen, in ons, zwakke, zondige mensen, die geregeld ruzie maken en lang niet altijd rein en zuiver leven?
De groei in geloof en de openheid voor God, is een lange weg. Het geloof dat God in ons woont botst dikwijls met onze ruzies, onze kleinheid en fouten, met onze zonden. En toch: Hij laat ons niet alleen. Ook in die lange weg om échte leerlingen van Hem te worden, steunt Hij ons. De Heilige Geest, die de levende Jezus tezamen met de Vader ons gegeven heeft bij het doopsel, zal ons steeds opnieuw in herinnering brengen wat Jezus ons heeft geleerd.
Ja, wij zijn een Kerk met fouten, met ruziemakers, met zondaars. Maar wij hebben de belofte dat God groter is dan onze fouten en onze onhebbelijkheden. Deze woorden van Jezus zetten ons op weg naar Pinksteren: naar het feest waarin wij die blijvende steun vieren. Gods Geest houdt ons in stand en houdt ons in beweging. Dat vraagt natuurlijk wel van ons dat wij steeds opnieuw proberen ons voor de Geest open te zetten. Dat betekent: nederigheid en openheid, dat vraagt ook inkeer, luisteren naar het evangelie, luisteren naar anderen, en de bereidheid fouten te erkennen en er vergeving voor vragen. Het vraagt ook dat wij leren om steeds vaker ons in gebed ook te richten tot de heilige Geest: Kom Heilige Geest in mijn hart en leven. Kom Heilige Geest en leidt mij, een eenvoudig, onvolmaakt mens. Kom Heilige Geest en geef mij de wijsheid die ik in dit concrete leven iedere dag nodig heb. Kom Heilige Geest en geef mij de kracht om te volharden op die prachtige weg van Jezus.
Laten wij niet verontrust of kleinmoedig worden als wij vaststellen dat wij herhaaldelijk tekortschieten in onze trouw aan de woorden van Jezus. God is groter dan ons hart, groter dan ons soms zwakke karakter. Hij wil ons vrede geven, de vrede die de wereld niet kan geven: de vrede die groeit uit het geloof dat we er niet alleen voor staan, maar dat Jezus onze Herder en Verlosser is. Hij, de Zoon van de levende God, die ons zal blijven leiden door de Heilige Geest, en ons vormen tot een inspirerende geloofsgemeenschap, tot een Kerk die dicht bij de zorgen, problemen en pijnen van de wereld staat en daar Gods liefde in Jezus voorleeft en aanbiedt.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie