Commentaar op de Lezingen van de 4e Zondag van de Veertigdagentijd (Jaar C) door pater Esteban 

Achtergrond van de eerste lezing (Jozua 5: 9-12)

In de eerste lezing bevinden we ons in de tijd van Jozua, de rechterhand van Mozes, die na Mozes’ dood de Israelieten eindelijk het land Kanaän in zou leiden. Maar in de veertig jaren woestijn was er vaak verwijdering ontstaan met God door het vele morren, de opstanden en de vele bittere verwijten die de Israelieten heel vaak tegen God en tegen Mozes geuit hadden. Die generatie is in de woestijn gestorven. Met Jozua en de nieuwe generatie kan dan een proces van verzoening en innerlijk herstel van het verbond met God beginnen. Het wordt een nieuwe start voor de Israelieten. Zij vieren op aandachtige wijze het Joodse Paasfeest, waarmee zij dankbaar Gods daden van bevrijding uit de macht van de farao in herinnering brachten. Daarbij slachtten zij het paaslam, streken wederom het bloed van het paaslam aan de deurposten en aten zijn vlees bij de viering van het paasmaal. Door deze verzoening, dit herstelde verbond met Jahweh de God van hun voorvaderen, zijn ze nu werkelijk gereed om het beloofde land in te trekken. Het manna houdt nu op en zij kunnen nu leven van wat het land van Kanaän voortbrengt. Zo wordt dit Paasfeest en het eten van wat het nieuwe land voortbrengt, symbool voor de verzoening tussen de Israelieten en God. Daarmee wordt het ook een voorafbeelding van de verzoening die Christus, het ware Paaslam, door Zijn lijden, kruisdood en verrijzenis zal bewerken voor heel de mensheid.

Eerste lezing: Jozua 5: 9-12

In die dagen sprak de Heer tot Jozua: “Vandaag heb Ik de smaad van Egypte van u afgewenteld.” Terwijl de Israëlieten in Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Paasfeest op de veertiende dag van de maand, in de avond in de vlakte van Jericho. En daags na Pasen, juist op die dag, aten zij ongezuurd brood en geroosterd graan dat van het land zelf afkomstig was. De volgende dag hield het manna op; ze konden nu eten wat het land voortbracht. Voortaan kregen de Israëlieten geen manna meer; zij aten gedurende heel het jaar wat Kanaän voortbracht.

Tussenzang:  Psalm 34

Refrein: Let op en bemerkt hoe genadig de Heer is.

1. De Heer zal ik prijzen iedere dag,

zijn lof ligt mij steeds op de lippen.

Mijn geest is fier op de gunst van de Heer,

laat elk die het hoort zich verheugen.

2. Verheerlijkt de Heer te zamen met mij

en laat ons eendrachtig zijn Naam vereren.

Ik ging tot de Heer en Hij heeft mij verhoord,

Hij heeft mij gered uit al wat ik vreesde.

3. Verlaat u op Hem, dan wordt ge gelukkig,

want Hij stelt u niet teleur.

Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer

en redt hen uit hun ellende.

Achtergrond van de tweede lezing (2 Korintiërs 5: 17-21)

In de tweede lezing gaat het ook over verzoening. Door het doopsel worden we deelgenoot aan de verlossing die er door Christus’ lijden en kruisdood over de wereld gekomen is. In die zin delen wij in het doopsel al in de nieuwe schepping die met de verrijzenis van Christus al een aanvang heeft gemaakt en eens voltooid zal worden met Zijn wederkomst. Maar het is voor ons onvolmaakte mensen lang niet altijd zo eenvoudig om naar Gods geboden en leefregels te leven. Paulus roept daarom de gelovigen van Korinte op: “Laat u met God verzoenen!” Hij herinnert hen eraan dat Jezus de apostelen en ook hun opvolgers, de bisschoppen en priesters, de diens van de verzoening heeft toevertrouwd. Dat doen zij door de verkondiging van het Woord, maar heel bijzonder door het sacrament van de verzoening, de biecht. Jezus had op de avond van de verrijzenis tot de apostelen gezegd: “Wiens zonden jullie vergeven, zullen vergeven zijn”. Hij maakte hen daarmee tot instrumenten in Zijn hand, of zoals Paulus het in deze lezing zegt: “gezanten van Christus”, die door de grote genade van dat sacrament van de verzoening, de biecht, ons innerlijke rust en genade brengt.

Tweede lezing: 2 Korintiërs 5: 17-21

Broeders en zusters, wie in Christus is, is een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen. En dit alles komt van God. Hij heeft ons door Christus met zich verzoend en ons, apostelen, de dienst van die verzoening toevertrouwd. Ja, God was het die in Christus de wereld met zich verzoende: Hij telde de fouten van de mensen niet en ons gaf Hij de boodschap van de verzoening mee. Wij zijn dus gezanten van Christus, God roept u op door ons woord. Wij smeken u in Christus’ naam: laat u met God verzoenen! Hem die geen zonde heeft gekend heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden.

Achtergrond van de evangelielezing:  (Lucas 15: 1-3. 11-32)

Ook de parabel van de verloren zoon gaat om het begrip “verzoening”. Jezus houdt ons voor dat wij tot een echte verzoening met God en met onszelf zullen komen wanneer we als eerste stap komen tot eerlijk in de spiegel kijken, niet onze tekorten vergoelijken of de schuld bij anderen leggen, maar eerlijk erkennen dat wij “gezondigd hebben tegen God in de hemel en tegen onze medemens”. Als tweede stap moeten we, zoals de oudste zoon, steeds meer leren over de grote barmhartigheid, goedheid en liefde van de Vader. Het zal onze ogen openen voor ons eigen gebrek aan echte liefde en barmhartigheid, het zal ons doen inzien dat we nog zoveel te leren hebben. De derde stap is dan het herstellen van menselijke relaties die door verbitterde verwijdering en spanning vastgelopen waren, zoals Jezus dat duidelijk maakt in Zijn parabel, wanneer Hij ons die twee zonen voorhoudt waarvan de jongste geen respect had getoond, niet alleen naar zijn vader toe maar ook niet naar zijn oudere broer toe, en de oudste zoon die verbitterd is en niet eens meer wilt spreken over “mijn broer”. Laten we ons openstellen voor deze krachtige parabel over een onbeschrijfelijk barmhartige en wijze vader en de verzoening die hij met liefde en wijsheid nastreeft, en waarvan hij zelf het grootste voorbeeld is om van te leren.

Evangelie: Lucas 15: 1-3. 11-32

In die tijd kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden daarover en zeiden: “Die man ontvangt zondaars en eet met hen.” Hij hield hun deze gelijkenis voor: “Een man had twee zonen. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land die hem het veld instuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: ‘Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in over­vloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: ‘Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten maar neem mij aan als een van uw dagloners’’. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: ‘Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten’. Doch de vader gelastte zijn knechten: ‘Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sanda­len aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden’. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: ‘Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen’. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong gaf hij zijn vader ten antwoord: “Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten”. Toen antwoordde de vader: ‘Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden’”.

Overweging:

In de lezingen van deze zondag staat een van de belangrijkste bijbelse begrippen centraal, namelijk “verzoening”. Met verzoening wordt veel meer bedoeld dan alleen vergeving. Verzoening gaat over echt herstel van gebroken relaties, over het weer tot een vredige relatie brengen waar er  bitterheid en ernstige verwijdering was. Verzoening gaat over het weer tot echt leven brengen van situaties die vastgelopen waren. Verzoening, in al haar vormen, heeft te maken met hoop, met verrijzenis en leven, heeft te maken met ‘shalom’, vrede.

Bij dit thema, dat zo belangrijk is in de Veertigdagentijd, leest de Kerk in de liturgie de parabel van de verloren zoon, zoals de parabel meestal genoemd wordt. De context van deze parabel is heel belangrijk. De Farizeeën en Schriftgeleerden vallen Jezus aan, omdat Hij geregeld bij zondaars aan tafel is. De Farizeeën hadden een heel strenge interpretatie van de bijbelse wetten. Zij vonden dat als vrome Joden met zondaars samen aan tafel zouden gaan en met hen zouden eten, zij fout zouden handelen en hierdoor ook zelf geestelijk onrein zouden worden. Net als Jezus, hoopten de Farizeeën natuurlijk ook om zondaars terug tot Gods weg te leiden, maar in hun strenge interpretatie van de Joodse wet eisten de Farizeeën dat zondaars zich eerst deemoedig moesten bekeren en weer moreel en ritueel rein moesten gaan leven, en pas daarna mochten vrome Joden van de farizeeën weer samen met ze als tafelgenoten eten.

Jezus heeft echter een veel dieper begrip van verzoening. Hij gaat heel fundamenteel uit van de onbeschrijfelijke barmhartigheid en liefde van God. Hij wil ons, en de Farizeeën, done nadenken over het grote mededogen van de Vader en over Zijn diepe verlangen om mensen te redden die verloren dreigen te raken en die daardoor verwijderd dreigen te raken van de bron van het ware leven. Jezus heeft diepgaande gedachten over verzoening en daarom reikt Hij de zondaars de hand terwijl ze nog zondaars zijn en werkt Hij naar verzoening en bekering in en door de tafelgemeenschap met hen.

Omdat de parabel van de verloren zoon door velen van ons best goed bekend is, zouden we gemakkelijk voorbij kunnen gaan aan zijn enorm krachtige boodschap. Ik wil daarom met u stilstaan bij enkele opmerkelijke aspecten van Jezus’ parabel.

Laten we eerst een moment stilstaan bij de jongste zoon die Jezus schetst in zijn parabel, omdat we pas dan nog dieper gaan begrijpen wat Jezus ons wilt leren over de goedheid en barmhartigheid van God de Vader. De jongste zoon eist zijn deel van de erfenis op terwijl zijn vader nog helemaal niet overleden is maar nog volop leeft. Dat is in alle culturen een grote belediging naar de vader toe. Maar het is ook een hebzuchtige eis. Je hebt voor het meeste dat je na de dood van je vader zult erven, zelf niet hoeven werken, maar Jezus vertelt over een jongste zoon die nu al de nalatenschap opeist. Dat zal ook betekenen dat als de vader hierin meegaat, hij vanaf nu financieel kwetsbaar zal worden. Want als hij de zonen zijn bezit nu al geeft, zal hij geheel op zijn zonen moeten vertrouwen, om op zijn oudere dag, wanneer hij niet meer zal kunnen werken, voor hem te zorgen. Daar komt nog iets bij! Voor de mensen aan wie Jezus Zijn parabel vertelde, zou zo’n situatie ook gezien worden als een grote belediging naar de oudste zoon toe! In Jezus’ tijd was het na het sterven van een vader, het recht van de oudste zoon om de erfenis op rechtvaardige wijze te verdelen. Dus samengevat: dat de jongste zoon zijn deel van de erfenis nu reeds opeist, is ongehoord, bijzonder brutaal en zou resoluut en verontwaardigd moeten worden afgewezen, want het is een groot gebrek aan respect voor de vader en de oudste broer.

Toch stemt de vader in Jezus’ parabel met het verzoek van de zoon in. Hij verdeelt zijn bezit onder zijn twee zonen en geeft de jongste zijn deel. De vader zal hierdoor zijn oudste zoon deels van zich vervreemden omdat hij niet op lijkt te komen voor de rechten van zijn eerstgeborene.

De jongste zoon neemt zijn erfenis en verlaat het huis. In Jezus’ beschrijving hoe het dan deze jongste zoon vergaat, geeft Jezus veel stof tot nadenken. Want de jongste zoon had verlangt vrij te zijn! Hij had zijn vader de rug toegekeerd met grote verwachtingen dat hij alles beter wist dan zijn oude vader! Nu hij helemaal zijn eigen weg kon gaan, los van het gezag van zijn vader, zou hij een geweldig en voorspoedig leven opbouwen.

Maar het liep allemaal zo anders! Hij moest ervaren dat er vele mensen zijn die minder te vertrouwen zijn of op wie je veel minder kunt bouwen dan hij had voorzien. Het bestaan bleek veel weerbarstiger te zijn en hij moet moeilijke, harde kanten van het leven incasseren. Hij raakte aan lager wal. Armoedig, eenzaam en ontgoocheld begint hij nu tot diepere inzichten te komen. Hij ziet nu beter de waarden van waaruit zijn vader leefde. Hij wil uiteindelijk terug: terug naar een leven met meer warmte en zin, terug naar een stuk houvast dat hij nu ziet bij zijn vader. Hij wil terug naar hoop en toekomst.

Jezus nodigt door al deze details van zijn parabel een ieder uit, om echt in bezinning te mediteren. Wat kan ik herkennen van die eigenzinnigheid en het op zichzelf en zijn eigen wil gerichte van de jongste zoon, die alles wel vlot beredeneert en beter weet? Waar herken ik, bij mezelf of bij mensen om mij heen, zijn drang naar vrijheid, door de waarden waarmee je was opgevoed de rug toe te keren en niet echt meer moeite te willen doen om de vader de eer te geven die hem toekomt? Wat voel ik in mij opkomen als ik het gedrag en de houding van de jongste zoon zou zien als een verwijzing naar wat er veel gebeurt onder mensen?

Het midden, en ook echt het hart van de parabel is Jezus’ beschrijving van de liefde, de goedheid en de barmhartigheid van de vader! Wanneer de jongste zoon enkele jaren later, in armoede en uitgeput weer terugkeert, blijkt dat de vader toch met groot mededogen was blijven uitzien naar zijn zoon. Hij rent naar hem toe, omhelst en kust hem. Hij geeft de dienaars opdracht om mooie kleren, een ring en sandalen te gaan halen, waarmee de jongen weer de waardigheid krijgt die hoort bij het zoon zijn van deze voorname man. Centraal staat hier de vreugde, de barmhartigheid en het grote feest, “want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden”.

De ontmoeting van de vader met de oudste zoon is het derde deel van de parabel en een minstens even belangrijk aspect van Jezus’ verhaal! Het is op zich heel begrijpelijk dat de oudste zoon zo kwaad was. Na alle brutaliteit, na het egoistische, op zichzelf gerichte, handelen van zijn jongere broer, en na alles wat deze zijn vader en hem had aangedaan, was de oudste zoon woedend op die liefdevolle houding van zijn vader. Hij was gekwetst en hij maakte het  glashelder dat hij de warme benadering van de vader heel onrechtvaardig vindt: “Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten”.

Net als de meeste van ons, zal de oudste zoon misschien, eventueel, uiteindelijk bereid zijn die jongere zoon te vergeven, maar absoluut niet nu al! Hij vindt dat die onverantwoordelijke, onbeschofte zoon eerst heel stevig moet worden aangepakt, uitgebreid worden geconfronteerd met de verschrikkelijke dingen die hij gedaan had. En dan, eventueel, na een tijd, als hij dat alles heel nederig en uiterst rouwmoedig over zich heen zou laten komen, zou de oudste zoon misschien komen tot vergeven en verzoening. Maar voor nu vindt hij dit feest en de warme ontvangst ongepast, oneerlijk en onrechtvaardig. Het maakt hem zo kwaad dat hij weigert deel te zijn van dat feest dat zijn vader heeft laten aanrichten.

Wat er vervolgens gebeurt is ook heel goed door Jezus doordacht, om ons te doen stilstaan bij wie God is en wat het mysterie is dat God omgeeft, en wat verzoening is. De vader laat zien dat hij de oudste zoon met heel zijn hart waardeert en in alles op hem vertrouwt. Hij is dankbaar voor de trouw van zijn oudste zoon, en deze liefde wordt op geen enkele manier verminderd door zijn vreugde over de terugkeer van de jongste. Met wijsheid en geduld probeert hij zijn oudste zoon te brengen tot inzicht in de reden van zijn vreugde: “Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden”. Met deze parabel wilt Jezus ons allen iets laten aanvoelen van de intense vreugde en blijdschap die de hemelse Vader beleeft wanneer mensen die verloren dreigde te raken omdat ze zich lieten meeslepen door het negatieve en het duistere, weer gevonden worden en terugkeren op de weg van oprechte liefde en goedheid.

Verzoening, het herstel van relaties die verbitterd of verwijderd raakten, of het terugkeren van zondige wegen, brengen altijd vreugde bij God. Dat is wat Jezus ons leert: de vreugde van God bij elk teken van hernieuwde verbondenheid en het weer echt samen zijn na verzoening. Elk jaar draagt deze vierde zondag van de veertigdagentijd de naam: ‘Zondag Laetare’. “Laetare” is een Latijns woord dat “veugde” betekent. Het evangelie van vandaag beschrijft de reden voor onze vreugde: Gods verlangen gaat uit naar iedere mens, want alle mensen zijn en blijven altijd Zijn kinderen. En juist omdat de Vader de realiteit kent van de strikken van het kwaad, van de greep die de duistere krachten hebben over de mensheid, en de verwijdering met God die dit alles brengt, is heel Zijn wezen gericht op verzoening en verlossing. Onvermoeibaar werkt God in alle stilte om de mensen steeds weer nieuwe kansen tot inkeer en geloof en liefde aan te reiken. Dat is de enige reden voor de menswording van Zijn Zoon: om de mensen te redden. Door het lijden, het kruisoffer en opstanding heeft Christus de macht van de dood, het kwaad en de zondenstrik doorbroken. Paulus zei het zo mooi in de tweede lezing: “Wie in Christus is, is een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen. En dit alles komt van God. Ja, God was het die in Christus de wereld met zich verzoende: Hij telde de fouten van de mensen niet en ons gaf Hij de boodschap van de verzoening mee”.

Dit zijn lezingen om nog vaak over na te denken! Hoe meer wij mediteren over het mysterie van de vreugde, de barmhartigheid, de ongekende goedheid en wijsheid van de Vader, hoe dieper en levendiger ons geloof wordt. Wij zullen in deze parabel het paasmysterie van lijden, sterven en verrijzenis gaan herkennen. Wij zullen zelf steeds weer tot nieuwe inzichten komen over wat deze parabel betekent voor ons eigen leven. Wij zullen steeds meer gaan zien dat wij heel veel in ons hebben van de jongste zoon maar ook van de oudste zoon. We zullen steeds meer gaan beseffen dat we nog zo veel te leren, te veranderen en te doen hebben. Goede Vrijdag en Pasen worden dan niet alleen twee mooie kerkelijke hoogtijdagen, maar zullen ons steeds dieper raken, inspireren en omvormen. Ik roep daarom elk van ons op om de komende dagen deze lezingen met de psalm verschillende keren te herlezen of er opnieuw naar te luisteren. Het zal ons doen groeien en steeds meer het thema leren verstaan van dit Jubeljaar: de hoop! Omdat de levende Christus onze hoop is, stelt de hoop niet teleur. Dat wij steeds meer pelgrims van hoop mogen zijn.



Categorieën:geloof en leven

Tags: ,

Plaats een reactie