Achtergrond van de eerste lezing (Nehemia 8: 2-6. 8-10)
Dit gedeelte van het boek Nehemia voert ons terug naar het begin van de vierde eeuw v.Chr. Er zijn zo’n vijftig jaar voorbij gegaan sinds de Perzische koning Cyrus aan de joden in ballingschap in Babylonië de toestemming gaf terug te keren naar Israël, de stad Jeruzalem te herbouwen en een nieuwe tempel te bouwen voor Jahweh, de God van hun voorvaderen. Maar na een eerste enthousiasme waren er vele spanningen gegroeid. De locale inwoners van Israël, een mengsel van arme Joden die niet gedeporteerd waren geweest en nieuwkomers uit omringende volkeren, begonnen zich steeds meer te verzetten tegen de terugkerende Joden. Het bleek ook taaier dan de terugkerende ballingen hadden gedacht om een nieuwe tempel te bouwen en Jeruzalem te herstellen. Er bleek ook een groeiende kloof te ontstaan tussen arm en rijk, en er was een steeds groter wordend gevoel van teleurstelling en wrevel bij velen. Dan staat Ezra op, een priester die ook wetgeleerde is. Hij weet, met ondersteuning van Nehemia de landvoogd een grote religieuze bijeenkomst te organiseren waarbij het voorlezen van de Tora, het Woord van de Heilige Schrift, centraal stond. Velen kenden deze belangrijke teksten niet en waren diep ontroerd door hetgeen zij hoorden. De levieten, die net als de priester Ezra ook uit de priesterlijke stam van Levi kwamen, ondersteunden Ezra. Het Woord van God moet immers niet alleen gelezen of voorgelezen worden, maar moet ook worden uitgelegd zodat de hoorders zich het Woord kunnen toe-eigenen en het een plek kunnen geven in hun eigen leven en het kunnen vertalen naar het leven van nu. Zo werd deze bijeenkomst een hele belangrijke dag in het leven van de aanwezigen.
Eerste lezing: Nehemia 8: 2-6. 8-10
In die dagen bracht de priester Ezra, het boek van de wet voor de vergadering van mannen en vrouwen en van allen die de voorlezing konden volgen. Het was de eerste dag van de zevende maand. Vanaf de dageraad tot de middag las Ezra voor uit het boek op het plein voor de Waterpoort ten aanhoren van mannen en vrouwen en van allen die het konden volgen. Het volk luisterde aandachtig naar de voorlezing van het wetboek. Ezra, de schriftgeleerde, ging op een houten verhoog staan dat voor die gelegenheid opgeslagen was. Ten aanschouwe van heel het volk, hij stak immers boven allen uit, opende Ezra het boek. Op dat ogenblik gingen allen staan. Ezra prees de Heer, de grote God, en heel het volk antwoordde: “Amen, amen!”. De Levieten staken hun handen omhoog, zij bogen het hoofd en zij aanbaden de Heer met het gezicht tegen de grond. Zij lazen uit het boek van Gods wet, legden het uit en verklaarden de betekenis, zodat allen de lezing verstonden. Vervolgens zeiden Nehemia, de landvoogd, Ezra de priester en schriftgeleerde, en de levieten die de uitleg gaven, tot heel het volk: “Deze dag is aan de Heer, uw God, gewijd. Gij moogt dus niet treurig zijn en niet wenen.” Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten toen het de woorden van de wet hoorde. En ze zeiden hun: “Komt, gaat lekker eten en drinkt er zoete wijn bij en deelt ervan mee aan wie niets heeft, want deze dag is aan onze Heer gewijd. Weest niet bedroefd, maar de vreugde die de Heer u schenkt, zij uw kracht.”
Tussenzang: Psalm 19.
Refrein: HEER, UW WOORDEN ZIJN WOORDEN VAN EEUWIG LEVEN.
1. De wet van de Heer is volkomen, zij sterkt de onzekere geest. Zijn voorschriften zijn betrouwbaar, onwetenden maken zij wijs.
2. Rechtmatig zijn al Zijn bevelen, bevredigend voor het gemoed. Glashelder zijn Zijn geboden, zij zijn een licht voor het oog.
3. Het Woord van de Heer is eerlijk, het blijft in eeuwigheid waar. Zijn uitspraken zijn waarachtig, rechtvaardig in iedere zaak.
Achtergrond van de tweede lezing (1 Korintiërs 12: 12-20)
Zoals al de vorige week was uitgelegd, was er verdeeldheid en spanning in de kerkgemeenschap van de stad Korinte. Paulus valt hierover aan het begin van zijn brief al gelijk met de deur in huis. Hij had deze gemeente gesticht tijdens zijn eerste missiereis en terwijl hij al een tijd elders zijn werk van het evangeliseren doet, hoorde hij over de spanningen die er zijn ontstaan in de gemeente van Korinte. Er zijn een paar groepen die het niet met elkaar kunnen vinden en die op gespannen voet leven met andere leden van de kerkgemeenschap. Het gaat bijvoorbeeld om een groep gemeenteleden die van geboorte Joods zijn, die daardoor het Oude Testament heel goed kennen en zich hierdoor iets beter voelen dan anderen. Dan is er een groep gemeenteleden die niet-Joods zijn en vroeger tot een heidense godsdienst hadden behoord. Zij kenden de Bijbel veel minder goed, maar hadden wel een groot enthousiasme voor de werking van de Heilige Geest en voelden zich op grond van de gaven van de Geest en hun eigen enthousiasme ook iets beter dan de anderen. Sommigen beriepen zich op een bijzondere band met Paulus, de stichter van de gemeente van Korinte, anderen op een bijzondere band met Petrus, de leider onder Jezus’ apostelen en hoofd van geheel de Kerk. En zo waren er misschien nog enkele andere groepen. Ook voelden sommigen met speciale functies binnen de gemeente zich voornamer dan de anderen, en ergerden anderen zich aan hen. In deze passage neemt Paulus het beeld van de vele ledematen van één menselijk lichaam als een beeldspraak om de gehele gemeente aan te sporen tot eenheid. Hij vraagt hen om de verschillen niet te zien als bron van concurrentie, maar als iets waarin ze elkaar kunnen aanvullen en zo gezamenlijk een veelzijdige, krachtige gemeente kunnen worden, waarin alle leden naar eigen temparament, achtergrond en talenten in eenheid en onderlinge liefde bijdragen tot het welzijn en de kracht van de Kerk te Korinte.
Tweede lezing: 1 Korintiërs 12: 12-20
Broeders en zusters, het menselijke lichaam vormt met zijn vele ledematen één geheel; alle ledematen, hoe vele ook, maken te zamen één lichaam uit. Zo is het ook met de Christus. Wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met één Geest. Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit één lid maar uit vele leden. Veronderstel dat de voet zegt: “omdat ik geen hand ben behoor ik niet tot het lichaam”, behoort hij daarom niet tot het lichaam? En veronderstel dat het oor zegt: “omdat ik geen oog ben behoor ik niet tot het lichaam”, behoort het daarom niet tot het lichaam? Als het hele lichaam oog was waar bleef dan het gehoor? Als het helemaal gehoor was waar bleef de reuk? In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen zoals Hij het gewild heeft. Als zij alle samen één lid vormden waar bleef dan het lichaam? In feite echter zijn er vele ledematen, maar slechts één lichaam. Het oog kan niet tot de hand zeggen: “ik heb je niet nodig” en evenmin het hoofd tot de voeten: “ik heb je niet nodig.” Nog sterker: juist die delen van het lichaam die het zwakst schijnen te zijn zijn onmisbaar. En die wij beschouwen als minder eerbaar omgeven wij met grote eer. Onze minder edele ledematen worden met groter kiesheid behandeld, de andere hebben dat niet nodig. God heeft het lichaam zo samengesteld dat Hij aan het mindere méér eer gaf, opdat er in het lichaam geen verdeeldheid zou zijn en de ledematen eendrachtig voor elkaar zouden zorgen. Wanneer één lid lijdt delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde. Welnu, gij zijt het lichaam van Christus en ieder van u is een lid van dit lichaam. Nu heeft God in de kerk allerlei mensen aangesteld: ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars; voorts zijn er wonderkrachten, dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal. Zijn soms allen apostelen, allen profeten, allen leraars, allen wonderdoeners? Hebben allen gaven van genezing? Spreken allen in vervoering? Kunnen allen uitleg geven?
Achtergrond van de evangelielezing: (Lucas 1: 1-4; 4: 14-21)
De Kerk legt vandaag twee stukken van het evangelie van Lucas naast elkaar. Eerst horen we de inleiding van Lucas in hoofdstuk 1 van zijn evangelie. Lucas was een geleerd man, arts van beroep en vele jaren medewerker geweest van Paulus. Hij was geen Jood, maar waarschijnlijk een Griek. Lucas had echter na zijn bekering met hartstocht het Oude Testament in de beroemde Griekse vertaling, de Septuagint, bestudeerd. Ook had hij intensief gesproken met Paulus en vele andere ooggetuigen over Jezus, over Zijn leer, Zijn wonderen en over Zijn lijden, kruisdood en verrijzenis. In de inleiding schrijft Lucas hierover en zo leidt hij de lezer Theófilus, tot wie hij zich richt, binnen in alles wat hij weet over Jezus.
Dan legt de Kerk hiernaast een passage uit hoofdstuk 4, waarin Lucas vertelt over Jezus’ eerste optreden in de synagoge van Zijn vaderstad Nazareth. Jezus werd daar uitgenodigd om voor te lezen uit de Heilige Schrift en een woord te richten tot de aanwezigen. Hij neemt daarvoor een bekende messiaanse tekst uit Jesaja 61, waarin Jezus Zijn eigen bezieling en roeping krachtig verwoord vindt. Hij begint Zijn prediking dan met: “Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan.” Hiermee geeft Jezus aan dat dit is wat Hij wilt gaan doen en dat dit de bezieling verwoordt waarnaar Hij zal leven en werken. Maar omdat dit een messiaanse profetie is, geeft Jezus ook impliciet aan dat Hij de Messias is, en dat ook om die reden dit Schriftwoord thans in vervulling is gegaan. Dat is voor een aantal mensen van Nazareth te veel. Zij kunnen en willen zich niet openstellen voor de mogelijkheid dat Jezus, in hun midden opgegroeid en wiens bescheiden afkomst en familieleden zij van nabij kennen, de langverwachte Messias zou kunnen zijn. Ook in deze spanning wordt Jezus echter geleid door de Heilige Geest.
Evangelie: Lucas 1: 1-4; 4: 14-21
Reeds velen hebben getracht de gebeurtenissen te verhalen die onder ons hebben plaats gevonden, aan de hand van de gegevens welke ons werden overgeleverd door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren en in dienst van het woord zijn getreden. Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot – na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht voor u een ordelijk verslag te schrijven, met de bedoeling u te doen zien hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt.
In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest uit de woestijn terug naar Galilea en men sprak over Hem in heel de streek. Hij trad nu op als leraar in hun synagogen en werd algemeen geprezen. Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht. Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen. Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan. Hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven stond: “De Geest des Heren is over Mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien: om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer”. Daarop rolde Hij de boekrol dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. In de synagoge waren aller ogen gespannen op Hem gevestigd. Toen begon Hij hen toe te spreken: “Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan.”
Overweging:
Deze evangelielezing is een van de sleutelteksten die de achtergrond vormen van het Jubeljaar 2025. De Kerk volgt haar Verlosser in het afkondigen van een “genadejaar van de Heer”, omdat de levende Heer zelf dat genadejaar, dat Jubeljaar, belichaamt en mogelijk maakt. Jezus zelf toont in alles wat Hij doet, in Zijn wonderen, Zijn leer en in Zijn betrokkenheid, en vooral in Zijn lijden, kruisdood en verrijzenis, wat de hoop is die de kern vormt van Gods liefde.
“Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan. Woorden hebben een onmiskenbare kracht. Ze kunnen zowel bouwen als breken, bemoedigen of ontmoedigen. In onze gesprekken, in onze gebeden, en in onze dagelijkse handelingen kunnen woorden een diepe impact hebben. Maar het zijn niet alleen de woorden zelf die kracht hebben — het is hoe we ze gebruiken en welk doel we ermee dienen. Wanneer we ons richten op de kwetsbaren in onze samenleving, krijgen woorden een bijzondere betekenis. Ze kunnen het verschil maken tussen iemand die zich gezien voelt of zich vergeten voelt, tussen iemand die hoop put uit een simpele opmerking of die verder afglijdt in wanhoop.
Woorden zijn niet alleen bedoeld om te spreken, maar om visie en hoop te brengen. Een visie is meer dan een idee; een visie is een beeld van een betere toekomst, een toekomst waarin het welzijn van ieder mens centraal staat. Als we ons richten op de kwetsbaren — of het nu gaat om mensen die in armoede leven, vluchtelingen, ouderen of andere gemarginaliseerde groepen — dan is het belangrijk dat we niet alleen praten over wat er mis is, maar ook over wat er mogelijk is. Visie geeft richting, het schetst een pad van verandering. Het opent ogen voor een wereld die anders kan zijn, waar zorg, liefde en gerechtigheid vooropstaan.
Hoop is de brandstof die deze visie aandrijft. In een wereld die vaak lijkt te worden overspoeld door verdriet, verdeeldheid en conflict, is hoop een kostbare gave. Het biedt perspectief, zelfs wanneer de situatie uitzichtloos lijkt. Hoop is wat mensen in moeilijke omstandigheden helpt om door te gaan, om te blijven geloven dat er een betere toekomst is, ondanks de pijn van vandaag. Het is de overtuiging dat er altijd ruimte is voor verandering, voor genezing, voor vernieuwing. Als we hopen voor anderen, creëren we een ruimte waarin ze niet alleen kunnen overleven, maar ook kunnen bloeien.
“De Geest des Heren is over Mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien: om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer”. Jezus maakt met de keuze van deze woorden uit de profeet Jesaja duidelijk dat hoop slechts een abstractie blijft als het niet gepaard gaat met echte betrokkenheid. Woorden en visie zouden geen betekenis hebben als we niet daadwerkelijk handelingen stellen om de kwetsbaren te ondersteunen. Betrokkenheid betekent actief luisteren, actief zien, en met betrokkenheid reageren. Het betekent de ander in zijn of haar waarde erkennen, niet alleen als een probleem om op te lossen, maar als een persoon die gezien wil worden. Betrokkenheid vraagt om meer dan medelijden: het vraagt om solidariteit, om het delen van lasten en het geven van een stukje van jezelf in de dienstbaarheid aan anderen.
Dit Jubeljaar is een jaar van geloof, jaar van vergeving en verzoening, een jaar van meer tijd maken voor de woorden uit de Heilige Schrift: woorden die er echt toe doen. De kracht van woorden, visie, hoop en betrokkenheid is daarbij niet alleen in wat we zeggen, maar vooral ook in hoe we handelen. Wanneer we woorden gebruiken om een visie te schetsen die hoop brengt, en wanneer we ons daadwerkelijk verbinden met degenen die kwetsbaar zijn, kunnen we samen een verschil maken. Het zijn de kleine handelingen van liefde en de simpele woorden van bemoediging die de wereld echt veranderen — langzaam, maar zeker. Dit is het hoe wij steeds meer ‘pelgrims van hoop’ zullen worden.
Categorieën:geloof en leven
Plaats een reactie