Achtergrond van de eerste lezing (Handelingen der Apostelen 14: 21-27)
De vorige week hoorden we over het eerste deel van de eerste missiereis van Paulus, tezamen met Barnabas. Zij predikten in de regio van Pisidië, gelegen in het zuiden van het huidige Turkije. Vandaag horen we het resterende verslag van deze missiereis. Tijdens deze reis is door Paulus de grote beslissing genomen om het evangelie van Christus voortaan intens te richten op de heidense, dus de niet-Joodse, volkeren. Of zoals Lucas, de schrijver van Handelingen der Apostelen, het zo mooi verwoord: “Hoe God voor de heidenen de poort van het geloof had geopend”.
Eerste lezing: Handelingen der Apostelen 14: 21-27
In die dagen keerden Paulus en Barnabas terug naar Lystra, Ikonium en Antiochië. Daar bevestigden zij de leerlingen in hun goede gesteldheid, spoorden hen aan in het geloof te volharden en zeiden dat zij door vele kwellingen het Rijk Gods moeten binnengaan. In elke gemeente stelden zij na gebed en vasten oudsten voor hen aan, en vertrouwden hen toe aan de Heer in wie zij nu geloofden. Zij reisden door Pisidië naar Pamfylië, predikten het woord in Perge en bereikten Attalia. Daar gingen ze scheep naar Antiochië vanwaar zij, aan Gods genade toevertrouwd, vertrokken waren naar het werk dat zij volbracht hadden. Na hun aankomst riepen zij de gemeente bijeen en vertelden alles wat God met hun medewerking tot stand had gebracht en hoe Hij voor de heidenen de poort van het geloof had geopend.
Tussenzang: Psalm 145
Refrein: U wil ik loven, mijn God en Koning, uw Naam verheerlijken voor altijd.
1. De Heer is vol liefde en medelijden,
lankmoedig en zeer goedgunstig.
De Heer is bezorgd voor iedere mens,
barmhartig voor al wat Hij maakte.
2. Uw werken zullen U prijzen, Heer,
uw vromen zullen U loven.
Zij roemen de glorie van uw heerschappij,
uw macht verkondigen zij.
3. Zij maken uw kracht aan de mensen bekend,
de pracht van uw koninkrijk.
Uw rijk is een rijk voor alle eeuwen,
uw heerschappij geldt voor ieder geslacht.
Achtergrond van de tweede lezing (Openbaring 21: 1-5a)
Het visioen waar we in de tweede lezing naar luisteren is vervuld van de hoop van de verlossing die God ons geeft door de kruisdood en verrijzenis van Zijn Zoon. Het visioen is opgebouwd uit krachtige beeldspraak die spreekt over de band van God als bruidegom en de Kerk als de bruid, over God die Zijn tent heeft opgeslagen te midden van Zijn volk door in Jezus de toegang te schenken naar Zijn eeuwig leven. Ook wordt de eeuwenoude formulering van het verbond tussen Israël en God, namelijk “Zij zullen zijn volk zijn en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn”, nu genoemd als het verbond voor alle volkeren, voor een ieder, ongeacht welke achtergrond dan ook, die door geloof en liefde zich richt op Christus.
Tweede lezing: Openbaring 21: 1-5a
Ik, Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer. En ik zag de heilige Stad, het nieuwe Jeruzalem van God uit de hemel neerdalen, schoon als een bruid die zich voor haar man heeft getooid. Toen hoorde ik een machtige stem die riep van de troon: “Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn want al het oude is voorbij.” En Hij die op de troon is gezeten sprak: “Zie, Ik maak alles nieuw.”
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 13: 31-35)
De kernachtige evangelielezing brengt ons terug naar die laatste avond van Jezus’ leven. Judas heeft zonet de bovenzaal verlaten om Jezus te verraden aan de hogepriesters. Jezus weet dat nu Zijn lijden en kruisdood nabij zijn, maar Hij noemt dat een ‘verheerlijkt’ worden. Hij bedoelt daarmee dat nu, langs de weg van het lijden van de Zoon van God en het vergieten van Zijn bloed, de overwinning van Gods liefde over de machten van het duister zal geschieden. Door lijden en kruisdood zal Jezus “Heer” blijken te zijn, en die openbaring is eveneens deel van de “verheerlijking” waar Hij nu over spreekt. Maar ook, juist nu Judas vertrokken is en Jezus alleen weet waarom, en hoe dat het begin van Zijn lijden en dood betekent, geeft Hij aan dat met Hem verbonden zijn in waarachtige liefde, de enige weg is ten leven.
Evangelie: Johannes 13: 31-35
In die tijd zei Jezus tot de leerlingen: “Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem. Als God in Hem verheerlijkt is zal God ook Hem in zichzelf verheerlijken, ja, Hij zal Hem spoedig verheerlijken. Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn. Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben; zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.”
Overweging:
Jezus’ laatste zin uit de evangelielezing was: “Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.” Aan de hand van Zijn woorden, wil ik de lezingen overwegen vanuit het begrip “leerling van Jezus zijn”.
Er zijn vele manieren waarop mensen Christen zijn. Voor heel wat mensen is het iets dat niet echt zo een hele grote rol speelt in hun leven. Slechts op bepaalde momenten staan ze er even bij stil. Het geloof en het christenzijn lijken dan meer een vage familietraditie te zijn of een heel oppervlakkig deel van hun persoonlijke cultuur. Het speelt niet echt een dagelijkse rol in hun denken, in hun doen en laten, of in de besteding van hun tijd. Maar voor ons die ons verdiepen in de achtergronden van deze lezingen van de zondag, neemt God een veel belangrijkere plaats in in ons bestaan. Voor ons is Jezus de levende Heer, de Zoon van de Vader die ons verlost, ons nabij blijft en in ons leven een wezenlijke plek heeft. Voor ons is het geloof een levend deel van ons leven, waarbij wij dankbaarheid en gebed kennen, waarin we richting vinden en houvast. We kennen net als iedereen tijden van lekker in je vel zitten maar ook momenten van boos zijn of teleurgesteld. We hebben onze vervelende karaktertrekken en onze zonden, en geregeld leven er ook vragen rond het geloof in ons hart, maar dat neemt niet weg dat wij onze band met God als belangrijk en wezenlijk beschouwen, als iets dat zo hoort omdat God groter is dan ons begrijpen, omdat Hij de Schepper en grond is van het bestaan. Meer nog, voor ons zijn de woorden “God is liefde” kernwoorden die de belangrijkste waarheid bevatten waar we nooit de volle diepte van zullen kunnen begrijpen.
Dit is de kern van dat bijbelse begrip “leerling zijn”. De leerlingen van Jezus waren stuk voor stuk mensen zoals wij, met alle sterke en minder sterke kanten. De apostelen hadden elk hun leven, de meesten een gezin, en hun heel uiteenlopende overtuigingen en gedachten over God, over wat zij voor hun leven wilden of niet wilden met God en geloof. Maar de leerlingen hadden stuk voor stuk Jezus leren kennen. Bij elk van ze was er in hun hart een gevoel gaan groeien van geraaktheid. Ze werden steeds dieper vervuld van betrokkenheid bij de persoon en de woorden van Jezus. Ze waren door Hem geboeid, Zijn woorden en Zijn wonderen lieten hen niet los, en ze lieten hun wijze van denken en handelen veranderen door Jezus. Hij werd hun herder en meester: degene die de richting mag aangeven en die Zijn waarden en normen ons mag voorhouden, en wij zullen die proberen na te leven, te vertalen naar onze eigen leefsituatie toe, ze onze wijze van in het leven staan laten sturen.
Wij weten en onderschrijven ook dat het wezen van leerling van Jezus zijn te maken heeft met een levende band met Hem, met Hem zoeken in de stilte van momenten van gebed, Hem danken en loven. Leerling van Jezus zijn heeft te maken met vertrouwen: je toevertrouwen aan Hem, dat wil zeggen dat ook wanneer je niet alles begrijpt, je toch erop vertrouwt dat Hij Zijn eigen redenen heeft waarom je dit moeilijke moest meemaken.
Leerling van Jezus zijn heeft namelijk altijd te maken met liefde. We hoorden Jezus in het evangelie van deze zondag zeggen: “Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben; zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.”
Ik denk op dit moment aan aartsbisschop Oscar Romero, die door paus Franciscus in 2018 heilig is verklaard. Hij werd in 1917 geboren in het Latijns-Amerikaanse land El Salvador. Op 13-jarige leeftijd voelde Óscar Romero zich al sterk geroepen om priester te worden. Hij volgde een priesteropleiding aan het locale seminarie en studeerde vervolgens aan de Pauselijke Gregoriana- universiteit in Rome. In 1942 werd hij tot priester gewijd. Al twee jaar later, in 1944, werd hij secretaris van zijn bisschop. Hij werd bekend door zijn krachtige preken.
In 1970 werd Oscar Romero hulpbisschop van de hoofdstad, San Salvador. Hij werd toen nog gezien als conservatief. Hij verwierf faam als een sociaal bewogen, en vredelievend mens die zich veel inzette voor de armen. Hij kon en wilde aanvankelijk de verhalen van zijn priesters en van anderen niet geloven over de uitbuiting van arme boeren en de verdwijningen van sommige boeren die daartegen hadden geprotesteerd.
In februari 1977 volgde zijn benoeming tot aartsbisschop van San Salvador. De machthebbers meenden in hem een kritiekloos medestander te hebben. Maar door wat hij allemaal zag, hoorde en meemaakte, groeide aartsbisschop Romero uit tot een herder die zei wat gezegd moest worden, die vanuit een diep doorleefd geloof in de liefde van Jezus, begon te spreken over de armoede in El Savador en haar oorzaken, over de onderdrukking van de boeren en werkers, en het machtsmisbruik dat hij zo indringend om zich heen zag. Doodseskaders trokken door het hele land en vermoordden vele onschuldige mensen. Toen in maart 1977 een met hem bevriende priester pater Rutilio Grande ook werd vermoord, begon Oscar Romero als aartsbisschop van dit katholieke land openlijk vragen te stellen aan de rechtse dictatoriale regering van El Salvador, die vaak gewelddadig was en mensenrechten schondt. De kerk documenteerde intussen de vervolgingen en de schendingen van de mensenrechten in San Salvador. Romero bezocht paus Paulus VI om om met hem te spreken over zijn bezorgdheid voor zijn volk.
Vanwege zijn uitspraken en zijn inzet voor de armen verwierf hij een enorme populariteit onder de bevolking. De door hem geleide kerkdiensten in de kathedraal van San Salvador zaten bomvol. Zijn keuze in 1977 om het bisschoppelijk paleis te verlaten en te gaan wonen in een ziekenhuis voor de armen, maakte grote indruk. Hij weigerde nog deel te nemen aan publieke bijeenkomsten met de machthebbers zolang de mensenrechtenschendingen doorgingen.
Nadrukkelijk vond aartsbisschop Romero dat de kerk geen partijpolitieke beweging was, maar wel een gemeenschap die vanuit het Evangelie moest wijzen op sociale misstanden en uitbuiting en daar stelling tegen moest nemen, ongeacht of de onderdrukkers rechts, fascistisch, links, of marxistisch waren. In een preek, gehouden op 25 november 1977 zei aartsbisschop Romero: “Het woord “bevrijding” komt direct voort uit de verlossing van Christus. Bevrijding wil zeggen dat mensen verlost worden en niet alleen over de dood heen… Bevrijding wil zeggen dat mensen elkaar niet uitbuiten hier op aarde…het willen verlossen van de mens van zoveel slavernij”.
Hij veroordeelde gedrag, nooit specifieke personen. Hij riep op tot bekering en stond altijd open voor dialoog. In mei 1979 bezocht hij paus Johannes Paulus II in het Vaticaan en overhandigde hem dossiers met de bevindingen over de schendingen van de mensenrechten. De moord op priesters nam toe, zeker op priesters die aartsbisschop Romero steunden. Tegenstanders vielen hem aan en zeiden dat hij met de revolutionairen onder één hoedje speelde, wat hij ontkende.
In het voorjaar van 1980 werd aartsbisschop Romero door de minister van Defensie benaderd met de vraag de junta te steunen die na de militaire coup was geïnstalleerd. Hij zei direct dat hij zo een repressief gezelschap niet kon steunen. Al vele malen was hij met de dood bedreigd en had het volk van El Salvador opgeroepen het geloof nooit te verliezen, maar gehoor te geven aan de roeping een rechtvaardige samenleving op te bouwen. Zo zei hij nog in een preek: “Als ze ons op een dag ons radiostation afnemen, onze krant sluiten en ons monddood maken; als ze al onze priesters vermoorden, ja, ook de bisschop, dan zal ieder van jullie een luidspreker moeten zijn voor God.”
Kort daarop werd het radiostation van het aartsbisdom door een bom verwoest. Toch kon middels een geïmproviseerde radiozender zijn zondagspreek worden uitgezonden op 23 maart. Het zou zijn laatste zondagspreek zijn. Hierin richtte hij zich nu direct tot de manschappen van het leger: “Geen soldaat is verplicht te gehoorzamen aan een bevel dat tegengesteld is aan de wet van God. Niemand hoeft een immorele wet te gehoorzamen. Het wordt tijd dat jullie je gewetens herontdekken en jullie gewetens gehoorzamen in plaats van een zondig bevel.” De volgende dag, op 24 maart 1980, terwijl hij de H. Mis opdroeg, werd aartsbisschop Romero na de preek door doodseskaders vermoord.
Laten we in het licht van het indrukwekkend getuigenis van deze grootse leerling van Jezus nogmaals de woorden overwegen die de Heer tot ons richt in het evangelie van deze zondag. Gelukkig hoeven wij niet in de gewelddadige omstandigheden te leven van aartsbisschop Romero, maar in het licht van zijn levensvoorbeeld kan elk van ons de woorden van Jezus van deze zondag doorvertalen, zodat ze een bron van diepe inspiratie worden om een trouw leerling van Jezus te zijn: “Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben; zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij Mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.”
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie